Een gedicht van Johann Sebastian

Uitgelicht


In 1725 gaf Bach Anna Magdalena een notenboekje. Op het kaft tekende hij haar initialen: AMB. Hij noteerde op de eerste pagina’s een aantal stukken van hemzelf, maar verder was het boekje nog leeg. Naast Bach schreef vooral Anna Magdalena er stukjes in; klavierstukken, liederen en koralen. Ook verschillende kinderen hebben er een bijdrage in gehad. Muziek ook van andere componisten: bijvoorbeeld Couperin, Telemann en zoon Carl Philipp Emanuel. Van een paar menuetten en polonaises is niet eens vastgesteld wie de componist is. Zou Anna Magdalena zelf de schepper van deze dansjes zijn geweest?
Een ander – en nauwelijks onderzocht of bediscussieerd – item is het zogenaamde ‘Hochzeitsgedicht’ achter in het boekje. Overdwars noteerde Anna Magdalena (dat is zeker) twee strofen van een gedicht:

Ihr Diener, werthe Jungfer Braut,
Viel Glücks zur heutgen Freude!
Wer sie in ihrem Kränzchen schaut
Und schönen Hochzeit-Kleide,
Dem lacht das Herz vor lauter Lust
Bei ihrem Wohlergehen;
Was Wunder, wenn mir Mund und Brust
Vor Freuden übergehen.

Cupido, der vertraute Schalk,
Läßt keinen ungeschoren.
Zum Bauen braucht man Stein und Kalk,
Die Löcher muß man bohren,
Und baut man nur ein Hennen-Haus,
Gebraucht man Holz und Nägel,
Der Bauer drischt den Weizen aus
Mit groß und kleinem Flegel.

Zeker is het natuurlijk niet, maar het lijkt toch zeer aannemelijk dat, als Anna Magdalena dit in haar boekje heeft geschreven, dit gedicht op haar bruiloft is voorgedragen door Johann Sebastian Bach zelf. Het is immers de bruidegom die de bruid toespreekt. Bach trouwde op 3 december 1721 met Anna Magdalena nadat anderhalf jaar eerder zijn eerste vrouw Maria Barbara overleed.
Een letterlijke vertaling van het gedicht:

Uw dienaar, gewaardeerde juffrouw bruid
Veel geluk gewenst bij de vreugde van vandaag!
Degene die haar aanschouwt met haar haarkrans
En in het mooie huwelijkskleed,
Die lacht het hart van plezier
Bij haar welzijn.
Het is dus geen wonder als mond en borst mij
Voor vreugde overvloeien.

Cupido, de bekende grappenmaker
Laat niemand ongemoeid.
Om iets te bouwen heb je steen nodig en kalk
De gaten moet je boren.
En ook al bouw je slechts een kippenhok
Heb je hout nodig en spijkers
De boer dorst het tarwe
Met een grote en een kleine dorsvlegel (1)

Door de letterlijke vertaling verdwijnt het rijmschema. Duidelijk is dat we in de eerste strofe kennismaken met een gelukkige bruidegom. In strofe twee komt het liefdesgodje Cupido even om de hoek kijken waarna er een aantal stellingen volgen die iets willen suggereren dat je niets begint als je niet de juiste spullen hebt. Het lijkt er dan op dat er nog een afrondend derde couplet moet zijn maar dat wordt gemist. De kleine dorsvlegel slaat het gedicht figuurlijk dood. Was er een derde (en misschien zelfs vierde strofe)? Je zou het toch zeggen. In de Bachliteratuur wijdt alleen Phillip Spitta hier enige woorden aan: ‘wir werden den Verlust des Weiteren verschmerzen können‘ (we zullen het verlies van het vervolg moet aanvaarden). Spitta vermoedt verder dat de tekst van een Cöthener gelegenheidsdichter moet zijn geweest. Maar zou Bach zelf niet de dichter zijn geweest? Het gedicht is – behalve in het notenboekje – nergens gepubliceerd.
Zou Anna Magdalena de vervolgstrofen misschien op een inlegvel hebben geschreven? De ruimte onder strofe twee was in elk geval te klein voor een geheel nieuwe strofe. In het notenboekje bevonden zich meer inlegvellen, maar deze is dan verloren gegaan. Hoe dan ook, we moeten het met deze twee strofen doen en mogen fantaseren dat Johann Sebastian ze op 3 december 1721 heeft voorgedragen aan Anna Magdalena.
En omdat die derde strofe zo gemist wordt heb ik hem – kruipend in de huid van Bach – teruggehaald, en ook de bekende strofen eigentijds in het Nederlands berijmd.
Voor Anna Magdalena.

Ik buig voor je, mijn jonge bruid
Wat een geluk vandaag, en blijdschap
Met je haarkrans zie je er stralend uit
In je trouwjurk ben je meer dan knap
Ja, ieder die lacht van louter vreugd
Vanwege jouw blinkende schoonheid
Wat doet mij dit geweldig deugd
Ik stroom over van liefde en blijheid

Cupido, die bekende schalk
Zal iedereen eens storen
Om te bouwen gebruik je stenen en kalk
Gaten zal je moeten boren
Ook al bouw je slechts een kippenhok
Zonder hout en spijkers krijg je het niet gedaan
En met zijn grote en kleine vlegel-stok
Dorst de boer zijn korrels graan.

Ja, zonder balgentreder blijft een organist
Verstoken van wind en kan niet spelen
En zonder strijkstok kan de violist
Zijn muziek helaas nooit delen
Maar Cupido heeft raak geschoten
Ik was alleen, kreeg jou als vrouw
Dus zing ik op mijn mooiste noten:
Liefste bruid, ik hou van jou!

(1) Vertaling S. Skambraks

Brich dem Hungrigen dein Brot

Uitgelicht

Twee blokfluiten spelen twee korte muzieknootjes. Twee hobo’s nemen de nootjes direct over en geven ze vervolgens door aan de violen. Dan zijn de blokfluiten weer aan de beurt. Het doorgeven herhaalt zich een paar keer en langzaam maar zeker wordt dit doorgeefspel muzikaal uitgebouwd richting de zang van het koor: Brich dem Hungrigen dein Brot (BWV 39). Bach heeft het delen van het brood op deze manier prachtig uitgebeeld en leverde bovendien voor 16 juni 1726 een van zijn mooiste cantates af.

Laten we eens Bach proberen te volgen bij het tot stand komen van deze cantate. Er staan drie dingen vast: het is de eerste zondag na Trinitatis, de schriftlezing is de parabel van de rijke man en de arme Lazarus en Bach moet een cantate schrijven die hierbij aansluit.
De eerste zondag na Trinitatis is eigenlijk deel twee van het kerkelijk jaar dat met Advent is begonnen, daarna de Kerstcyclus, de Lijdenstijd, de Paastijd, Hemelvaart en Pinksteren en tenslotte Trinitatis, het feest van de Drievuldigheid. In de zondagen na Trinitatis gaan meer algemene thema’s aan de orde komen.

Bach kiest een tekst uit een bundel cantateteksten uit 1706, waarschijnlijk geschreven door Hertog Ernst Ludwig van Saksen-Meiningen. Sinds maart voerde Bach cantates uit van zijn achterneef Johann Ludwig Bach, de kapelmeester van Meiningen, met teksten van de zeer vrome hertog. Dat Bach in maart stopte met het wekelijks schrijven van een cantate zou te maken hebben gehad met dat hij tijd nodig had voor het componeren van zijn Matthäus-Passion. Uiteindelijk kwam het daar in 1726 nog niet van. Bach bleef echter dat jaar cantates uitvoeren van Johann Ludwig wat er niet anders op kan wijzen dan dat hij content was met de muziek van zijn achterneef alsook met de teksten van de hertog uit Meiningen. Want toen Bach zelf weer cantates ging componeren bleef hij die teksten nog een periode gebruiken. De teksten waren op Italiaanse leest geschoeid, dat wil zeggen met aria’s en recitatieven. Bovendien kende de libretto’s een zelfde symmetrische opbouw: een openingskoor met een tekst uit het Oude Testament, daarna een recitatief en een aria. Vervolgens, in het midden, een tekst uit het Nieuwe Testament gevolgd door een aria en een recitatief. En als slotdeel een koraal. De cantate bestond dan uit een gedeelte voor de preek en een gedeelte na de preek, te beginnen met de tekst uit het Nieuwe Testament.  De cantateteksten waren niet toegeschreven aan specifieke zondagen voor het kerkelijk jaar met bijbehorende Bijbellezingen. Bach koos deze tekst dus omdat hij vond dat hij aansloot bij de lezing van deze zondag. Het is een tekst die voor ons nog angstig actueel is. Brood delen met hongerigen, in huis nemen van ellendigen, vluchtelingen. Het bijzondere is dat de schrijver deze handelingen niet gewoon als ‘goede werken’ ziet, maar als een vanzelfsprekendheid voor de gelovige die zo al een afspiegeling kan zijn van God die via de rijken ook de armen in alles voorziet. De tekst moet ook ons aan het denken zetten. Staat onze rijkdom en ons overmatig gebruik van energiebronnen niet direct in verband met de armoede en klimaatproblematiek in zoveel andere delen van de wereld?  En is er in principe ook niet voor iedereen voldoende zoals gesuggereerd wordt in het eerste recitatief? De vrome hertog schrijft een pittige tekst en heeft hopelijk beseft dat ook hij erg veel lijkt op de rijke man uit de gelijkenis. Het hof leefde op veel te grote voet en ging gebukt onder een grote schuldenlast die door de hoge belastingen helaas vooral gevoeld werd door de burgerij.

Dan nu terug naar Bach en de toonzetting van de cantate. Terug naar de twee blokfluitjes die beginnen met het uitdelen. Op het autograaf van Bach kunnen we veel opmaken hoe Bach verder te werk is gegaan.
Links zien we de letters JJ, die staan voor Jesu Juva. Jezus help. Bach geeft er mee aan dat hij bij het componeren hulp van boven verwacht. Daarnaast zien we het woord Doica, een afkorting van Dominica, Latijns voor zondag en wel de eerste na Trinitatis.
Vervolgens lezen we Concerto voor twee fluiten, twee hobo’s, strijkers en Basso continuo. Dit laatste staat voor de begeleiding met het orgel of klavecimbel en de bas.
Wat opvalt is het woord ‘Concerto’. Waarom staat er geen ‘Cantate’, het stuk is toch geen concert? We moeten dan bedenken dat het woord ‘Cantate’ in die tijd in Duitsland nog niet gangbaar was. Bach noemde de werken meestal een ‘Kirchenstück’. ‘Concerto’ staat er dan ook niet als titel maar als aanduiding voor de vorm en de techniek van de compositie. Er wordt geconcerteerd. Het uit Italië afkomstige concerteren kan vertaald worden als wedijveren of overleggen. Solo-instrumenten, maar ook zangstemmen, gaan in ‘conclaaf’ met elkaar en brengen elkaar op een hoger muzikaal plan. Is concurreren er op gericht sterker te worden ten koste van de ander, het wedijveren bij concerteren maakt dat iedereen beter wordt. Dit horen we precies gebeuren in het openingsdeel van de cantate. Dit alles nog afgezien van de knappe tekstuitbeelding die Bach ook nu weer hanteert: de ingevoegde rust bij het breken van het brood die de ruimte illustreert tussen twee gebroken delen brood of de chromatische notendaling op het woord Elenden die je de triestheid van het uitlandig zijn laat voelen.

Volop geconcerteerd wordt er ook in de eerste aria. Hobo en viool  bootsen elkaar voortdurend na, misschien wel om te illustreren dat het de bedoeling is dat wij ook onze Schepper na bootsen in het bieden van ontferming, zoals de tekst vermeldt.
En zelfs is er sprake van ‘concerto’ in het vierde deel als de bas, als stem van Jezus, de opdracht geeft om te delen. De cello speelt niet slechts begeleidende noten, maar geeft een zanglijn door aan de bas en varieert daar zelf verder op voort.
Dat doorgeven van een thema komt ook weer terug in de laatste aria waarin de sopraan de lange openingsnoten van de twee blokfluiten overneemt. De blokfluiten spelen in  tegenstelling tot het openingskoor nu unisono, samen de zelfde partij. Alsof Bach wil zeggen: nu heeft ieder het gelijke deel gekregen! Om al die snelle nootjes die volgen gelijk en zuiver te laten klinken is geen gemakkelijke opgave, zoals echt eerlijk delen in de praktijk ook vaak lastiger is dan het lijkt.
Na nog een laatste mijmering van de alt wordt de cantate afgesloten met het koraal ‘Selig sind die aus Erbarmen’ op de voor ons bekende melodie van psalm 42 van Louis Bourgeois.
‘Wees goed voor de ander, dan zal de ander ook goed zijn voor jou’ is zo de moraliserende conclusie van de cantate.
Onderaan de autograaf schrijft Bach zijn initialen: JSB en daarachter, niet goed leesbaar, de letters SDG die staan voor Soli Deo Gloria. Aan God alle eer.
Ik wens u veel plezier en inspiratie toe bij het beluisteren van dit concerto.

Uitvoering op 19 juni 2022 in de NoorderLichtkerk te Zeist
Barokensemble Zeist o.l.v. Paulien Kostense

Gott ist mein König (BWV 71)

Uitgelicht

Beeld van een 22 jarige Bach voor de Blasiuskirche te Mühlhausen.

‘Moge uw ouderdom zijn zoals uw jeugd’ – Inleiding bij Bachcantates Utrecht, 6 maart 2022

Het is 4 november 1988. De Utrechtse Bachcantatediensten bestaan al 21 jaar. En op deze zondag wordt voor het eerst de cantate Gott ist mein König uitgevoerd. Misschien was ik daar wel bij want ik bezoek de cantatediensten vanaf 1983 met enige regelmaat.  Bart Barten was voorzitter, Jos Vermunt dirigent, Hans Lub de eerste violist, Gert Oost achter het orgel. Vooraan bij het publiek zat altijd een oude heer in maatpak bij een grote bandrecorder de cantates op te nemen. Zijn deze opnames er nog vraag ik me af. In het publiek zat ook Harold Engelvaart, die zichzelf Bengeltje noemde, een markant en trouw bezoeker van de cantatediensten. Ik heb vaak met hem gefilosofeerd.

De uitvoering in 1988 moet een happening geweest zijn net als een tweede uitvoering in februari 2010. Het is namelijk een cantate met alles er op en aan. Een uitbundig openings- en slotkoor met volledig orkest omsluiten meer ingetogen aria’s en koren met subtiele instrumentencombinaties. Vanavond zal hij voor de derde maal klinken in de Geertekerk.

Bach was een jaartje ouder toen hij deze cantate op 4 februari 1708 uitvoerde. 22 jaar. Misschien was het wel zijn eerste cantate uitvoering. De precieze chronologie van zijn vroege cantates in Mühlhausen zijn niet bekend. Gemeen hebben ze met elkaar – denk ook aan de cantate Gottes Zeist ist der allerbeste Zeit –  dat ze opgebouwd zijn vanuit de oude motet-structuur, dat wil zeggen dat elke zin een eigen muzikale bewerking krijgt. Er zijn nog geen da-capo aria’s en recitatieven wat later, naar Italiaans model, de standaard zou worden.

Bach zelf noemde het werk een ‘Glückwünschend Kirchen Motetto’. Het werd namelijk uitgevoerd ter gelegenheid van de jaarlijkse raadswisseling van de stad. De tekst is waarschijnlijk van Ds. Eilmar met wie Bach bevriend was. Hij putte hierbij uit teksten uit het Oude Testament, onder andere Psalm 74. Na het openingskoor waarin Gods grootheid wordt bezongen volgt in de eerste aria een overdenking over het ouder worden. Op de achtergrond klinkt een koraal, een bede om een gezegende oude dag. Er zullen enkele raadsleden en burgermeesters met pensioen gaan, vandaar de keuze voor deze teksten. In de vorm van een oude vertrouwde fuga wenst ook het koor de pensionado’s het beste toe: ‘Dein Alter sei wie deine Jugend’.  En zo horen we een oude versie van Bob Dylan’s Forever Young
Vanaf deel 4 richt de tekst zich op de stad Mühlhausen. Eerst wordt door de bas opnieuw Gods grootheid bezongen waarna in deel 5 en 6 beleden wordt dat God de stad beschermd in tijden van oorlog. En dat was op dat moment zeker actueel. Het ‘Turteltaubenchor’ is fabelachtig mooi met koerende korte nootjes van de cello. God zal zijn tortelduiven niet aan de vijand overgeven. Het is bijna niet voor te stellen dat een 22 jarige zoiets moois kan componeren. En hoe actueel is deze tekst uit psalm 74 nu wel niet, met de Russische invasie in Oekraïne in gedachten.
Tenslotte wordt in het slotkoor de nieuwe raad wijsheid en zegen toe gebeden en wordt ook de Habsburgse Keizer Josef geluk toegewenst.  Mühlhausen was immers een Vrije Rijksstad en viel direct onder het bestuur van de Keizer van het Heilig Roomse rijk waar het toenmalige Duitsland met zijn talrijke staatjes onder viel. Als het goed gaat met de keizer gaat het ook goed met zijn stad en land, zo spreekt de tekst. De uitvoering van de cantate moet een grote indruk hebben achtergelaten. Het bestuur van de stad heeft de cantate dan ook direct in druk laten verschijnen. Bachs genialiteit als componist is voor het eerst erkent.

Voor Bach kan de uitvoering van deze cantate als een soort debuut gezien worden. Tot dan toe had hij zich hoofdzakelijk als organist laten horen. We kunnen wel stellen dat in Mühlhausen zijn carrière voor het eerst glans kreeg. Hij was ook niet meer de jonge, wat recalcitrante organist die hij in Arnstadt was. Zijn standbeeld daar, op het marktplein, spreekt wat dat betreft boekdelen. Wat onverschillig hangt hij achterover op een kerkbank. Maar kijk naar het beeld wat sinds 2009 voor de Blasius kerk in Mühlhausen staat. De  beeldhouwer Klaus Messerschmidt heeft het goed begrepen. Hier nog geen Bach hoog op een sokkel als in Leipzig. Dat gaat allemaal nog komen. Wel een zelfverzekerde jonge Bach die demonstratief, als een young professional een eerste stap omhoog zet. Bepruikt, in een net pak, met de vingers gespreid alsof hij die nog even losmaakt voordat hij achter het orgel plaatsneemt. Hij mag gezien worden.
Men zag – en hoorde – hem ook graag in Mühlhausen. Zijn bezoek van een aantal maanden aan Buxtehude in Lubeck, een jaar eerder, heeft zeker bijgedragen aan zijn vorming tot een volwassen musicus. En dat niet alleen. Ook in cantate 71 horen we de stijl van Buxtehude terug. Bach maakte mee hoe Buxtehude tijdens zijn Abendmusiken dit soort werken uitvoerde. Er wordt zelfs gesuggereerd dat Gott is mein König gezien mag worden als een eerbetoon aan Buxtehude die in mei 1707 overleed, dus niet lang na Bachs bezoek.

Een jonge Bach aan het begin van zijn loopbaan, een oude Buxtehude die sterft.
Een nieuwe stadsraad, vertrekkende burgermeesters.
Een Utrechtse Bachcantatedienst die al 55 jaar oud is. Of jong?
In het jubileumboekje 25 jaar Utrechtse Bachcantatediensten uit 1992 schrijft Bart Barten in zijn voorwoord: ‘in een kwart eeuw is er echt wel iets veranderd, het stadium van de jeugd is nu wel verleden tijd’. Betekent dat dat Bachcantates Utrecht dan nu tegen haar pensioen aan zit te kijken? Ik denk te mogen concluderen dat ze eigenlijk altijd jong is gebleven. Op bladzijde 84 zien we een foto van twee kinderen met daaronder de tekst: ‘Het publiek van de toekomst’. De jongen en meisje zullen nu rond de veertig zijn. Maar ook zij hebben inmiddels weer kinderen en die zullen straks weer in het publiek zitten, of mee spelen of zingen… Net als bij Bach. In 1708 zou ook hij vader worden. Van een dochter met een mooie sopraanstem.
Zo heeft het leven zijn loop. Mensen komen, mensen gaan. Alleen God blijft altijd dezelfde. Hij is ‘König von altersher’ klinkt in het openingskoor. En: ‘Tag und Nacht ist dein’ wordt in deel 4 gezongen. God staat boven tijd en plaats.
Bach leefde vanuit dit geloof. Het gaf hem troost en kracht en het maakte dat hij – al werd hij ouder en zwakker – ook altijd jong van geest bleef. Hij bleef tot aan het eind van zijn leven actief en zichzelf voortdurend vernieuwen en verbeteren. Wat mij betreft is dat dan ook het beste recept voor gezonde ouderdom.

‘Moge uw ouderdom zijn zoals uw jeugd’.
Ik wens u dat allen toe. En in het bijzonder ‘Bachcantates Utrecht’ die ik van harte feliciteer met haar 55 jarig bestaan. Op naar de honderd zou ik zeggen. Cantates genoeg die gespeeld en gezongen moeten worden.
Om met Bob Dylan, ook al tachtig jaar en immer actief, af te sluiten:

May your heart allways be joyfull
May your song allways be sung
May you be forever young.

*

Nederlandse vertaling (Alice bij de Vaate)

1. Koor

God is van oudsher mijn koning,
die alle hulp biedt die op aarde te vinden is.

2. Aria (S, T)

Ik ben nu tachtig jaar, waarom zou uw knecht u nog tot last zijn?
Ik wil terugkeren om te sterven in mijn eigen stad,
bij het graf van mijn vader en moeder.

Als ik op deze wereld nog langer moet doorleven,
door vele moeilijke stappen heen
tot hoge ouderdom moet komen,
geef mij dan geduld,
behoed mij voor zonde en schande,
opdat ik eervol mijn grijze haar mag dragen.

3. Koor

Moge uw ouderdom zijn zoals uw jeugd,
en God is bij u in alles wat u doet.

4. Aria (B)

Dag en nacht behoren u toe.
U zorgt ervoor dat beide,
zon en sterren, hun vaste loop hebben.
U bepaalt de grenzen van ieder land.

5. Aria (A)

Door machtige kracht houdt u onze grenzen in stand,
hier zal vrede stralen als moord en krijgsrumoer zich overal verheffen,
als kroon en scepter beven, hebt u het heil gebracht door machtige kracht!

6. Koor

U hebt de ziel van uw tortelduiven niet aan de vijand willen geven.

7. Koor

Bekroon de nieuwe raad in al zijn doen met zegen!

Mogen vrede, rust en welvaart de nieuwe raad steeds terzijde staan.
Mogen geluk, voorspoed en grote zege u, Josef, dagelijks opnieuw vreugde brengen,
opdat in elke plaats en streek voortdurend voorhanden zijn geluk, voorspoed en grote zege!

Een fictieve brief voor Bach uit Danzig.

Uitgelicht

Bach heeft een levendige correspondentie gehad met zijn jeugdvriend Georg Erdmann. Hiervan zijn twee brieven van Bach bewaard gebleven. Ontvangen post van Erdmann is helaas niet bewaard gebleven. In een korte brief van 28 juli 1726 reageert Bach op een bericht van Erdmann dat hij via een ander mondeling heeft gekregen. Bach spreekt zijn vreugde hierover uit en informeert naar de omstandigheden van Erdmann zonder te schrijven hoe het hem zelf vergaat. Belangrijk detail in deze korte brief is dat Bach Erdmann omschrijft als een ‘toegewijde vroegere school- en reisgenoot’. Mede door deze opmerking wordt er van uitgegaan dat de vijftienjarige Bach samen met Erdmann in 1700 vanuit Ohrdruf naar Lüneburg is gereisd om te studeren aan de Michaelschule.
Op 28 oktober 1730 schreef Bach opnieuw een brief aan zijn jeugdvriend.  Hierin reageert hij op een brief die hij blijkbaar in 1726 van Erdmann heeft ontvangen wellicht als antwoord op zijn brief van juli dat jaar. Bach begint zijn brief namelijk met: ‘Bijna vier jaar zijn voorbij, sinds u mijn laatste brief beantwoordde. Ik herinner mij dat u mij vroeg om wat nieuws met u te delen over hoe het met mij vergaan is’. Ook wordt in deze brief duidelijk dat Erdmann Bach toen deze in Weimar werkzaam was (1708 – 1717) een keer heeft bezocht.
Ondanks dat deze tweede brief een nogal late reactie van Bach is, is deze belangwekkend omdat die inzicht geeft in hoe Bach zijn situatie in Leipzig en daar voor in Köthen ervaarde. Daarnaast biedt de brief ook een uniek inkijkje in het gezinsleven van Bach. De aanleiding van Bachs schrijven blijkt uiteindelijk dat hij bij Erdmann wil informeren of er wellicht een betrekking voor hem zou zijn in Danzig, de woonplaats van Erdmann. Blijkbaar was die stad voor Bach een serieuze optie. Helaas is het niet bekend of Erdmann Bach heeft geantwoord. Ook een sollicitatie naar Danzig is er voor zover we weten nooit geweest.
Wanneer we ons enigszins verdiepen in het Danzig (tegenwoordig Gdansk) van 1730 en dan specifiek in de muziekcultuur van die tijd dan lijkt het er op dat er voor Bach zeker mogelijkheden waren om zijn muzikale carrière in Danzig voort te zetten.
De volgende brief had Bach kunnen ontvangen als antwoord van Georg Erdmann:

                                                                                                                                      

Danzig, november 1730

Hooggeachte vriend Johann Sebastian,

Zeer verheugd was ik toen ik in oktober een brief van u mocht ontvangen. Ook ditmaal weer in de mij zo vertrouwde nederige taal van u. Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt als ik u meer in de gewone omgangstaal terugschrijf. In mijn werk als Russisch gezant voor Danzig moet ik al genoeg officiële brieven schrijven.
Wat is het bijzonder dat we sinds onze lagere schooltijd in Ohrdruf nog steeds contact met elkaar hebben. Dat is al meer dan dertig jaar! Onze reis naar L
üneburg om daar aan de Michaelschule te gaan studeren is voor mij onvergetelijk. En mijn bezoek aan u in Weimar bewaar ik als een warme herinnering in mijn hart. Maar ook dat is alweer zo’n vijftien jaar geleden. Helaas is het daarna nooit meer gelukt om elkaar te ontmoeten. Wat zou ik het bijzonder vinden uw nieuwe vrouw te ontmoeten, en uw kinderen, en dan getuige te zijn van een heus familieconcert waar u over schrijft in uw brief. Het zit er vanwege mijn werkzaamheden echter niet in dat ik op korte termijn naar Leipzig kan reizen maar wie weet zien we elkaar nog eens in Danzig want uit uw brief begrijp ik dat u uitziet naar een nieuwe betrekking, mogelijk zelfs in Danzig. Het spijt me van u te vernemen dat u het in Leipzig niet naar uw zin heeft. Dikwijls tegenwerking ervaren en dan ook nog eens weinig geld verdienen maakt dat je uit gaat zien naar een andere betrekking, dat begrijp ik heel goed. Zoals ik het zie zou Danzig voor u zeker een hele goede keus zijn. Als rijke Hanzestad ademt Danzig de vrijheid en de dynamiek die u ook kent van de door u zo geliefde steden als Hamburg en Lübeck. Daarbij heerst er ook hier een levendige en uitgebreide muziekcultuur. Er is een opera. We hebben verschillende muziekgezelschappen die regelmatig uitvoeringen verzorgen. En er zijn schitterende kerken met monumentale orgels waarop gespeeld wordt in de stijl zoals van uw leraar in Lüneburg, Georg Böhm. Een gelijksoortige functie die u uitoefent in Leipzig is in Danzig die van kapelmeester van de Marienkirche, de belangrijkste kerk van de stad. Deze functie zal echter helaas voorlopig niet vrijkomen aangezien kapelmeester Maximilian Dietrich Freislich vanwege zijn hoge leeftijd juist dit jaar zijn functie heeft overgedragen aan zijn stiefbroer Johann Balthasar Christian Freislich. Wellicht dat u deze Freislichs kent. Ze zijn Thüringers, net als u en ik. Johann Balthasar was tot voor kort kapelmeester in Schwarzburg-Sonderhausen, toch niet ver van Leipzig, en is vorig jaar al naar Danzig gekomen om zich voor te bereiden op zijn nieuwe werkplek. Ik heb hem mogen spreken en vanzelfsprekend heb ik hem gevraagd naar u. Hij kon me vertellen dat u de afgelopen jaren vernieuwende passiemuziek hebt geschreven in Italiaanse stijl, ik begreep zelfs een dubbelkorige Matthäus-Passion. Wat zou ik die graag uitgevoerd horen in Danzig.
Maar misschien is het uw ambitie ook niet meer om een dergelijke functie in een stad uit te voeren met alle plichtplegingen en bemoeienissen die daarbij komen kijken en wilt u terugkeren naar uw grote liefde, die van het ambt van organist. Zoals ik al schreef hebben we hier in Danzig een rijkdom aan prachtige orgels alsook een bloeiende orgelcultuur. Organisten worden hier ook goed betaald. Zowel in de Katharinakirche als de Marienkirche zijn recent de organistenposten vrijgekomen. In de eerstgenoemde was Theofil Andreas Volckmar de organist. Een organist met veel vernieuwende ideeën die onder andere zeven orgelsonaten heeft gepubliceerd. Volckmar is vertrokken naar K
öslin nadat het hem niet lukte de post in de Marienkirche te krijgen. Hij werd te modern bevonden. Voor deze post zou u dus ook kunnen solliciteren en u zal zeker kans maken omdat u zo vertrouwd bent met de Noord-Duitse orgelcultuur. De post is vrijgekomen vanwege het vertrek van Daniel Magnus Gronau naar de Johanniskirche alhier waar voor hem meer creatieve uitdagingen lagen. Gronau is een uitmuntend organist en heeft prachtige koraalvariaties geschreven. Speciaal voor het met een pedaalbehuizing uitgebreide Merten-Friese orgel in de Trinitatiskirche schreef hij een variatiereeks op het Lutherlied ‘Ein feste Burg ist unser Gott’. Deze pedaalbehuizing staat naast het oorspronkelijke orgelfront en heeft zelfs een 32 voet register. De vierde variatie is volledig pedaliter en is indrukwekkend. Wat zou ik graag u ook op dit orgel horen concerteren, zeker met de fabuleuze pedaaltechniek van u.
U begrijpt uit dit alles, mijn beste Johann Sebastian, dat ik een voortzetting van uw muzikale carrière in Danzig zeker als kansrijk zie. Ook met een functie als organist, want daarnaast is er in deze muzikale en levendige stad een keur aan mogelijkheden om andere muzikale activiteiten te ontplooien. Activiteiten die niet alleen voldoende geld opleveren om uw gezin te onderhouden maar u ook als musicus veel voldoening zullen geven. Vanzelfsprekend ben ik bereid om als tussenpersoon voor u op te treden en kan ik u verder met alles terzijde staan mocht u met uw gezin naar Danzig komen te verhuizen.
Rest mij om u te schrijven dat het met mij en mijn gezin voorspoedig gaat alhoewel mijn gezondheid soms te wensen overlaat. Ik ben blij met mijn nieuwe functie als Keizerlijk Russisch gezant hier in Danzig. Het is een wat rustiger baan dan diplomaat bij het Russische leger.
Ontvang van mij een hartelijke groet en groet ook uw vrouw Anna Magdalena van mij,

Altijd tot uw dienst bereid,

Hoogachtend,

Georg Erdmann

*

Over Georg Erdmann is niet veel bekend. Hij werd geboren in 1682 in Leina, iets ten noorden van Ohrdruf waar hij later kwam te wonen en Bach ontmoette. Met hem reisde hij in 1700 naar Lüneburg om aldaar het Gymnasium te voltooien. In tegenstelling tot Bach die organist werd in Arnstadt, studeerde Erdmann van 1702 tot 1708 aan de universiteit van Jena. In 1714 nam hij dienst in het Russische leger en in 1730 werd hij in Danzig (het tegenwoordige Gdansk) Keizerlijk Russisch gezant. Hij overleed in 1732, kort na de laatste briefwisseling met Bach.

Alle brieven van Bach zijn in het Nederlands vertaald door Derk van der Veen. Bachs brieven aan Erdmann (28 juli 1726 en 28 oktober 1730) zijn te lezen op de site, zie link hieronder. Klik op Nederlandse tekst.

Alle brieven van Johann Sebastian Bach in het Nederlands (bachbrieven.web.app)

De dochters van Johann Sebastian Bach

Uitgelicht

Van Bachs zonen die de volwassen leeftijd hebben bereikt weten we redelijk veel. Allen kregen betrekkingen als organist of klavecinist, hoewel de één meer succesvol was dan de ander. Verschillende zonen hebben ook prachtige composities nagelaten. Er zijn boeken over ze geschreven. Er staat er een in mijn kast: ‘Bachs zonen’. Maar Bachs dochters? We weten nauwelijks iets van ze. Het zijn voetnoten in de muziekgeschiedenis. Toch maakten ze deel uit van het meest muzikale gezin aller tijden en kan het bijna niet anders dan dat zij ook muzikaal begaafd zijn geweest. Bach heeft twintig kinderen gekregen. Daarvan waren er negen een meisje. Vier van hen bereikten de volwassen leeftijd: Catharina Dorothea, Elisabeth Juliana Friederica, Johanna Caroline en Regine Susanne. Wat weten we van deze vier?

Catharina Dorothea

Johann Sebastian en Maria Barbara trouwden op 17 oktober 1707 in Dornheim. Ruim een jaar later kregen ze in Weimar hun eerste kind, Catharina Dorothea. Ze werd gedoopt op 29 december 1708 wat betekent dat ze waarschijnlijk een dag eerder geboren zal zijn.
Tot haar dood in 1774 bleef Catharina deel uitmaken van het gezin waarin ze werd geboren, maar daar leefde ze wel vier verschillende levens.
Tot haar elfde was dat een redelijk beschermd bestaan in Weimar en Köthen. Plotseling kwam daar een einde aan in de zomer van 1720 toen plotseling haar moeder overleed. Tot overmaat van ramp was haar vader op reis naar Karlsbad met vorst Leopold. Hij kreeg het bericht van overlijden pas bij thuiskomst. Een geluk was dat Friedelina Bach, de oudste zus van Maria Barbara, die al sinds 1707 bij het gezin inwoonde, de zorg voor de kinderen kon overnemen. Naast Catharina waren dat Wilhelm Friedemann, toen negen jaar, Carl Philipp Emanuel, zes jaar en Johann Gottfried Bernhard, vijf jaar.
Catharina was bijna dertien toen haar vader hertrouwde met de twintig jarige Anna Magdalena. De indruk bestaat dat Catherina een goede verstandhouding met haar stiefmoeder ontwikkelde. Vanwege het geringe leeftijdsverschil zal de relatie al snel gelijkwaardig zijn geworden. Zeker vanaf 1729 toen tante Friedelina overleed moet ze een stabiele factor zijn geworden in het gezinsleven. Op dat moment waren er bij Anna Magdalena al zeven kinderen geboren. Over het gezinsleven schrijft Bach een jaar later aan zijn oude schoolvriend Georg Erdmann: ‘de kinderen uit het andere huwelijk (met Anna Magdalena) zijn nog klein en de oudste is een jongen van zes jaar. Maar het zijn allemaal geboren musici en ik kan u verzekeren dat ik al een vocaal en instrumentaal concert met mijn gezin kan geven, temeer daar mijn huidige vrouw een zuivere sopraanstem heeft en ook mijn oudste dochter geen slecht figuur slaat’. En dan heeft hij het dus over Catharina Dorothea. Overigens wijst niets erop dat Bach zijn dochters muzikaal liet opleiden gericht op een professionele functie. Die waren in die tijd voor vrouwen ook nauwelijks voorhanden.
Catharina bleef ongehuwd. In de ‘literatuur’ wordt ze wel een (oude) vrijster genoemd, of in het Engels ‘spinster’. Ze was drieëndertig toen haar jongste zusje werd geboren: Regina Susanna. Het dertiende kind van Anna Magdalena van wie er zeven vroegtijdig overleden. Catharina maakte het van dichtbij mee…
Op 28 juli 1750 overleed ook haar vader. Vijf kinderen woonden toen nog thuis. Naast Catharina (inmiddels 41) Gottfried Heinrich, Johann Christian, Johanna Carolina en Regina Susanna. De laatste drie waren nog minderjarig. Van hen werd Johann Gottlieb Görner, organist van de Thomaskirche en huisvriend van de Bachs tot voogd benoemd. Na een half jaar moest het gezin de Thomasschule verlaten en werd het gezin gesplitst. Catharina bleef met haar stiefmoeder en twee jonge zusjes Johanna Carolina (13) en Regina Susanna (8) in Leipzig.  Ze gingen wonen in een etage van het grote huis van Friedrich Heinrich Graff, een rechter en huisvriend van de familie die ook peetvader was van Gottfried Heinrich en Regina Susanna. De geestelijk minder begaafde Gottfried Heinrich (24) ging wonen bij zijn zuster in Naumburg. Johann Christian (15) ging bij Carl Philipp Emanuel wonen in Berlijn.
Het werden zware jaren voor het viertal. Van het stadsbestuur ontving Anna Magdalena nog tweemaal een rechtmatige schenking en daarnaast had ze haar erfenis. Toch moet het geldelijke bezit snel opgeraakt zijn getuige het feit dat ze de muziek van vierenveertig cantates verkocht aan de Thomasschule (voor een luttel bedrag) en exemplaren van Die Kunst der Fuge aan het stadsbestuur.
We weten niet of Catharina nog een eigen inkomen vanuit een eigen baan had.
Anna Magdalena stierf op 27 februari 1760, negenenvijftig jaar oud. In het begrafenisregister word genoemd dat ze een Almosenfrau was, wat zoveel wil zeggen dat ze leefde van ‘aalmoezen’, collectegelden van de kerk en liefdadigheden van het stadsbestuur. Het duidt erop dat het gezin in elk geval onvoldoende inkomen had.
Over de laatste levensfase die nu aanbrak, samen met haar jonge zusters weten we helemaal niets. Er wordt vanuit gegaan dat de drie zusters in armoede leefden ondanks het feit dat Carl Philipp Emanuel vanuit Hamburg wel geld stuurde.
Catharina Dorothea stierf op 14 januari 1774, vijfenzestig jaar oud, net zo oud als haar vader is geworden.


Elisabeth Juliana Friederica

Op 5 april 1726 werd Elisabeth Juliana Friederica gedoopt. Het vierde kind van Anna Magdalena. Vermeld moet worden dat haar geboorte een paar maanden plaatsvond na het overlijden van de driejarige Christiane Sophia Henriette, het eerste kind van Anna Magdalena.
Over de jonge jaren van Elisabeth Juliana is niets bekend. Op 20 januari 1749 trouwt ze met Johann Christoph Altnikol (1719 – 1759), een talentvolle en geliefde leerling van Bach. Op voorspraak van hem wordt hij organist in de Wenzelkirche te Naumburg, zo’n 30 kilometer ten westen van Leipzig. In november 1748 schrijft Bach een brief aan zijn neef Elias Bach in Schweinfurt. Dat is nogal ver van Leipzig. Anders, zo schrijft Bach ‘zou ik wel zo vrij zijn geweest om mijn geëerde neef uit te nodigen voor het huwelijk van mijn dochter Lieschen met de nieuwe organist in Naumburg Mr. Altnikol, dat de komende maand, in januari 1749, zal plaatsvinden’. ‘Lieschen’, wellicht de roepnaam van Elisabeth Juliana, of misschien wel een koosnaam van haar vader. Het is in elk geval de enige keer dat een dochter van Bach in zijn brieven bij name wordt genoemd. Wellicht niet toevallig is dat in de zogenaamde koffie-cantate ‘Schweicht stille, plaudert nicht’ (BWV 211) de aan koffie verslingerde dochter de naam Lieschen kreeg. De echte Lieschen was bij het uitkomen van de cantate in 1734 pas acht jaar oud, dus in werkelijkheid zal het niet over haar zijn gegaan. (Of zou Bach zijn ongetrouwde dochter Dorothea op het oog hebben gehad voor deze rol. Zij was toen 26 jaar). 
Op 4 oktober 1749 wordt er een zoontje geboren: Johann Sebastian, vernoemd naar zijn grootvader. Helaas leefde het kind maar zeventien dagen.
Dan, in het najaar van 1750 wordt er een belangrijk besluit genomen. Na het overlijden van vader Bach wordt haar broer Gottfried Heinrich in hun huis opgenomen. Gottfried had een geestelijke beperking, al zou hij – zoals Carl Philipp Emanuel schreef – een muzikaal genie zijn geweest. Hij kon niet voor zichzelf zorgen en in het gezin bij Anna Magdalena met de drie dochters blijven wonen was blijkbaar geen optie. 
In 1751 krijgt Elisabeth Juliana een dochter: Augusta Magdalena, vernoemd dus naar haar moeder. In 1754 volgt opnieuw een dochter, Juliana Wilhelmina. Ofschoon de laatste wel huwt, blijven beide dochters kinderloos.
Dan overlijdt in 1759, pas veertig jaar oud, haar man en breekt voor haar ook een zware tijd aan. Tot 1763 blijft het gezin in Naumburg wonen. In dat jaar sterft Gottfried Heinrich. Elisabeth Juliana keert dan met haar twee jonge dochters terug naar Leipzig. Via brieven van Carl Philipp Emanuel weten we dat hij geregeld geld stuurde naar zijn zuster Lieschen. Misschien waren deze betalingen ook bedoeld voor zijn ander zussen Catherina, Caroline en Susanna. Of de zussen misschien met elkaar hebben samengewoond in  één huis is niet bekend.
Elisabeth Juliana Friederica overleed op 24 augustus 1781, 55 jaar oud.

Johanna Carolina

Johanna Carolina was het een na jongste kind van het gezin, gedoopt op 30 oktober 1737, wellicht ook een dag eerder geboren. Van haar is helemaal niets bekend.
Johanna Carolina overleed, ongehuwd, op 16 augustus 1781. Die datum moet als opvallend gezien worden. Acht dagen later zou haar zuster Lieschen overlijden. Zou er sprake zijn geweest van een epidemie in Leipzig?

Regina Susanna

Regina Susanna werd gedoopt op 22 februari 1742 en zal ook een dag eerder geboren zijn.
Ook over het leven van Bachs jongste dochter is nauwelijks iets bekend. Ook zij huwde niet. Er kan vanuit gegaan worden dat er voor haar in augustus 1781 een ramp voltrok. Haar zusters Johanna Caroline en Elisabeth Juliana Friederica overleden kort na elkaar en zij bleef alleen achter in Leipzig. In het begin zal ze nog financieel ondersteund zijn door haar oudere broer Carl Philipp Emanuel. Toen deze in 1788 overleed was zij nog het enige levende kind van Johann Sebastian Bach en kon ze dus niet meer op haar familie terugvallen. Op 58 jarige leeftijd was ze niet meer in staat om te werken en kon ze niet meer in haar onderhoud voorzien. Een oud-leerling van de Thomas-school, Friedrich Rochlitz, was begaan met haar lot. Hij was redacteur van een muziektijdschrift en plaatste daar in mei 1800 een oproep in om de laatst levende dochter van de ‘grote Sebastian’ te steunen: ‘deze dochter is de hongerdood nabij. Weinigen weten het, want zij kan – en mag – niet om aalmoezen bedelen… Wanneer iedereen die iets van de Bachs leerde slechts een kleinigheid gaf, dan zouden de laatste jaren van deze goede vrouw zorgeloos kunnen zijn’.  In eerste instantie leverde deze actie een kleine opbrengst op waarvoor Regina Susanna in het blad haar dank ‘met vreugdetranen’ betuigde. Beethoven las deze dank in het tijdschrift en was getroffen door de geringe opbrengst en liet in zijn eigen kring een inzameling houden georganiseerd door de pianobouwer Andreas Streicher. Deze inzameling was succesvol waardoor Regina Susanna tot haar dood  bestaanszekerheid had. Ze stierf op 14 december 1809.

Vier dochters van Bach

Laat je het verhaal van Catharina Dorothea, Elisabeth Juliane Friederica, Johanna Caroline en Regina Susanne op je inwerken dan wordt je stil van de tragiek die uiteindelijk het gezin van Johann Sebastian trof.
Hoe dan ook, tegelijk hebben deze vier vrouwen voluit deel gemaakt van het gezin van Bach. En hoewel ze geen muzikale nalatenschap hebben achtergelaten, ze hebben meegeholpen, meegezongen en meegespeeld met alle activiteiten van het gezin en hebben wellicht zo ook een bijdrage gehad bij het tot stand komen van de mooiste muzikale composities die ooit zijn gemaakt.

*

Overzicht kinderen van Bach.

(Dochters vetgedrukt en degene uit dit artikel onderstreept, kinderen vroegtijdig overleden cursief).

Bij Maria Barbara:

  • Catharina Dorothea (1708 – 1777).
  • Wilhelm Friedemann (1710 – 1784).
  • Johann Christoph (1713 – 1713).
  • Maria Sophia (1713 – 1713).
  • Carl Philipp Emanuel (1714 – 1788).
  • Johann Gottfried Bernhard (1715 – 1739).
  • Leopold Augustus (1718 – 1719).

Bij Anna Magdalena:

  • Christiane Sophia Henriette (1723 – 1726)
  • Gottfried Heinrich (1724 – 1763)
  • Christian Gottlieb (1725 – 1728)
  • Elisabeth Juliana Friederica (1726 – 1781)
  • Ernestus Andreas (1727 – 1727)
  • Regina Johanna (1728 – 1733)
  • Christiana Benedicta (1729 – 1730)
  • Christiana Dorothea (1731 – 1732)
  • Johann Christoph Friedrich (1732 – 1795)
  • Johann August Abraham (1733 – 1733)
  • Johann Christian (1735 – 1782)
  • Johanna Carolina (1737 – 1781)
  • Regina Susanna (1742 – 1809)

De eenzame hoogte van Johann Sebastian Bach

Uitgelicht

De eenzame hoogte van Johann Sebastian Bach

Allein Gott in der Höh sei ehr

Nicht Bach, sondern Meer sollte er heißen.”
Zo sprak Ludwig von Beethoven over Johann Sebastian Bach.  Hij is geen beekje, maar een zee met een oneindige en onuitputtelijke rijkdom aan tooncombinaties en harmonieën. Bachs muziek staat op eenzame hoogte. In dit artikel wil ik Bach vanuit het thema ‘eenzame hoogte’ verkennen. Eerst zal aan de orde komen hoe er in Bachs tijd en in onze tijd tegen zijn muziek werd aangekeken. Daarna komt de vraag aan de orde of Bach een onbegrepene was in zijn tijd, en hoe hij zelf tegen zijn werk aankeek. Vervolgens worden een zestal argumenten uitgewerkt die er voor pleiten dat Bachs muziek van eenzame hoogte is. Na een korte conclusie wordt het artikel afgesloten met een compositie voor het instrument wat Bach het hoogst achtte.

Eenzame hoogte 
Naast de primaire betekenis dat iemand met zijn werkprestaties torenhoog uitstijgt boven de rest roept het begrip ‘eenzame hoogte’ ook de gedachte op dat je in die hoedanigheid eenzaam kan zijn. “It’s lonely at the top,” zoals Randy Newman zong. In twee citaten uit de inleiding van  Casper Honders’ boekje Over Bachs schouder komen beide betekenissen wat betreft Johann Sebastian Bach aan de orde: “Hoe het begrijpelijk te maken dat Bach, getuige zijn nalatenschap, ondanks de weinig inspirerende kerkelijke werkelijkheid om hem heen, toch zijn muzikaal oeuvre van onvoorstelbaar hoog gehalte had geschapen.”[1] En: “Wat en wie hij ook was, doorgaans bleef hij – in onze ogen – tot op grote hoogte een vreemde in zijn tijd, een onbegrepene in zijn idealen, een nauwelijks aangepaste in zijn feitelijke beroep.”[2
Casper Adriaan Honders (1923 – 1994) was eind vorige eeuw hoogleraar liturgiewetenschappen en hymnologie aan de Theologische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. Vanuit zijn grote bewondering voor Johann Sebastian Bach schreef hij geregeld opstellen die in het hierboven genoemde boekje zijn verzameld. Deze opstellen van Honders leveren wat mij betreft echter geen antwoorden op hoe het nou komt dat Bachs muzikale oeuvre van onvoorstelbaar hoog gehalte is, en ook niet of Bach het zo echt beleefd heeft: een onbegrepene te zijn, zich op eenzame hoogte te bevinden.
            Velen zullen het ermee eens zijn als gesteld wordt dat Bach de grootste componist aller tijden is. Hoewel dit vanuit een keur van uiteenlopende argumenten verdedigd kan worden (ik kom hier later op terug) blijft het toch altijd een subjectieve veronderstelling en valt dit mijns inziens wetenschappelijk niet aan te tonen. Altijd zijn er mensen die bijvoorbeeld Mozart hoger achten als componist. Want waar wordt de rangschikking op gebaseerd? Op de omvang van het oeuvre? De diversiteit? De kwaliteit, maar hoe meet je die? De vernieuwende elementen? Of vanuit de actualiteit: het aantal uitvoeringen op concertprogramma’s of cd verkoopcijfers? In Nederland wordt sinds enige jaren op Radio 4 in oktober de Hart-en-ziel-lijst uitgezonden. Luisteraars kunnen hun favoriete klassieke stukken opgeven en zo ontstaat er een top 300. In 2019 stond Bachs Matthäus Passion op de eerste plaats gevolgd door het Requiem van Mozart.[3] Met vijfentwintig composities van Bach waarvan er verschillende ook nog hoog genoteerd staan kan geconcludeerd worden dat de luisteraars van Radio 4 de muziek van Bach het meest waarderen.

Dat Bach als grootste componist wordt gezien heeft al oude papieren. In 1799, 49 jaar na zijn dood, verscheen in een toonaangevend muziektijdschrift een illustratie van Augustus Frederic Christopher Kollmann en Johann Nikolaus Forkel die de rangschikking van de componisten weergaf in de vorm van een zonnebloem. [4] Bach staat daarin centraal, en dus op de eerste plaats (zie illustratie). Om hem heen Haydn, Händel en de zo goed als vergeten Graun. Iemand als Telemann, wie destijds beroemder was dan Bach, is terecht gekomen in het derde echelon. Ook Mozart, inmiddels al elf jaar dood, staat daar. In 1802 verschijnt de eerste biografie over Bach van Johann Nikolaus Forkel. Deze eindigt met de volgende zin: “Und dieser Mann – der gröβte musikalische Dichter und der gröβte musikalische Declamator, den es je gegeben hat, und den es wahrscheinlich je geben wird – war ein Deutscher. Sey stolz auf ihn, Vaterland; sey auf ihn stolz, aber, sey auch seiner werth![5] Talloze citaten uit de afgelopen tweeënhalve eeuw over Bach als grootste componist kunnen vervolgens op een rij worden gezet. Toch zullen deze overtuigingen altijd een zeker subjectief gehalte behouden. Laat ik, om de boog naar het heden te maken, nog enkele recente uitspraken citeren. Pianist en dirigent Reinbert de Leeuw zegt in de documentaire De Matthäus-missie over de Matthäus Passion, en dus ook over  de componist: “hoe je het ook wendt of keert, muzikaal gesproken is dit het hoogste wat er is. Hoger kunnen we niet. Het is onbeschrijfelijk groots, onbegrijpelijk dat één iemand dit kan maken.”[6] En organist, klavecinist en dirigent Ton Koopman: “Voor mij is hij een topgenie, op gelijke hoogte met kunstenaars als Michelangelo en Da Vinci.”[7] Het zijn inderdaad de musici zelf die het werk van Bach voor hun eigen instrument dikwijls als het hoogste achten: de pianisten en klavecinisten noemen dan het Wohltemperierte Klavier of de Goldbergvariaties, de cellisten de zes cellosuites, de violisten de zes sonates en partita’s voor viool-solo en tenslotte de organisten die weglopen met misschien wel Bachs gehele orgel oeuvre.

Een onbegrepene

Met een citaat van collega-componist en vriend Georg Philipp Telemann (1681 – 1767) kan een bruggetje gemaakt worden naar de tweede stelling van Caspar Honders; dat Bach ondanks zijn grootsheid een onbegrepene was in zijn tijd: “And what your pen had writ, the highest art displaying, did some with joy and some with envy contemplate.” [8] Telemann besefte maar al te goed dat Bachs componeervaardigheden van het hoogste niveau waren. Maar tegelijk wist hij dat velen die mening niet waren toegedaan. Sterker nog, soms riep het afgunst op. De muziekcriticus Johann Adam Scheibe (1709 – 1776) schreef in zijn muziektijdschrift vanuit zijn woonplaats Hamburg, waar Telemann ook werkzaam was, dat Bachs muziek ouderwets, te gezwollen, ingewikkeld, tegennatuurlijk en verwarrend was.[9] Zijn geschrift leidde tot een levendige polemiek waar Johann Abraham Birnbaum, een Leipzigger die het voor Bach opnam zich inmengde. Hij zag Bach als een groot componist en meesterlijk musicus en stelde dat uiteindelijk een compositie beoordeeld moet worden op basis van de geschreven noten, de partituur, en niet op basis van de uitvoering of hoe de muziek klinkt.[10] Deze controverse moet gezien worden tegen de  achtergrond van de Verlichting waarin ook anders tegen muziek werd aangekeken. In de loop van de achttiende eeuw vond hierin een verschuiving plaats van het rationalisme, waarin de rede centraal stond, richting het empirisme waarin de ervaring het uitgangspunt was van de menselijke kennis. Met betrekking tot de muziek, vertaalde deze metafysische spanning zich in de vraag: gaat het om de geschreven partituur of gaat het om het hoorspel en de persoonlijke beleving? Duidelijk is dat voor Bach de partituur centraal stond. Altijd bleef hij eraan schaven waardoor er van veel composities verschillende versies bestaan. Bach zag zichzelf in eerste instantie niet als een kunstenaar. Hij was een ambachtsman. Voor hem had muziek dan ook een hoger doel. Muziek moest een afspiegeling zijn van de perfecte scheppingsorde van God. Birnhaum formuleerde dit idee als volgt: “Ware kunst wil juist de natuur nabootsen en de schoonheid ervan tonen. Daarom is juist de harmonie belangrijk waarin alle stemmen gelijk zijn en samenwerken.”[11] Juist Bach was hierin de absolute meester. Hij componeerde talloze werken vanuit de techniek van het contrapunt, wat letterlijk betekent ‘noot tegen noot’. In een dergelijke compositie klinken dan gelijktijdig twee of meer verschillende melodielijnen die alle gelijkwaardig aan elkaar zijn.[12] In zijn tijd maakten juist deze compositietechniek, die inderdaad ingewikkeld was, steeds meer plaats voor goed in het gehoor liggende melodieën met daaronder een eenvoudige begeleiding afkomstig uit de Italiaanse opera. Muziek begon een verkoopproduct te worden. Telemann zag dat al snel: “Wie velen van nut kan zijn, doet beter werk dan wie slechts voor weinigen wat schrijft.” [13]

            Bach, een onbegrepene in zijn tijd. Hij moet er gewend aan zijn geraakt. Als je zijn levensloop volgt dan zie je eigenlijk voortdurend dat er een afstand is tussen zijn grote talent en hoe daar vervolgens door anderen mee is omgegaan. Zijn zoon Carl Philipp Emanuel vertelde het verhaal dat Bach vanaf zijn tiende jaar een paar jaar inwoonde bij zijn oudere broer Johann Christoph van wie hij klavecimbelles ontving. Deze laatste verbood zijn jonge broertje moeilijker werk van allerlei componisten te bestuderen, wat er toe leidde dat Bach ‘s nachts bij maanlicht stiekem allerlei composities overschreef. Johann Christoph kon het blijkbaar niet verteren dat zijn jonge broertje hem muzikaal gezien al overtrof. Als negentienjarige organist in Arnstadt kreeg Bach een reprimande van de kerkenraad omdat hij met de begeleiding van het zingen de gemeente in verwarring had gebracht door tussen de gezongen regels door allerlei vreemde noten te spelen. Later in Weimar, waar hij violist en organist was bij het hertogelijke hoforkest, kreeg hij na het overlijden van de kapelmeester niet deze felbegeerde functie. Die ging naar de minder getalenteerde zoon van de overleden kapelmeester. De hertog had hem in Italië laten studeren. Bachs talent werd niet gezien of niet geaccepteerd. In Leipzig tenslotte heeft Bach als cantor van de Thomaskirche en  ‘musikdirector’ van de stad frustratie op frustratie moeten verwerken. Hij had voortdurend onvoldoende middelen om goede musici aan te trekken, werd door gezagsdragers weinig gewaardeerd en soms mochten geplande uitvoeringen niet doorgaan. In een brief aan een schoolvriend schrijft hij in 1730:

Daar ik nu echter tot het besef gekomen ben gekomen, dat deze functie lang niet zo gunstig is als men hem mij heeft beschreven, vele extra inkomsten van deze betrekking zijn komen te vervallen, het hier een dure plaats is en er een vreemde en de muziek weinig toegedane overheid is, waarmee ik in vrijwel voortdurende ergernis, nijd en vervolging moet leven, ben ik genoodzaakt met behulp van de Hoogste mijn geluk elders te zoeken.”[14]


Ja, zeker in Leipzig zal Bach zich een onbegrepene hebben gevoeld. Maar betekende dat dan ook dat hij op het hoge niveau waarop hij functioneerde zich eenzaam voelde? Had Bach van zichzelf het besef (zoals dat in onze tijd gezien wordt) dat wat hij presteerde op eenzame hoogte stond? Vond hij van zichzelf dat hij met kop en schouders boven andere componisten uitstak? Deze vragen zijn op grond van de gegevens die we van Bach hebben eigenlijk niet te beantwoorden. Wel kan gesteld worden dat Bach het werk van tijdgenoten en voorgangers dikwijls hoog achtte. Dit blijkt in elk geval uit het feit dat hij tijdens zijn hele werkzame leven composities van anderen heeft bestudeerd, bewerkt of heeft uitgevoerd. In zijn jonge jaren leerde hij als autodidact compositietechnieken door  werk over te schrijven van bijvoorbeeld Georg Böhm, Johann Adam Reincken of Dietrich Buxtehude. Maar ook tijdens zijn latere jaren liet hij zich inspireren door het werk van anderen en steeds vaker zaten daar componisten uit Frankrijk en vooral uit Italië bij. Van vioolconcerten van Vivaldi maakte hij orgelconcerten, van het overbekende Stabat Mater van Pergolesi maakte hij een eigen Duitstalige versie en zo zijn er veel meer voorbeelden te noemen. Wat met deze transcripties wel gebeurde, is dat Bach hier wijzigingen in aanbracht wat meestal verbeteringen in de harmonie (de samenklank van noten) bewerkstelligde. Maar of dit dan betekende dat hij zich hoger achtte dan de oorspronkelijke componist, mag daaruit niet worden geconcludeerd.

Voor Bach was er uiteindelijk maar één de hoogste, en dat was zijn Heer in de hemel. Zo verwoorde hij het ook in de al geciteerde brief aan Erdmann toen hij schreef: “met behulp van de Hoogste mijn geluk elders te zoeken.” Voor Bach was welke muziek dan ook uiteindelijk ter ere van God. Simon Vestdijk schreef hier al over: “zijn persoonlijke verhouding tot de Christus-figuur is één der hoekstenen van zijn geestelijke biografie.”[15] Bij zowel wereldlijke als geestelijke muziek noteerde Bach dan ook vaak de letters SDG: Soli Deo Gloria en onder aan een compositie komen we vaak de letters JJ tegen die staan voor Jesu Juva (Jezus helpt).

De grootste

Met dit alles kan de vraag of Johann Sebastiaan Bach als grootste componist gezien kan worden nog steeds niet worden beantwoord. Velen zijn er die Mozart (1756 – 1791) hoger achten, of Beethoven (1770 – 1827), wiens tweehonderdvijftigste geboortejaar we dit jaar vieren en ik om die reden het artikel inleidde met een uitspraak van hem. Beiden hebben een indrukwekkend oeuvre nagelaten. Het probleem is vooral dat het vergelijken bemoeilijkt wordt, om niet te zeggen onmogelijk is omdat de componisten in andere tijden en binnen andere culturen en omstandigheden hun werk deden. In Bachs tijd bestond nog nauwelijks een concertcultuur. Zo is het grootste deel van zijn werk functioneel en vanuit een dienstverband ontstaan (bijvoorbeeld een cantate voor een specifieke zondag), terwijl Mozarts opera’s al commercieel beïnvloed werden omdat hij moest verdienen van recettes. Ook het instrumentarium veranderde na Bach in sneltreinvaart. Concertvleugels, moderne trompetten en trombones, met deze instrumenten ontstonden er tal van nieuwe mogelijkheden om te componeren. Had Bach in 1902 geleefd, had hij dan nog een groter werk kunnen componeren dan Mahlers Vijfde symfonie? En andersom zou Mahler (1860 – 1911) in 1727 in staat geweest zijn een Matthäus-Passion te componeren? We weten dit eenvoudigweg niet. Toch wordt Bach door mij en door vele kenners en liefhebbers door de eeuwen heen op de hoogste plek gezet, al kan dit theoretisch misschien moeilijk hard worden gemaakt omdat zoals gezegd, vergelijken problemen met zich meebrengt en veel ook afhangt van de algemeen heersende en persoonlijke smaak. Hieronder een overzicht van veel gehoorde en door mij ook gedeelde argumenten Bach uiteindelijk de grootste componist is.
            Als eerste is de omvang en de verscheidenheid van zijn oeuvre uniek te noemen. Er zijn meer dan elfhonderd composities van Bach genummerd  waarbij opgemerkt moet worden dat een enkel orgelkoraal een nummer heeft, maar ook een groot werk als de Matthäus-Passion dat feitelijk uit achtenzestig delen bestaat. [16] Van eenvoudige menuetten geschreven als lesmateriaal tot monumentale werken als de Matthäus-Passion.  Achtereenvolgens zijn genummerd: cantates, motetten, missen, oratoria, vierstemmige koralen, liederen en aria’s, orgelwerken, klavecimbelwerken, kamermuziek en orkestwerken.  Werk voor de kerk, voor het hof, voor het gemeentebestuur, voor de universiteit, om uit te geven of voor thuisgebruik en eigen liefhebberij. Bach heeft alles.
            Een tweede argument is dat Bach een vernieuwer was. Tal van voorbeelden zijn dan te geven. Nog nooit gehoorde instrumentencombinaties in de Brandenburgse concerten, Trio-sonates, normaal composities voor drie instrumenten maar bij Bach geschreven voor twee instrumenten waarbij het klavecimbel begeleidt maar tegelijk soleert en een duet aangaat met een solo-instrument als de hobo. In het Vijfde Brandenburgse concert krijgt het klavecimbel een lange solo. Dit werk wordt gezien als het eerste klavier (piano) concert ooit. Of de Johannes- of Matthäus-Passion, het lijdensverhaal voor de Lutherse liturgie gecomponeerd maar met veel elementen uit de Italiaanse opera.
            Los van het feit dat Bach ook vernieuwingen en ontwikkelingen vanuit bijvoorbeeld Italië en Frankrijk toepaste, ook wel de galante stijl genoemd, met de nadruk op een sierlijke melodie met eenvoudige begeleiding, bleef Bach tot het laatst ook de stile antico trouw met de nadruk op de harmonie en de gelijkwaardigheid van de stemmen. Hij bracht deze stijl zelfs op het hoogste niveau, bijvoorbeeld in zijn motetten.[17] Toen Mozart bij een bezoek aan Leipzig  in 1779 een motet hoorde wilde hij direct de partituren ervan inzien en sprak toen uit “Wat is dit? Dit is iets waarvan we nog wat van kunnen leren.” Als Bach in zijn laatste jaren zijn grote Messe in h-moll (Hohe Messe) componeert en daarbij ook eerder gecomponeerde muziek van zichzelf gebruikt komen daar alle vormen van oude (zelf gregoriaanse) en de voor die tijd moderne muziek in terug. [18]
            Een  argument dat ook dikwijls wordt ingebracht om Bach als de grootste componist te beschouwen, is de originaliteit van zijn werk. Ook als een compositie van hem niet bekend is, hoort een beetje kenner direct dat het Bach is. Bach is onmiskenbaar Bach terwijl er geen enkel stuk of melodie op een ander lijkt.[19] Menig componist herhaalt zichzelf dikwijls maar Bach is altijd origineel. Gustav Leonhardt zei eens voor de radio dat in een compositie van Händel (1685 – 1759) men gerust vier tot acht maten vooruit kan denken; op grond van het voorafgaande weet men wat er gaat komen en dat komt er ook, bijna altijd. Zo voorspelbaar is Bachs muziek beslist niet. Bach doet bijna altijd iets anders dan je verwacht. De afwijkingen zijn niet altijd groot, maar verrassend is het meestal.[20]

            Vervolgens kan gesteld worden dat Bach onmiskenbaar de grootmeester was in het componeren van fuga’s en canons. Daar zijn alle musici en musicologen het wel over eens. Een fuga (letterlijk: vlucht) is een muziekwerk waarin een thema volgens een vast patroon door verschillende stemmen op verschillende toonhoogtes ingezet wordt waarbij vervolgens ook variaties op het thema gaan klinken. Talrijke fuga’s componeerde Bach, vooral voor orgel en klavecimbel maar ook in koorwerken komen fuga’s voor. Die Kunst der Fuge wordt in dit genre als zijn hoogtepunt gezien. Het werk wordt tegelijk als zijn zwanenzang gezien want hij heeft het net niet af kunnen ronden. Vanuit een kort thema van slechts vijf maten zoekt Bach met wiskundige precisie naar alle denkbare mogelijkheden om dit fugatisch en canonisch te verwerken. Zo wordt het thema omgekeerd genoteerd (van achter naar voren) of ‘gespiegeld’ (een dalende notenreeks wordt dan een stijgende). Ook blijken er tal van kloppende getalsmatige verhoudingen en duidingen in de compositie zich schuil te houden.[21]Alleen al over deze ene compositie zijn er boeken geschreven.
            Als laatste argument kan Bachs muzikale retoriek en de daarmee bereikte emotionele diepgang opgevoerd worden. Johannes  Brahms schreef in een brief aan Clara Schumann over de ‘Ciaconna’, uit de Tweede Partita in d-moll voor viool-solo: “op één notenbalk, voor één klein instrument schrijft de man een wereld van de diepste gedachten en de krachtigste gevoelens.” Deze emotionele zeggingskracht verwoord ook de jonge Vlaamse hoboïste Nele Vertommen (1999). Zij vergelijkt Bach met andere barokcomponisten: “Een blij stuk klinkt dan doorgaans blij en niet anders. Maar als Bach een blij stuk componeert resoneren daar ook andere gevoelens door heen, bijvoorbeeld verdriet, pijn of boosheid.”[22]  Bach was een meester in de muzikale retorica. In zijn vocale muziek vertaalde hij de betekenis van woorden in noten(reeksen) of in stiltes die tussen noten kunnen vallen. Ook hierin was hij ongeëvenaard. Een voorbeeld is het ‘Erbarme dich’ uit de Matthäus-Passion, de bekende en emotievolle aria die in het lijdensverhaal volgt op de verloochening van Petrus. Allereerst is er de interval  tussen de eerste twee noten die de afstand heeft van een kleine sext.[23] Die klinkt en voelt zowel dramatisch als verdrietig. In de muziek is dit heel subtiel. Maak je de interval een halve noot kleiner (kwint) dan klinkt het direct vrolijk (denk aan ‘Altijd is Kortjakje ziek’). Dan zijn er ook de vele ‘zuchtende’ figuren in de aria die bewerkstelligt worden door dalende notenreeksen van telkens halve nootafstanden. Met deze middelen ontwikkelt Bach een prachtige melodie die in een duet wordt uitgevoerd tussen de viool en de altstem. Het geheel wordt gebaseerd op een staccato lopend ritme van een siciliano, een dansvorm oorspronkelijk afkomstig uit Sicilië. Ook dit voedt de melancholie. Maar hoe wanhoop, spijt en schuldgevoel in deze aria muzikaal ook worden uitgebeeld, tegelijk klinkt er uit de muziek troost en vertrouwen. Dit allemaal kunnen samenbrengen in één enkele aria is de grote kracht van Bach. Dat hij hiertoe in staat was zal naast zijn uitzonderlijke geërfde muzikale talent, ook een gevolg zijn geweest van Bachs persoonlijkheid die verregaand beïnvloed werd doordat hij al op jonge leeftijd wees was. [24] Vanaf zijn vijftiende jaar was Bach feitelijk zelfstandig, en ook in zijn verdere leven  werd hij regelmatig geconfronteerd met lijden en verlies.[25]

De  hoogste

Bachs muziek. Het is onmiskenbaar muziek van de hoogste orde. Tegelijkertijd ook muziek  ter ere van de allerhoogste. Vanwege de grote variëteit in de muziekstijlen, vanwege de altijd originele melodievoeringen, vanwege de knappe harmonieën, vanwege het gegeven dat ook de begeleidende stemmen altijd van betekenis zijn, en zeker vanwege de emotionele zeggingskracht. Tientallen, honderden werken van Bach zouden dan als voorbeeld kunnen dienen want elk werk van Bach is eigenlijk van hoog niveau. Van de magistrale Hohe Messe tot een relatief onbekende cantate als  Wer sich selbst erhöhet der soll erniedriget werden (BWV 47).
            Met een knipoog  naar ‘hoog’ en ‘SDG’ wil ik ter afsluiting dan toch één compositie van Bach als voorbeeld laten dienen, en wel voor het instrument die hij waarschijnlijk het hoogst achtte: het  kerkorgel. Tegelijk kom ik dan terug bij degene die ik in het begin van dit artikel aanhaalde, de Groninger hoogleraar Casper Honders. In zijn bundel Over Bachs schouder behandelt hij in een hoofdstuk de zogenaamde Achtzehn Chorale (BWV 651 – 668), ook wel Leipzigger Chorale genoemd, en in een ander hoofdstuk gaat hij dieper in op één koraal hieruit: Allein Gott in der Höh sei ehr (BWV 663), het vroege reformatielied van Nikolaus Decius, geïnspireerd op ‘één van de meest hooggestemde hymni van de kerk’ waarbij Honders dan doelt op het ‘Gloria in excelsis Deo’, het lied van de engelen, ‘Ere zij God in den hoge’.[26] De vier strofen van het lied behandelen achtereenvolgens de eer aan God en daarna aan diens drie persoonlijkheden: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
            In de jaren veertig bundelde Bach een serie orgelkoralen die hij al in Weimar (1708 – 1717) had gecomponeerd. Ook nu bracht Bach weer verbeteringen aan. Honders vermoedt dat het Bachs doel was een reeks van koraalbewerkingen aan te leggen die gespeeld konden worden tijdens de avondmaalsviering.[27] De bewerkingen zijn trio’s (er zijn steeds drie stemmen hoorbaar) waarbij de melodie van het koraal, sterk versierd, steeds door één stem wordt uitgevoerd. Allein Gott in der Höh sei ehr heeft drie bewerkingen waarbij de tweede (BWV 663) het meest beroemd is. Door een prachtig tweestemmig thema waar de melodie van het koraal al in verborgen ligt, vlecht Bach de versierde melodielijn in de tenor-ligging. De lage tonen van het pedaal ondersteunen dit geheel terwijl hier ook weer delen van de koraalmelodie in terugkomen. Wonderschone, contemplatieve muziek zoals alleen Bach die kon maken. Honders schrijft dat de tekst en muziek van deze koraalbewerking vaak samenvallen. Hij laat dan zien dat het melodische hoogtepunt van de koraalbewerking ligt in maat 22 terwijl dit “komt op een moment dat het zinvol zou kunnen verwijzen naar het eerste couplet ‘Allein Gott in der Höh sei Ehr’ of naar het vierde couplet ‘O Heilger Geist, du Höchstes Gut.”[28]

Harmonie, fantasie, melodie en zeggingskracht. Alles in perfecte balans. Zo ging Bach te werk, op eenzame hoogte ter ere van de Allerhoogste.

Dit artikel is verschenen in Groniek. Historisch tijdschrift gelieerd aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Najaar 2020. Thema: Eenzame Hoogte.

Wim Faas (1959) is opgegroeid in een muzikaal gezin. Hij volgde verschillende opleidingen binnen de (geestelijke) gezondheidzorg, was lange tijd zorgmanager en sinds 2019 weer terug als verpleegkundige in de ouderenpsychiatrie. Naast hardlopen heeft muziek – in de breedste zin van het woord – zijn passie. Johann Sebastian Bach speelt daar al decennia lang een centrale rol in. Misschien wel omdat hij te weinig talentvol is om Bach zelf te spelen is hij over hem gaan schrijven. Verhalen, waarin de rode draad steeds is: de mens Bach, zijn tijd en levensomstandigheden waarbinnen zijn composities zijn ontstaan. Dit resulteerde in 2013 tot het verschijnen van Dansen met Bach, waarin de componist geportretteerd wordt tegen de achtergrond van de Franse barok en meer specifiek, de Franse hofdansen. Het boek is met veel waardering ontvangen, zowel door kenners als belangstellenden. In 2016 verschijnt een volgend boek: Johann Sebastian Bach en de Italiaanse barok met als ondertitel Alla maniera Italiana, omdat, zoals Ton Koopman aangeeft in het voorwoord, de Italiaanse smaak, meer nog dan de Franse, alom aanwezig is in Bachs werken. Faas’ laatste boek verscheen in 2019: Johann Sebastian Bach, zijn land, zijn tijdgenoten. Zoals de titel al aangeeft wordt Bach in dit boek beschreven binnen de context van het toenmalige Duitsland in samenhang met personen waar hij mee gewerkt en geleefd heeft.


[1] Casper Honders, Over Bachs schouder… (Groningen, Uitgeverij J. Niemeijer, 1986), 14.

[2] Casper Honders, Over Bachs schouder… , 14.

[3] NPO Radio 4 Hart & Ziellijst, Trouw, 12 oktober 2019.

[4] A. F. C. Kollmann (1756 – 1829), Duits componist en muziektheoreticus, J. N. Forkel (1749 – 1818), Duits musicus, componist en musicoloog.

[5] J.N. Forkel, Über Johann Sebastian Bachs Leben, Kunst und Kunstwerke. 1802,Leipzig.

[6] Cherry Duyns, DVD De Matthäus missie van Reinbert de Leeuw, (Interakt, VPRO, 2017).

[7] Dagblad Trouw, 6 april, 2020.

[8] David Hans T. en Arthur Mendel, The new Bach reader, a life of Johann Sebastian Bach in letters and documents, (Norton. New York 1998), 114.

[9] David Hans T. en Arthur Mendel. The new Bach reader, a life of Johann Sebastian Bach in letters and documents, 338-348.

[10] David Hans T. en Arthur Mendel. The new Bach reader, a life of Johann Sebastian Bach in letters and documents, 338-348.

[11] David Hans T. en Arthur Mendel. The new Bach reader, a life of Johann Sebastian Bach in letters and documents, 345.

[12] Luister bijvoorbeeld naar de Goldbergvariaties (BWV 988) of Das musicalische Opfer (BWV 1079) van J.S.Bach.

[13] Katja Reichenfeld, XYZ van de klassieke muziek (Houten, van Holkema & Warendorf, 2003), 326.

[14] Vertaling uit: Kees van Houten, De Hohe Messe van Johann Sebastian Bach (Kees van Houten, 2002), 35.

[15] Simon Vestdijk, Keurtroepen van Euterpe (Den Haag, Bert Bakker/Daamen n.v., 1957), 15.

[16] Volgens het nummeringssysteem van  Wolfgang Schmieder (1950),Bach Werke Verzeichnis (BWV).

[17] Zangstuk, dikwijls dubbelkorig, dus voor acht stemmen. Bijvoorbeeld  Singet dem Herrn ein neus lied.

[18] In de volksmond ‘Hohe Messe’.

[19] Uitgezonderd Bachs zogenoemde parodieën, de destijds gangbare gewoonte om een compositie andermaal te gebruiken bijvoorbeeld met een andere tekst. Zo is het openingsdeel van het

[20] De musicoloog Emanuel Overbeeke haalde dit aan tijdens zijn inleiding in de Bachcantatedienst van 1 oktober 2019 in de Utrechtse Geertekerk.

[21] Bijvoorbeeld in het terugkomen van het getal 14 of 41 in aantallen noten of maten of delen. Zo plaatste Bach zijn handtekening in een compositie. Als de letters van het alfabet een nummer krijgen (a = 1, b = 2 enz.) dan is ‘Bach’ 14 en J. S. Bach 41.

[22] Wim Faas, Johann Sebastian Bach, zijn land, zijn tijdgenoten (Soesterberg, Aspekt 2019), 109.

[23] Dat wil zeggen de sprong van de eerste naar de zesde noot op de toonladder maar dan met een halve toonafstand verlaagd.

[24] De familie Bach bracht al verschillende generaties belangrijke musici voort. Zocht men in Thüringen bijvoorbeeld een nieuwe organist dan werd gezegd: ‘we hebben een nieuwe Bach nodig’.

[25] Het overlijden van zijn vrouw Maria Barbara en het overlijden van tien kinderen op jonge leeftijd.

[26] Caspar Honders, 124, 125.

[27] Casper Honders, 72.

[28] Casper Honders, 130.

‘Johann Sebastian Bach, zijn land, zijn tijdgenoten’

Uitgelicht

Faas_BachLandTijdgenoten_CVR_v4

 

Op 9 november is mijn derde Bachboek gepresenteerd:

Johann Sebastian Bach, zijn land, zijn tijdgenoten

 
Na ‘Dansen met Bach’ en ‘Alla maniera Italiana’ wordt Bach in mijn nieuwe boek geportretteerd tegen de achtergrond van het toenmalige Duitsland en in samenhang met mensen waar hij mee heeft geleefd en gewerkt. Na de Franse en de Italiaanse staat nu dus de Duitse barok centraal.
Tijdens de boekpresentatie speelden Beniamino Paganini (klavecimbel, orgel en traverso) en Nele Vertommen (hobo, blokfluit en zang) muziek van Bach en tijdgenoten. Dit talentvolle jonge barokduo uit Leuven heeft al samengewerkt met grote namen uit de barok muziek. Zie  https://beniaminopaganini.com/i-suonatori-poetici-2/
Het eerste exemplaar is overhandigd aan Govert Jan Bach.

 

Recensies:

Opus Klassiek:

https://www.opusklassiek.nl/boeken/faas_bach3.htm?fbclid=IwAR0gxmxJUVe73z2rTkBN5nMeg-Ezkf8r4fzevkIJPxBT8dSWkMi2mAa0CLc

Stretto:

Wim Faas over “Johann Sebastian Bach, Zijn land zijn tijdgenoten”, een magnifieke uitgave van Aspekt. Niet te missen!

 

 

De Kilimanjaro beklimmen

Uitgelicht

28 december 2011, dag 1: Jambo! (Goedendag)

Om half tien rijdt het busje voor. Hij zit al half vol met Tanzaniaanse jongens die de komende week ons zullen bijstaan in de klim. Met z’n achten hebben we voorlopig voor het laatst comfortabel in een hotel in Arusha geslapen. Onze rugtassen worden ingeladen en daarna kunnen we zelf plaatsnemen. De bus zit tjokvol. Via een korte tussenstop bij het bureau die onze trekking organiseert vertrekken we rond half elf echt: op naar de Machama-gate, de poort op 1900 meter hoogte vanwaar we de start gaan maken van de eerste etappe. Op weg naar de top. De top van de Kilimanjaro.

*

Oktober 2010

Maarten stuurt een mail met daarin een plan: hij wil met een groep de Kilmanjaro gaan beklimmen rond de jaarwisseling 2011-2012. Meteen ben ik enthousiast. Deze kans wil ik aangrijpen. Zo’n onderneming zou ik anders nooit gaan doen. In het voorjaar van 2011 wordt duidelijk dat er acht mensen mee willen: Maarten en Afien (broer, schoonzus), Willem Hendrik (neef), Julia en Kaei (dochter en schoonzoon), Jan en Ewout (vriend van Maarten en zoon). In mei hebben we een eerste voorbereidingsontmoeting. Maarten toont een video van de Kilimanjaro, we bespreken de reis, de kosten, de voorbereidingen die nodig zijn zoals inentingen, materiaal, kleding. In november komen we nog een keer bij elkaar. We zetten de puntjes op de i. Iedereen is er klaar voor. Op 27 december komen we allemaal aan in Arusha, Tanzania. De volgende dag gaat de beklimming beginnen.

*

Na twee uur rijden komen we aan bij de Machama-gate. We worden ingeschreven, betalingen worden geregeld, we maken kennis met de gidsen: Beltram, Dani en nog een derde waarvan ik de naam kwijt ben. De porters (dragers) verdelen hun ballast: onze rugtassen, manden met voedsel, tenten, potten, pannen, gasstellen. . . . . noem maar op. Alles gaat mee naar boven. We krijgen allemaal een lunchpakketje: een pakje drinken, een stuk fruit, een sandwich, een muffin en een kippenpootje!

Helaas begint het flink te regenen. Gelukkig staan we droog onder een grote overkapping. Zo’n drie, vier andere groepen staan ook klaar voor vertrek. We trekken onze regenjassen aan. Als de regenbui opeens stopt lijkt dat het startsein. Daar gaan we dan. Omhoog!
We lopen een bospad in. Aapjes zitten aan de kant. Jammer genoeg begint het al weer snel te regenen. Gelukkig is het niet koud. Ik schat een graad op 20. Voortdurend worden we ingehaald door zwaarbepakte porters. Het is waarschijnlijk lang droog geweest want het pad is niet modderig. We lopen feitelijk door het regenwoud. Hoge bomen, soms helemaal bemost, soms met lianen, kolossale varens, watervalletjes. . . . hoewel we nauwelijks op uitzichten worden getrakteerd (ook vanwege het mistige weer) valt er genoeg te zien. Na een uur of vijf lopen komen we aan bij het Machama-kamp. 2950 meter. We hebben 1050 meter hoogte gewonnen. In een blokhut moeten we ons weer inschrijven. Hier spreek ik kort met een blinde Koreaanse jongen die met twee begeleiders ook de Kilimanjaro gaat beklimmen. ‘With God is everything possible’ antwoord hij als ik mijn respect naar hem uitspreek.
De porters hebben inmiddels ons kampement al opgezet: twee tweepersoonstenten, een vierpersoonstent, en een ‘eettent’ (Mess genoemd). Daarnaast natuurlijk ook hun eigen slaaptenten en de ‘keuken’ tent. De kok stelt zich aan ons voor: Said. Hij heeft twee hulpkoks. Samen met de 3 gidsen en de 16 porters hebben we dus een begeleidingsgroep van 22 Tanzanianen. Met ons erbij een groep van totaal 30!
De koks wijzen ons naar de Mess. Daar staat thee en popcorn klaar. Op de grond, in de kring blikken we zo terug op onze eerste dag.

Er wordt behoorlijk geklaagd, want verschillende matjes en slaapzakken zijn nat geworden. Dat is niet prettig.
We hebben een uurtje om de slaapplekken klaar te maken en wat te relaxen. De twee stelletjes betrekken de tweepersoonstenten. Jan en Ewout de ene kant van de vierpersoonstent, Willem Hendrik en ik de andere kant. Wel een krappe plek voor twee volwassen personen vind ik.
Door een van de keukenhulpen wordt er bakje heet water met een stukje zeep in de tent gezet, we kunnen ons even opfrissen voor het eten. De warme maaltijd die opgediend wordt is de volgende verrassing. Gloeiend hete preisoep vooraf, daarna gebakken aardappels, een groentemix van boontjes, worteltjes e.d. en rundvleesstukjes. Als toetje stukken mango en ananas. Het smaakte prima! Na nog weer een kop thee gedronken te hebben gingen we rond een uur of 9 slapen.


29 december 2011, dag 2: Karibu! (Welkom)

Ik heb redelijk goed geslapen. We zouden om 7 uur gewekt worden, maar tegen die tijd zijn we ons al aan het opmaken voor de tweede dag. Om half 8 ontbijten we in de Mess. Alweer en verrassing: eerst krijgen we pap: Porruche. Even wennen, maar met wat suiker erin is het wel te eten. Maar niet teveel. Daarna werd er een grote schaal neergezet met geroosterd brood, pannenkoekjes, omeletten, worstjes en fruit. Met zo’n ontbijt moeten we de dag wel aankunnen.
Vandaag hebben we een iets kortere etappe voor de boeg. Een wandeltocht van een dikke drie uur naar het Shira-plateau, op 3700 meter hoogte. 750 meter verder omhoog dus. Al snel lopen we nu het regenwoud uit. De vegetatie wordt korter en kaler. Het terrein wordt langzamerhand rotsachtiger. Bij mooi weer betekent dit dat we meer van de uitzichten kunnen gaan genieten. Maar helaas, vandaag is het alweer regenachtig en mistig. Het prachtige uitzicht op de top van de Kilimanjaro wat ons ‘door de boekjes’ aan het eind van de tocht wordt beloofd wordt ons niet gegund.

Het lopen gaat ons allemaal nog prima af. Soms wordt ons evenwicht getest als we via wat stenen een stroompje moeten overbruggen. Alleen Jan kampt met een flinke hoofdpijn. Bij aankomst in het Shira-kamp duikt hij direct in zijn slaapzak.
In de Mess krijgen we vandaag thee met zoute pinda’s. We hebben wat meer tijd tot aan het avondeten, maar tot veel activiteiten komen we niet. Een beetje rondhangen, liggen, onderzoeken waar je het best naar ‘het toilet’ kan (of anders dan maar ergens tussen de struiken, buiten het kamp). Ook op dit kamp is het weer druk. Ik schat dat er wel zo’n zeven groepen met ons naar boven trekken. Met alle porters e.d. erbij maakt dat er zich wel zo’n 300 mensen in dit kamp begeven.
Het warme eten gaat er weer prima in. Zo’n beetje hetzelfde als gisteren. Nu echter wortelsoep en in plaats van aardappels vandaag rijst.
Tijdens de koffie/thee komt de hoofdgids Beltram de tent binnen(‘laat de beltrom horen’ zeggen we steeds, het is immers net kerst geweest). Op zijn hurken zittend vraagt hij hoe het met ons gaat. En dan verteld hij wat het plan is voor de volgende dag: 7 uur wekken, warm water, half 8 ontbijten en half 9 vertrek naar het Barranco-kamp. We laten onze veldflessen vullen met gekookt water. Extra veel drinken wordt vanwege de hoogte toenemend nodig. De tweede nacht. Slapen is wederom geen probleem.


30 december 2011, dag 3: Hakuna Matata (Maak je geen zorgen)

Vandaag staat er een zware tocht op het programma. Een stevig ontbijt is dus van belang. Maar ik voel me niet lekker. Hoofdpijn, een beetje misselijk, het rommelt in m’n buik. Ik begin nog wel aan de pap, maar die maakt me alleen maar misselijker. Eén geroosterd sneetje krijg ik weg, en wat plakjes ananas. Hier moet ik het dan maar mee doen. Het is wederom bewolkt en regenachtig weer. Eenmaal is er een stevige bui. Ondanks de beschermende kleding begint toch alles nat te worden en aangezien het ondertussen niet meer zo warm is op deze hoogte dringt de kou door tot op m’n lijf. De handschoenen zijn in deze fase onmisbaar.
Van wandelen is al lang geen sprake meer. Het terrein is rotsachtig, vele kleine en grote (lava) stenen liggen bezaaid op wat het pad moet lijken. Eén gids loopt voorop en kiest steeds de makkelijkst begaanbare route. De blinde Koreaan passeren we weer. Ik vind het ongelofelijk dat hij in staat is dit te doen. Hoe zou hij de omgeving in zich opnemen? Voor ons blijven de vergezichten door de mist (we lopen voortdurend in de wolken) ons niet gegund. Wel lopen we in dit gebied langs de kolossale lobelia’s, planten die alleen op de Kilimanjaro schijnen voor te komen.
Vandaag is een soort acclimatisatie-dag. We stijgen tot 4200 meter en dalen dan weer naar 3950 meter tot het Barranco-kamp. Op deze manier kunnen we ook een beetje wennen aan de hoogte. Jan is weer aardig opgeknapt. Maar vandaag heeft Kaei het moeilijk. De afgelopen dagen was hij al niet lekker, maar vandaag gaat hij kapot. Gelukkig komt er halverwege de tocht een splitsing met een kortere route naar het Barranco-kamp. Hij neemt die met een gids. Wij nemen de route, via de Lava-tower, een indrukwekkend groot rotsmassief,tot 4200 meter en dalen dan weer af. Dit blijkt niet gemakkelijk. Door alle regen van de afgelopen dagen zijn de kleine stroompjes groot geworden en het vraagt veel klim en balanceerwerk om al dit soort hindernissen te overbruggen. Uiteindelijk komen we tegen vieren in het Barranco-kamp. Voor de eerste keer voel ik me erg moe en slap. Hoewel de hoofdpijn is weggetrokken begin ik wel op te zien tegen de laatste etappes. Zou ik het halen?
Het weer is gelukkig opgeknapt. Op een gegeven moment trekt het even helemaal open en zien we plotseling de top van de Kilimanjaro. Ontzagwekkend, en, wat hoog nog! Sta ik daar overmorgen vroeg? Ik kan het bijna niet geloven.
Van de warme maaltijd, later in de Mess, neem ik van alles een beetje. Ik moet eten, maar het smaakt we niet en het staat me tegen. Kaei blijft in bed liggen. Hij eet bijna helemaal niets. Hoe zal dat aflopen? Onze gids Beltram stelt voor dat Kaei en ik een eigen gebrouwen drankje drinken van de kok. Dat zou heilzaam zijn. Hij raadt af om diamox, tegen de hoogteziekte te gebruiken. Ik laat het me aanleunen en drink de hete thee met verschillende kruiden en o.a. veel gember op.
Om negen uur liggen we allemaal in onze slaapzakken. Morgenvroeg de één na laatste etappe naar het Barafu-kamp.


31 december 2011, dag 4: Lama salama (weltrusten)

Weer sta ik niet lekker op. Beetje zeurende hoofdpijn en een misselijk gevoel. Ik probeer in elk geval veel te drinken. Dat is sowieso belangrijk gezien de hoogte. De pap laat ik aan me voorbij gaan. Het lukt me om één sneetje geroosterd brood naar binnen te krijgen. Eigenlijk veels te weinig, maar het is niet anders. Vandaag en vannacht wordt het de dag van de waarheid. We stijgen 660 meter naar het Barafu-kamp, over een afstand van zo’n 13 kilometer. Als eerste moeten we de Barranco-wall, ook wel ‘breakfast-wall’ geheten, beklimmen. Een steile ‘muur’ van 250 meter hoog. We kijken omhoog en zien een lang zigzaggend lint van mensen die ons voorgaan. Stapje voor stapje beginnen wij ook aan de beklimming. Soms is het letterlijk klimmen en klauteren, of moet je voorzichtig van een rots afglijden. Het is zwaar.

Hier en daar ontstaan files. Regelmatig hoor ik de gidsen: “Pole, pole” zeggen, Swahili voor: rustig, rustig. Degenen die geen moeite hebben met dit soort beklimmingen zijn de porters. Met speels gemak worden we links en rechts ingehaald; springen ze van steen naar steen. En daarbij zijn ze dan nog zwaar bepakt met (onze rugtassen) en op hun hoofd of schouder tenten of grote manden met proviand. Ongelofelijk, wat zijn dit een kanjers. Als wij vanmiddag in het volgende kamp aankomen staan onze tenten alweer overeind. Wij hebben alleen ons ‘dagrugtasje’ bij ons met een fles drinken, wat eten, reservekleding en een fototoestel.
Boven op de Barranco-wall hebben we weer zicht op de top van de Kilimanjaro. Nog steeds lijkt het ontzettend hoog en ver. We nemen een korte rustpauze en vervolgen dan onze weg via de Karanga vallei. Langzaam stijgen we nu tot 4600 meter. Om een uur of 3 arriveren we in het Barafu kamp. Het is even zoeken naar de tenten. Er is veel hoogteverschil en de verschillende tenten staan ver uit elkaar. Ik rol mijn slaapmatje uit en duik meteen in mijn slaapzak. Rust, rust, denk ik alleen maar. Net als Ewout waarschijnlijk, want ook hij ligt in no-time in zijn slaapzak.
Weer een etappe achter de rug. Maar ga ik de volgende, laatste etappe halen? Ik fantaseer dat ik vannacht niet mee omhoog ga. Het is gewoon te zwaar. Pech gehad, ik kan er ook niets aan doen dat ik niet fit ben.
Na de warme maaltijd (ook nu weer wat gegeten, al was het niet veel) komt Beltram weer gehurkt bij ons zitten. In langzame, zorgvuldig gekozen zinnen beschrijft hij wat het plan is: zo meteen allemaal naar bed (20.00 uur). Om 23.00 worden we gewekt (als we zelf al niet wakker zijn). Aankleden, warme spullen aantrekken, dubbele handschoenen aan. Om 23.30 drinken we koffie/thee met (gember)biscuitjes en dan, om 0.00 uur, nota bene tijdens de jaarwisseling vertrekken we naar de top. Beltram hamert erop dat het rustig aan moet gaan. Het zal fors gaan vriezen. Dat we geen lange pauzes nemen, alleen zo nu en dan even een staande pauze om iets te eten of te drinken. Het zal een tocht van zo’n zes uur worden tot we boven op de kraterrand, bij Stella Point arriveren. Hij adviseert om niet op je horloge te kijken, niet te gaan vragen: hoe lang nog. Loop alleen maar, stap voor stap voor stap, achter mij aan. Als we er bijna zijn zal ik het zeggen. . .


1 januari 2012, dag 5: Pole pole (rustig aan)

Eerst kan ik niet slapen. Het is een bizar idee. Straks alweer op staan en dan om 0.00 uur gaan lopen, de hele nacht. Toch wordt ik om 23.10 wakker van het licht en gerommel van Willem Hendrik en besef ik dat ik toch nog een uur of twee heb geslapen. We maken ons allemaal, zwijgend, gereed. Even later zitten we aan de thee en de koekjes. Het is droog buiten. Helder zelfs, dus ook koud. Het waait een beetje. Tegen twaalven is het wachten nog op Jan. Als hij zich bij de groep schaart staan Julia en Kaei klaar met sterretjes. Het is Nieuwjaar! 2012. We omhelzen elkaar. De gidsen zijn ook enthousiast en krijgen ook sterretjes. Maar dan, als de sterretjes gedoofd zijn is het zover. We hangen onze rugzakjes op de rug, zetten onze hoofdlampjes aan en we vertrekken. Naast de drie vaste gidsen gaan ook nog twee ervaren porters mee. Daar gaan we, met z’n dertienen. Beltram voorop. Op naar de top van de Kilimanjaro.

Op een gegeven moment zie ik dat het begint te lichten. Aan de horizon veranderd het zwart in donkerrode en donkerblauwe tinten. Het betekent dat het tegen zessen is. Het betekent ook dat we de kraterrand moeten naderen. zes uur hebben we er dus op zitten. Ik heb het in een soort trance gelopen. Geen stappen tellen of wat dan ook; alleen maar lopen, schuifelen kan je beter zeggen en: pole, pole. Het gevoel voor tijd raakte ik kwijt. Ik richtte me alleen op Beltram die voor me liep. Drie kleine stapjes, even rust. Drie kleine stapjes, even rust enzovoort, enzovoort. Op een gegeven moment stak er een harde, koude wind op. Die was zeker niet prettig. Een extra fleece aangetrokken. Mijn handen steenkoud, maar op een gegeven moment werden mijn handen weer warm. Het enige wat ik me verder herinner zijn de enkele korte pauzes die we hebben gehad. Een begeleider heeft algauw mijn rugzak overgenomen, en hem moest ik dan steeds hebben voor een paar slokken water. Op een gegeven moment was mijn water half bevroren. Halverwege (?) is het Julia die er helemaal doorheen zit, ze heeft het ijskoud. Ze krijgt extra lagen om zich heen en gaat dan ook weer mee verder.
Rond kwart over zes waren we dan eindelijk op de kraterrand: Stella Point; 5745 meter. Het eerste euforische moment. Het besef ook: we gaan het halen! Ik omhels Julia en Kaei. Voor m’n gevoel was ik op dat moment niet moe en was ik in staat om nog drie kwartier flink door te lopen tot het hoogste punt. Het hele stuk heeft echter Beltram naast me gelopen, gearmd. Daar moet toch een reden voor geweest zijn. Ongecontroleerd lopen? Gedesoriënteerd? Ik weet het niet. Desalniettemin bereikte ik even na zevenen Uhuru-peak. Het hoogste punt van Afrika. De hoogste losstaande berg van de wereld! Weer euforie! We gaan met z’n zessen op de foto. Julia en Kaei zijn er nog niet. Die zijn toch niet afgehaakt? Dan komen ze er toch aan! Ik fotografeer ze. Maar een groepsfoto met z’n achten lukt niet meer. Sommigen zijn alweer terug. Ik maak nog een paar foto’s van de omgeving.

Dan ga ik ook weer terug. Weer gearmd met Beltram. En ook nog een ander? Ik weet het niet meer. Langzamerhand merk ik dat mijn benen niet meer willen. Ze beginnen loodzwaar aan te voelen. Terug bij Stella-point nemen we even rust. Vanuit hier nemen we een andere afdaling. Schuin naar beneden, door lavapuin en gruis. Alleen lopen gaat niet meer. Ik ben helemaal kapot, uitgeput. Beltram en Dani begeleiden me, maar ze lopen veel te hard naar beneden. Ik moet steeds oppassen dat ik niet struikel. Roep steeds: “Easy, easy! Walk slowly! ” Ik heb echter niet in de gaten dat ik zélf geen controle meer heb over m’n benen en het zelf ben die naar beneden dendert. Op een gegeven moment houden Beltram en Dani me niet meer. Ik glij uit, tol op de grond, kom met mijn hoofd op een rotsblok. Bam! Er gebeurd gelukkig niks. Mijn muts en capuchon fungeren als een soort schokbreker. Gelukkig. Maarten, Afien, Julia, Kaei en Jan komen erbij staan. Je hebt hoogteziekte zeggen ze. . .ik weet het niet, behalve dat ik helemaal uitgeput ben. Ze stoppen een Diamox in m’n mond. Vanaf hier lukt het om rustiger aan de drie uur durende afdaling terug naar het Barafu-kamp te lopen, met Beltram aan m’n zij. Julia, Kaei en Willem Hendrik lopen met ons op. Elk half uur moet ik even vijf minuten rusten. Om half elf komen we eindelijk aan in het kamp. Er staan bekers met vruchtensap klaar. In een paar teugen drink ik er één leeg om vervolgens totaal uitgeteld in mijn tent in de slaapzak te kruipen.
Ik wil er niet aan denken dat we maar twee uur mogen rusten en dat er vanmiddag nog een afdaling van vier uur op het programma staat naar het Mweka-kamp. De Kili is killing.
Er zit niets anders op. Om half 2 vertrekken we uit het Barafu-kamp. Ik voel me gelukkig weer iets uitgerust. Maar vier uur afdalen, ik zie er als een berg tegenop. We gaan in twee groepjes. Afdalen moet je in je eigen tempo doen. Maarten, Jan en Ewout zijn meer ervaren bergwandelaars en gaan dus vooruit. Ondanks de zwaarte is het een mooi wandeling. De zon schijnt, het is warm. (Julia verbrand haar neus; er komen zelfs blaasjes op). We dalen van 4600 meter naar 3000 meter. In één klap 1600 meter; zestien Domtorens! Het betekent dat elk half uur het landschap veranderd. Eerst alleen nog gruis en rotsblokken, dan lage heideachtige beplanting en grassen, dan struiken, hier en daar een boompje en op het laatst bos, regenwoud. We lopen langs de rand van een dieperliggende vallei wat een prachtig uitzicht geeft. En kijk je achterom dan zie je de witte top van de Kilimanjaro boven alles uitsteken. Daar stonden we vanochtend!
Het pad is soms rotsachtig, soms drassig met veel trapachtige verlagingen. Bij moeilijke stukken ondersteund Beltram me, want na een paar uur lopen ben ik weer erg moe en voelen de benen loodzwaar. Wat ben ik deze Afrikaan dankbaar.
Om half 5 lopen we het Mweka-kamp binnen. De dag zit er op. Vanaf 0.00 uur met één rustpauze van twee uur continue geklommen of gedaald. 1 januari 2012: zowel het hoogtepunt als dieptepunt van het jaar waarschijnlijk al beleeft. Ik ga naar het toilet. Mijn ontlasting komt er als chocolademelk uit.

2 januari 2012, dag 6: Asante sana! (bedankt)

Gelukkig slaap ik goed, maar ’s morgens blijk ik nog steeds fors aan de dunne te zijn. Dit zal nog twee dagen aanhouden. Voordat we vertrekken nemen we afscheid van de groep Tanzanianen: de drie gidsen, de kok, de twee hulpkoks en de porters. Ze hebben fantastisch werk geleverd. Zonder hen zou de beklimming een mission impossible zijn. Maarten deelt enveloppen met ‘tips’ uit, en de groep zingt voor ons een paar Afrikaanse liederen. Er wordt enthousiast bij gedanst!
Hierna de laatste wandeling, naar de Mweka-gate. Nog weer 1150 meter afdalen tot 1850 meter. Een uur of drie lopen. Dat moet wel gaan. We lopen weer in twee groepjes.
Na een uurtje kunnen we tussen de bomen door de Kilimanjaro weer zien. Kaei wijst naar de top. “Daar is de hel” zegt hij. Ook hij heeft zware dagen gehad. Het heeft veel van ons gevergd. Tegelijk beginnen we ons trots te voelen. We hebben het gehaald! Ieder voor zich, maar ook als groep. En dat is niet vanzelfsprekend, want zo onderweg komen we ook mensen tegen die het niet gehaald hebben.
Aangekomen bij de gate heeft Maarten ons al uitgeschreven en kunnen we direct in de bus stappen. Terug naar Arusha waar we twee nachten in een hotel verblijven en van een rustdag mogen genieten. Vandaar uit gaan we nog vijf dagen op Safari! Onderweg naar Arusha maken we nog een tussenstop voor een hapje eten. De laatste maaltijd van onze kok! Nog steeds krijg ik er weinig in, maar een ijskoud colaatje smaakt me prima!

Sie werden allen aus Saba kommen

De cantate Sie werden aus Saba alle kommen (BWV 65) klonk voor het eerst op donderdag 6 januari 1724, toen in Leipzig het feest van Driekoningen werd gevierd. Bach ronde er zijn eerste Kerstcyclus mee af, en hij deed dat groots. Met Driekoningen, of Epifanie, wat zoiets betekent als ‘verschijning’ wordt gevierd dat Jezus aan de wereld getoond wordt als koning en verlosser. Centraal staat het verhaal uit het evangelie van Mattheüs over de Wijzen uit het Oosten die een bijzondere ster hebben gezien. Volgens hun was de betekenis daarvan dat er een belangrijke koning is geboren. Met de geschenken goud, wierook en mirre gaan ze achter de ster aan op zoek naar de koning om hem eer te bewijzen.
Met het instrumentele thema van het openingskoor suggereert Bach de karavaan die op weg is naar Bethlehem, met de hoorn, als koninklijk begroetingsinstrument voorop. Sluit je ogen, en in je verbeelding zie je de kamelenkaravaan uit Saba aankomen.

Kwamen de wijzen uit Saba? En, waren de wijzen koningen? De verbeelding heeft het verhaal in de loop der tijden aangedikt. In het Oude Testament staat de geschiedenis van de koningin van Sheba, of Saba, het huidige Jemen zegt men. Zij kwam de machtige Joodse koning Salomo met geschenken bezoeken. Met zijn wijsheid was Salomo in zijn tijd ook een licht in de wereld. De profeet Jesaja herinnert later aan dit gebeuren met de tekst die voor het openingskoor wordt gebruikt, maar Jesaja doelde eigenlijk op de wederopbouw van Jeruzalem, na de ballingschap van de Joden. Het verhaal van de Wijzen uit het Oosten is een echo op deze twee oudtestamentische gedeelten. Nog weer later werden de wijzen, of magiërs, gepromoveerd tot koningen, want dat zou het bezoek aan het geboren kind nog meer bijzonder maken. En het werden er drie vanwege de drie geschenken. Uiteindelijk kregen ze ook namen: Balthasar, Melchior en Caspar. En ze kregen een eigen feest. Driekoningen.

Laten we de verbeelding maar voor lief nemen. Ook bij het beluisteren van deze cantate. Het maakt de muziek nog mooier. Je beleeft het intenser. In het tweede deel van het openingskoor ontspint er een fuga. Eerst met de zangstemmen, slechts begeleid door het continuo. Later mengen de andere instrumenten zich in de beweging richting Bethlehem. Van alle richtingen lijken ze aan te komen. En aan het eind van het openingskoor komen ze daadwerkelijk samen aan en wordt daarom bijna unisono de lof aan de Heer verkondigd.

Bach plaatst, nogal ongewoon, na het openingskoor direct een koraal in de cantate. Een strofe uit het middeleeuwse kerstlied ‘Een kind geboren te Bethlehem’. Een koraal vertolkt altijd de stem van de gemeente. De luisteraar wordt betrokken bij het verhaal. Op deze manier worden wijzelf, als het ware met de koningen, ook de stal ingetrokken. Verbeeld het maar. De bas zingt het in zijn recitatief: ‘muß ich mich auch zu deiner Krippen kehren‘. Tja, en wat hebben wij dan als geschenk te bieden… Geen goud, zingt de bas. Dat is slechts een ijdel geschenk, diep uit de aarde gedolven. Het woordje ‘schlecht’ klinkt dan ook neerbuigend laag in de aria. Nee, geef Jezus je hart. ‘Jesus will das Herze haben’. Dat is het meest kostbare geschenk. En dat is toch wat anders dan ‘Last Christmas, I gave you my heart’.
In het tenorrecitatief en ook in de daaropvolgende aria volgt er een uitleg wat dat wel in zou kunnen houden, je hart aan Jezus geven. Ik vind dat daar mooie dingen in staan. Als eerste een betekenisgeving aan de geschenken van de wijzen. Het goud staat voor het geloof, de wierook voor het gebed en de mirre voor het geduld. De laatste is misschien wat minder voor de hand liggend. Maar tegelijk vind ik het van wijsheid spreken. Geduld als gave. Alles hoeft niet in één keer goed te zijn. Durf af te wachten tot de tijd rijp is. En hou je vast aan die andere twee gaven. Het geloof in God, of wat mij betreft, in het goede. Van jezelf, van de ander. En blijf in contact, biddend, sprekend, luisterend met de mensen om je heen.
In de prachtige tenoraria verschijnt een tweede drieluikje bij ‘Alles was ich bin’. Dat is: wat ik denk, wat ik zeg en wat ik doe. De woorden rijmen inhoudelijk op het geloof, het bidden en het geduld. Want inderdaad, hoe je ook je best doet er is geduld voor nodig om te bereiken wat je wilt. Een jaar is niks.

Je hart aan Jezus geven. Je leven aan Hem wijden. De tekstdichter van de cantate moedigt de luisteraars in Leipzig aan dat ook in het nieuwe jaar 1724 te doen. Wat moeten wij met die oproep in 2024? Kan je er als gelovige of niet-gelovige überhaupt wat mee?
Aan het eind van het evangelie van Mattheüs verteld Jezus een gelijkenis. Hij zegt: ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen mij op. Ik was naakt en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij. Ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe. De hoorders hiervan antwoorden: maar Heer, wanneer hebben wij dat gedaan, wij hebben u niet hongerig, dorstig, als vreemdeling, naakt, ziek of gevangen gezien. Jezus zegt dan: alles wat jullie hebben gedaan voor een ander, dat hebben jullie voor mij gedaan. Aangevuld met het begraven van de doden werden dit de zeven daden van barmhartigheid. In het Latijn: misericordia, hart hebben voor hen die in de misère zijn.
Zie hier, Jezus heeft zelf zijn verlanglijstje op papier laten zetten. De voorbeelden liggen bij wijze van spreken hier in Utrecht op straat * of zijn dagelijks te zien in de krant of op de televisie. Heb hart voor de ander met wat je denkt, zegt of doet.

Met alles wat ik ben. Bach laat het heerlijk horen in de tenoraria op het ritme van het menuet. En natuurlijk wordt dat ‘alles’ met van alles geaccentueerd. Een lange melisme van korte nootjes, en het hele orkest: hoorns, fluiten, hobo’s en strijkers, ze laten zich allemaal horen, ze hebben allemaal hun aandeel. Vullen elkaar aan, volgen elkaar op en beelden op die manier ook samenwerking uit. Ik doe dit, en jij doet dat. Je hoeft niet alles alleen te doen. Met deze cantate heeft Bach ons aan het begin van dit jaar een prachtig geschenk gegeven. Je voelt zijn hart er in kloppen. Het koor en orkest van Bachcantates Utrecht gaat dit geschenk voor ons uitpakken.
Ik wens u een gelukkig, muzikaal en geduldig nieuwjaar toe.

Bachcantates Utrecht, 7 januari 2024

* Tijdens het uitspreken van de inleiding kon ik hier concreet noemen de aanwezigheid van vrijwilligers van de Wensambulance Utrecht die met iemand die nog één keer een Cantatedienst wilde bijwonen aanwezig waren.

Wir danken dir Gott, wir danken dir

Toelichting gehouden op 7 oktober 2023 bij ‘Rondom de Cantates’ in de St. Franciscus Xaviriuskerk te Amersfoort.

Bij mijn wekelijkse krachttraining in de huiskamer trek ik vaak blind een Bach cd uit de kast. Trainen met Bach… Ik eindig met een serie plankingoefeningen.  Na vier minuten puf ik, liggend op mijn buik uit. Op dat moment begint er een aria. Direct wordt ik geraakt door de schoonheid van de instrumentale opening. Een lopende bas, een prachtige, vloeiende melodie van violen en hobo. Ik blijf liggen en luister eerst nog buiten adem en daarna ademloos naar de muziek.
De aria ken ik wel maar ik kan hem niet direct thuisbrengen. Ik herken het ritme van de siciliano. Dan begint de sopraan met haar lied. Ze zingt dezelfde melodie als van het voorspel. De muziek en haar zingen raken me. Het is troostend, liefdevol. Opvallend is dat tijdens de zang de lage tonen (contrabas en cello) van het continuo zwijgen en vervolgens weer klinken als het refrein terugkomt. Zo gaat het de hele aria door die ik liggend op mijn buik beluister. Opstaan is geen optie. De hobo speelt de melodie mee van de sopraan. Alleen bij het B-gedeelte heeft de hobo een contrasterende stem. De woorden die gezongen worden hebben nog niet mijn aandacht.
Als de aria beëindigd is sta ik op en loop ik meteen naar de cd kast en lees in het boekje dat ik naar de aria ‘Gedenk an uns mit deiner Liebe’ heb geluisterd uit cantate 29 Wir danken dir Gott, wir danken dir.  Ik lees verder. Het gaat hier om een ‘Ratswechselcantate’ die Bach voor het eerst op 27 augustus 1731 uitvoerde. Rond die datum werd er in Leipzig een nieuwe gemeenteraad geïnstalleerd waarbij er in de Nicolaikirche een gebedsdienst werd gehouden.  Voor deze cantate hergebruikte Bach ouder werk van hem. Het grootse instrumentale openingsstuk is een bewerking van een preludium voor vioolsolo, BWV 1006. Maar ook het koor en de aria’s hebben waarschijnlijk een eerder leven gehad in verloren gegane cantates. Ik lees de tekst van de sopraanaria:

Gedenk an uns mit deiner Liebe,
Schleuss uns in dein Erbarmen ein.  

Ja denk ik, deze tekst past precies bij de muziek. Laat je omsluiten door Gods liefde. De muziek voelde ook als een warme deken. Maar dan gaat de tekst verder (het B-gedeelte van de aria):

Segne die, so uns regieren, die uns leiten, schützen, führen,
Segne, die gehorsam sein.

Zegen hen die ons regeren.  Ik begrijp in eerste instantie niet hoe deze woorden passen op de hemelse muziek van Bach tot ik me realiseer dat er oorspronkelijk een andere – wellicht meer passende – tekst is geweest, meer in de trant van het A-gedeelte. Ondertussen is de tekst van dit gedeelte meer dan actueel met de verkiezingen volgende maand en daarna de formatie van een nieuwe regering. Inderdaad: laat ze gezegend worden met wijsheid.

De sopraanaria is het hart van de cantate. Natuurlijk heb ik in de voorbereiding van deze toelichting me verder verdiept in de deze cantate. Bij het begin wordt je meteen overrompeld door een sinfonia voor orgel en orkest. Zoals gezegd een bewerking of beter gezegd een uitwerking van het preludium uit de derde partita voor vioolsolo. Het kan niet anders dan dat Bach zelf achter het orgel plaats heeft genomen. Zich bewust van de aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders zal hij zich van zijn beste kant hebben willen laten horen en zien. In één lange lijn van vier minuten excelleert de organist krachtig en sprankelend samen met een volledig orkest, dus met trompetten en pauken.
Het daarop volgende openingskoor is muzikaal van een heel andere orde. Met woorden uit psalm 75 wordt God dankgezegd om de wonderen van zijn hand. Maar Bachs muzikale verwerking van deze woorden zijn ook een wonder. In de oude motetstijl, met instrumenten die unisono met de zangpartijen meespelen, laat Bach met de vier koorstemmen een groots, gedragen harmonisch geheel ontstaan. Twee jaar later gebruikte hij de muziek voor het Gratias uit het Kyrie en Gloria wat nog weer later onderdeel werd van de Hohe Messe.

Als luisteraar heb je bijna al genoeg aan deze twee openingsdelen en dan moet de cantate inhoudelijk eigenlijk nog beginnen. In de eerste aria neemt Bach wat gas terug zodat de luisteraar even op adem kan komen. Begeleid door het continuo en een concerterende vioolpartij zingt de tenor opgetogen over God die zelf zijn stad Sion bewoont en die bewaard voor het nageslacht. Voor Sion mag dan natuurlijk Leipzig gelezen worden. De hoogste toon van de aria, een B, valt vanzelfsprekend op ‘Allerhöchsten’.

Het eerste recitatief borduurt voort op de tenoraria. God beschermt en zegent de stad en bezorgt haar welvaart. Na de centrale sopraanaria volgt het tweede recitatief dat verder gaat met het gebed uit de aria. En, als God zijn stad blijft begunstigen, zal het volk hem prijzen met dank en eer. Met een plechtig ‘amen’ van het koor worden deze woorden bekrachtigd waarop de alt een reprise geeft van de tenoraria, dit keer met het orgel als obligate partij waardoor er een mooie brug wordt geslagen met het begin van de cantate.
De cantate eindigt met een uitbundig en rijk georkestreerd slotkoraal waarin nogmaals God wordt geloofd om zijn weldaden.

*

De hoogwaardigheidsbekleders zullen in 1731 de teksten van de cantate vergenoegzaam en met instemming hebben beluisterd. Ze zijn trots op hun stad. Maar zijn ze zich wel bewust geweest van de wonderschone muziek die ze hebben gehoord? Voor ons roepen juist de teksten soms weerstand op. Zo’n overtuiging uit het eerste recitatief: ‘Waar is een volk zoals wij, waarvoor God zo goed en genadig is’, dat kan toch niet meer?
Laat daarom het hart van de cantate blijven spreken. Die adembenemende sopraanaria. Op het wiegende ritme van een pastorale siciliano. ‘Segne so, die uns regieren’. Dat we gezegend worden met een overheid die regeert in gehoorzaamheid, en haar burgers beschermt. In het bijzonder de kwetsbare mensen in de samenleving.
Zo mag de cantate wat mij betreft klinken bij de installatie van een nieuwe regering volgend jaar. Misschien helpt het.

Christ lag in Todes Banden

Waar moet je beginnen als je een Bach cantate moet toelichten. Waar de aandacht op vestigen. Er zijn zoveel invalshoeken: tekst, theologie, geschiedenis en natuurlijk de muziek zelf.

Met Christ lag in Todes Banden (BWV 4) zou je kunnen beginnen bij 1400 voor Christus. Globaal het jaartal waarin de uittocht van het volk Israël uit Egypte zou hebben plaatsgevonden. Daaraan refereert het zesde deel van de cantate met de woorden ‘Das Blut zeichnet unser Tür’. Als laatste plaag zullen alle eerstgeborenen in Egypte sterven. Dan zal de Farao Israël laten gaan. Het bloed van het geslachte paaslam op de deurposten van de Israëlieten is het teken voor de engel des doods om het huis voorbij te gaan. Bloed redt.

Beginnen kan je ook in het jaar 33, waarin Jezus’ lijden, sterven en opstanding heeft plaatsgevonden. Jezus wordt dan als het ware Paaslam gezien. Zijn bloed reinigt ons van onze zonden en redt ons van de dood. Zijn opstanding heeft ons het leven gebracht.

Of moeten we beginnen in de elfde eeuw omdat de melodie van de cantate teruggaat naar het Gregoriaanse misgezang ‘Victimae Paschali laudes’, ‘laten we lof brengen aan het Paaslam’. Het werd eeuwenlang in de oude kerk gezongen voorafgaand aan de evangelielezing en afgesloten met een ‘Halleluja’.

Ook kan ik beginnen in 1524. In dat jaar publiceert Maarten Luther zijn eerste bundel gezangen waaronder ‘Christ lag in Todes Banden’. Luther schreef 39 kerkliederen. Dikwijls hadden die een catechetisch doel, uitleg geven aan het vernieuwde Christelijk geloof. Dit is hier ook de functie. Vaak componeerde Luther een eigen melodie maar nu greep hij terug naar het oude misgezang wat hij als kind tijdens Pasen vaak gezongen zal hebben. In zeven strofen legt hij de Paastheologie uit: Christus die de dood overwint en ons het leven schenkt. Ingewikkelde kost en zeker voor de tegenwoordige niet-gelovige cantate-bezoeker moeilijk te bevatten.

Misschien moet ik daarom beginnen in 1707 als Johann Sebastian Bach in april van dat jaar als auditie voor een organistenpost in Mühlhausen naast een orgelbespeling een cantate moet afleveren. De net 22-jarige Bach kiest voor een bewerking van Luthers Paaslied wat hij als koorknaap vaak gezongen zal hebben. De vroege cantates van Bach volgen nog de oude motetstructuur die hij bijvoorbeeld kende van Buxtehude. Alle woorden en zinnen krijgen hun eigen muzikale verwerking. Nog geen recitatieven en expressieve aria’s naar Italiaans model die Bach later zou gaan componeren.

De cantate begint met een korte, zwaarmoedige sinfonia passend bij de eerste woorden van de tekst. De zeven delen die volgen plaats Bach in een symmetrisch geheel: een koor, een duet, een solo, centraal een koor, en dan weer terug: een solo, een duet en een slotkoor. Elk deel krijgt een specifieke bewerking passend bij het karakter van tekst waarbij de melodie van het koraal steeds het uitgangspunt is.
Je zou dan een lange inleiding kunnen houden over de talrijke plaatsen waar Bach de tekst muzikaal verbeeldt en de woorden nog meer zeggingskracht geeft. Vaak hoorbaar, maar soms ook niet. Op internet zijn diverse technische besprekingen te vinden. Ik beperk me tot een drietal voorbeelden. Als eerste het uitbundige Hallelujakoor aan het eind van de eerste strofe. Begon de cantate zwaarmoedig, met dit koor is de vrolijke toon voor Pasen gezet. Prachtig is ook de muzikale schildering in de derde strofe, met overigens een virtuoze viool partij. Na het ‘nichts’ valt er een stilte, want van de macht van de dood blijft niets over. En in de vijfde strofe wordt de dood nog een keer de afgrond in geduwd met een dalende sprong van twaalf noten tussen ‘dem’ en ‘Tode’ wat lang en diep aangehouden wordt.

Met zijn cantate en fabuleuze orgelspel begint Bach in Mühlhausen een nieuw en succesvol hoofdstuk in zijn carrière. De cantate zou hij pas een jaar later uitvoeren en ook in Leipzig stond hij in elk geval in 1724 weer op de lessenaar. 200 jaar nadat Luther de tekst ervan schreef.

Zo klinkt het Halleluja telkens opnieuw.
De Israëlieten zongen het na hun uittocht uit Egypte.
De leerlingen van Jezus, toen ze begrepen dat hun Heer was opgestaan.
De monniken in de elfde eeuw met hun ‘Victimae Paschali laudes’.
Maarten Luther met zijn nieuwe lied.
Johann Sebastian Bach met zijn cantate in Mühlhausen en Leipzig.
En vandaag hier in Amersfoort. Want de boodschap van Pasen is dat het leven altijd door gaat. Dat er na elk einde altijd weer een nieuw begin is. En hoe kan je dat wonder beter vieren dan met muziek. Nog beter, Bachs muziek.

Inleiding bij de uitvoering door ‘Rondom de cantates’ o.l.v. Bas van Ramselaar in de Franciscus Xaviriuskerk te Amersfoort. 10 juni 2023.

Vijf opmerkelijke aria’s uit wereldlijke cantates van Bach.

Deel 5: ‘Schafe können sicher weiden’




Deel 10 van de ‘Jachtcantate’ Was mir behagt ist nur die muntre Jagt. Bach schreef deze gelukwenscantate in opdracht van zijn broodheer Willem Ernst von Sachsen-Weimar bedoeld voor de verjaardag van een naburige vorst Christian von Sachsen-Weissenfels. Bach verzorgde zelf de uitvoering, waarschijnlijk tijdens een banket na een jachtpartij. Op een tekst van Salomon Franck keuvelen vier mythologische figuren over de jacht en de liefde om uiteindelijk de jarige vorst in verschillende aria’s de hemel in te prijzen. Zo ook Pales, een herdersgodin. De sopraan zingt, begeleidt door ‘herdersblokfluiten’:

Schafe können sicher weiden
wo ein guter Hirte wacht.
Wo Regente wohl regieren,
kan man Ruh und Friede spüren
und was Länder glücklich macht  

Schapen kunnen veilig grazen
daar waar een goede herder waakt.
Waar vorsten hun land goed besturen
zie je rust en vrede
en dat wat landen gelukkig maakt.


Het is één van Bachs meest geliefde aria’s bekend ook van uitvoeringen op piano (met Engelse titel ‘Sheep may safely graze’), bijvoorbeeld door de gebroeders Jussen. Dat maakt deze aria opmerkelijk: de context en afkomst van de aria binnen de Jachtcantate zal door het grootste deel van de luisteraars gemist worden. Daarbij is de tekst op zichzelf nog steeds actueel, met de oorlog in Oekraïne in gedachten.

https://youtu.be/xt3DEuw0wjM?t=32







Deel 4: ‘Mit verlangen’

Mit Verlangen
drück ich deine zarten Wangen
holder, schöner Hyazinth.
Und dein’ Augen küß ich gerne,
weil sie meine Morgensterne
Und der Seele Sonne sind.

Deze basaria is deel 5 van de cantate Geschwinde ihr wirbelnde Winde (BWV 201), ook bekend als de ‘dramma per musica’ Der Streit zwischen Phoebus und Pan. De cantate behandelt de Griekse mythe, de muzikale strijd tussen Phoebus en Pan. De sater Pan (met zijn fluit) daagt de god Phoebus (Apollo) met zijn lier uit. Wie zal de mooiste muziek maken? In deze strijd zingt Pan ‘Zu Tanze, zu Sprunge so wackelt das Herz’ een nogal platvloers lied, terwijl  Phoebus het lied ‘Mit Verlangen’ ten gehore brengt. Hij wint hiermee glansrijk.

Hyacinthus is een jonge Spartaan waar Phoebus verliefd op is. Hij sterft in de armen van Phoebus als hij bij een spel discuswerpen de discus op zijn hoofd heeft gekregen. Dat Bach ervoor gekozen heeft om Phoebus over Hyacinthus te laten zingen mag als zeer opmerkelijk gezien worden want hoe je het ook wendt of keert, het gaat in deze mythe over een homo-erotische relatie. In de Bach literatuur krijgt dit aspect nauwelijks de aandacht terwijl deze aria misschien wel het eerste expliciet homo-erotische lied uit de westerse klassieke muziekgeschiedenis is. En dat nog wel van Johann Sebastian Bach!

De aria ‘Mit Verlangen’ is één van Bachs mooiste basaria’s. De instrumentatie is breed: naast het continu spelen een viool 1, viool 2, altviool (allen ‘con sordino’, gedempt’) , traverso (fluit) en hobo d’amore (!). Gezamenlijk leiden deze instrumenten in een kalm en liefelijk samenspel de zangpartij in. Steeds neemt een ander instrument een versierinkje op zich, en zo gaat het de hele aria door.

Het is een aanrader om ‘Mit Verlangen’ via Youtube met een doorlopende partituur te beluisteren en te bekijken. Dan wordt nog beter zicht- en hoorbaar hoe Bach subtiel alle instrumenten laat samenwerken. Soms unisono dan weer aanvullend op elkaar of als echo en hoe ze uiteindelijk de stem van de bas de hele aria door omringen met warme klanken en eigen lijnen en soms muzikaal uitdrukken wat er letterlijk gezongen wordt. Zo wordt het ‘zacht tegen zich aandrukken’ uitgebeeld door achtereenvolgens de fluit, de hobo en de twee violen na elkaar steeds korte en dalende motiefjes te laten spelen die steeds lager klinken. Alsof de ander steeds dichter bij je komt.

Meer over deze aria en het verhaal over Phoebus en Hyacinthus:

https://wimfaas.com/2017/11/02/mit-verlangen-een-homo-erotische-aria-van-bach/




Deel 3: ‘Unter deinem Purpersaum’

Dit duet voor bas en sopraan is deel 4 uit de cantate Durchlauster Leopold (BWV 173a). Bach noemde het werk een Serenata. Het werd uitgevoerd op 10 december (waarschijnlijk 1723) ter gelegenheid van de verjaardag van Prins Leopold, Bachs broodheer in Köthen. Ook in deze huldigingscantate wordt de toegezongen persoon de hemel in geprezen. Daarbij ligt het voor de hand dat Bach en zijn vrouw zelf de zangpartijen voor hun rekening hebben genomen. Anna Magdalena was immers in dienst bij het hof.


Het duet ‘Unter deinem Purpursaum ist die Freude’ is uitzonderlijk in Bachs oeuvre. Een lied met drie strofen die achtereenvolgens door de sopraan, de bas en tweestemmig worden gezongen. Daarbij wordt per strofe ook de instrumentatie, de ritmiek (steeds snellere noten) en de toonsoort (G, D, A) aangepast.
Zoals vaak in Bachs feestcantates is veel muziek geënt op Franse hofdansen. Bij het genoemde duet noteerde Bach: tempo di menuetto.
Op 2e Pinksterdag 1724 kreeg de verjaardagscantate in Leipzig een tweede leven. Met nieuwe teksten, maar dezelfde muziek voerde Bach Erhöhtes Fleisch und Blut (BWV 173) uit, en werd deel 4 ‘So hat Gott die Welt geliebt’. Maar nu mocht Anna Magdalena niet meer meezingen…

Deel 2: ‘Unser trefflicher, lieber Kammerherr’

Deze korte sopraanaria is afkomstig uit de cantate ‘Mer hahn en neue Oberkeet’ (Saksisch dialect voor ‘we hebben een nieuwe overheid’, BWV 212), beter bekend als de ‘Boerencantate’. Feitelijk een ‘laat’ werk van Bach. Hij werd uitgevoerd op 10 augustus 1742 ter ere van de 36ste verjaardag van Carl Heinrich von Dieskau. De uitvoering vond plaats in Kleinzschorzen, een gehucht ten zuiden van Leipzig waar von Dieskau een landgoed had.
Een bord herinnert aan de gebeurtenis destijds:

Von Dieskau was directeur van de Leipzigger belastingen en had een belangrijke positie in het bestuur van het district. Onder de bewoners van het platteland was hij geliefd, vandaar wellicht het ‘decor’ van de cantate. Een boer en diens vrouw, die niet vies zijn van een vrijpartij en een borrel in het café, nemen hun landheer goedmoedig op de hak.

Unser trefflicher,
lieber Kammerherr
ist ein kumpabler Mann,
den niemand tadeln kann.

Onze voortreffelijke
geliefde landheer
is een capabele man
op wie niets valt aan te merken.

Het opmerkelijke is dat Bach de aria schreef op basis van ‘La Folia’. Een dansant muzikaal thema van acht maten op basis van vaste akkoorden. In heel Europa was dit deuntje bekend en talloze componisten hebben variaties geschreven op dit thema waaronder Lully, Corelli, Vivaldi en Handel. En ook Bach schaart zich dus in dit rijtje. Met een nieuwe melodie en gracieuze vioolpartij.

Beluister de aria via de volgende link:



https://www.youtube.com/watch?v=z5IIJ74b45I


Deel 1: ‘Weil die wollenreichen Herden’.

De aria voor sopraan is deel 14 van Bach’s ‘Jachtcantate’ Was mir behagt ist nur die muntre Jagt. Bach schreef deze gelukwenscantate in opdracht van zijn broodheer Willem Ernst von Sachsen-Weimar bedoeld voor de verjaardag van een naburige vorst, Christian von Sachsen-Weissenfels. Bach verzorgde zelf de uitvoering, waarschijnlijk tijdens een banket na een jachtpartij. Op een tekst van Salomon Franck keuvelen vier mythologische figuren over de jacht en de liefde om uiteindelijk de jarige vorst in verschillende aria’s de hemel in te prijzen. Zo ook in deel 14:

Weil die wollenreichen Herden, durch dies weitgepriesne Feld
lustig ausgetrieben werden, lebe dieser Sachsenheld!

Terwijl de wolrijke kudden, door dit alomgeprezen veld
vrolijk worden geweid, leve deze Saksische held!

Begeleid door het continuo speelt de cello als inleiding op de zangpartij een bourée. Alleen al als dit solo gespeeld zou worden (denk de andere instrumenten weg), zou het al passen in één van Bachs cellosuites. Dan volgt de sopraan met haar lied, terwijl de cello op de achtergrond vrolijk doordanst. Als de sopraan is uitgezongen, verwacht je als afsluiting een herhaling van de instrumentale opening. Die komt er ook, maar Bach voegt onverwacht een hobo en een viool toe, en wat dan volgt is een heerlijke variatie in canon-vorm op het bourée thema. Een vrolijk trio met echo-elementen. Ik ken geen aria van Bach die op deze creatieve wijze eindigt. Bach moet zelf ook met deze aria zijn ingenomen, want hij hergebruikte (en verbeterde) het later voor de aria ‘Mein gläubiges Herze, frohlocke’  uit de cantate Also hat Gott die Welt geliebt (BWV 68).

Himmelskönig sei wilkommen (BWV 182)

Mijn inleiding voor deze cantate (Utrecht, 2 april 2023) bestaat uit het voorlezen van een verslag van Bernard George Ulrich, fagottist van het hoforkest van Saksen-Weimar ten tijde dat Johann Sebastian Bach concertmeester was.
Helaas is het geen origineel verslag. Het fictief, doch wel op feiten gebaseerd.

*

25 maart 1714

Al een aantal jaren ben ik de fagottist van het hoforkest van Saksen-Weimar. Net als andere musici heb ik daarnaast een andere functie in het kasteel. Als lakei schrijf ik de brieven voor de hertog. De sfeer in het kasteel is helaas niet altijd even prettig. Hertog Willem-Ernst is een autoritaire vorst en hanteert strenge regels voor zijn personeel. In de winter moet iedereen bijvoorbeeld al om acht uur ’s avonds naar bed! En we moeten verplicht bijbelonderricht volgen.
Mijn grootste geluk haal ik uit het meespelen met het orkest onder leiding van hofkapelmeester Johann Drese. In het orkest zitten getalenteerde musici waarbij Johann Sebastian Bach er nog eens met kop en schouders bovenuit steekt. Hij is virtuoos op de viool, en natuurlijk ook geweldig als organist van de Himmelsburg, onze kapel. Prachtige orgelwerken heeft hij hier al laten horen. Vier dagen geleden werd hij negenentwintig jaar en juist deze maand heeft hij promotie gemaakt tot concertmeester van het orkest. Er wordt gefluisterd dat hij nu zelfs meer salaris ontvangt dan Johann Drese.
Bach moet nu iedere maand een cantate schrijven en uitvoeren en vandaag was dat de eerste keer. Dit was voor mij zo bijzonder dat ik er vanmiddag direct een uitgebreid verslag over heb geschreven.
 
We keken als orkestleden er naar uit waarmee Bach op de repetitie tevoorschijn zou komen. In eerste instantie was mijn teleurstelling groot toen hij meldde dat er geen partij voor de fagot was. Maar die teleurstelling sloeg om in enthousiasme toen hij me vroeg om solo te spelen op de blokfluit. Net als veel fagottisten en hoboïsten beheerste ik dat instrument ook. Voor de opening van de cantate had Bach een duet gecomponeerd voor viool en blokfluit. Als concertmeester zou hij zelf de vioolpartij spelen. Apetrots was ik, want ook in andere delen van de cantate zou ik een prominente partij krijgen.
De cantate was voor Palmzondag. Met puntig vioolspel opende Bach de sonate en na twee maten volgde ik hem met dezelfde melodie. De begeleiding bestond uit pizzicatospel van de strijkers. Wat een mooie muzikale verbeelding van Jezus’ intocht in Jeruzalem.
Dan volgde het openingskoor: ‘Himmelskönig sei wilkommen’. Een prachtige koorfuga voor de vier zangstemmen met een volgende verrassing voor mij: speelden de violen mee met de zangstemmen, ik mocht met mijn blokfluit een vijfde stem aan de fuga toevoegen en in het tweede deel zelfs boven alles uit soleren!
Na een kort recitatief kwamen er drie aria’s op teksten van Salomon Franck, hofdichter en bibliothecaris in Weimar en dus een goede bekende van mij. De strekking van de teksten is dat Jezus, die intocht houdt in Jeruzalem, ook ontvangen moet worden in ons eigen hart.
In de eerste aria speelde Bach de solo-viool terwijl de bas zong over de liefde van Jezus. Ik mocht even rust nemen en kon geboeid Bach observeren. Wat een heerlijk thema had hij gecomponeerd, en wat speelde hij dat lichtvoetig. Ik keek over het muziekbalkon naar beneden en zag de hertog tevreden knikken. Ja, hij heeft een goede zet gedaan om Bach promotie te geven. Misschien is hij morgen wel wat minder streng met zijn overhoringen van de preek van vandaag onder zijn hofpersoneel. Verschrikkelijk zijn die bijeenkomsten…
Ondertussen hield ik mijn blokfluit warm in mijn handen want in de volgende aria mocht ik soleren. Dit was voor mij toch wel heel speciaal. Voor een fagottist zijn solo’s immers zeldzaam. Een aria waarin de alt oproept om je klein te maken voor Christus en je leven aan hem te wijden. Zijn laagste noot viel steeds op het woord unter. Met alleen begeleiding van het continuo had Bach voor mij een eerbiedig thema op muziek gezet met steeds dalende tonenreeksen. Wat galmde mijn fluit prachtig door de Himmelsburg! In het snellere middendeel had Bach zelfs een paar virtuoze loopjes voor mij in petto. Ik voelde ik me volledig in mijn element. Na afloop van de aria ontving ik een dikke knipoog van Bach.
De derde aria voor tenor werd alleen begeleid door het orgel en de cello. Maar wat een bijzondere partij had Bach voor de cellist geschreven. Het volgen van Jezus is geen gemakkelijke opgave. Zou hij dat hebben willen uitbeelden?
De cantate eindigde met twee koorstukken. Wat liet Bach hierin ook weer zijn grote klasse zien. Eerst een bewerking van de koraalstrofe ‘Jesus, deine Passion’. Iedere regel werd door de verschillende koorstemmen gevarieerd ingeleid en uiteindelijk door de sopranen afgesloten met de eigenlijke melodie van de koraalregel. Een compositievorm die al heel oud is. De tekst is diepzinnig. Het lijden van Jezus is voor ons een vreugde. Eigenlijk kan ik er zelf niet bij. En toch deed het meespelen mij heel veel. Samen met Bach op viool speelde ik de melodielijn unisono met de sopranen mee. Ik voelde me opgenomen in een groot geheel.
Was dit één na laatste koordeel gedragen en ingehouden getoonzet, uit het slotdeel klonk één en al vrolijkheid. We mogen Jezus in vreugde volgen. Hij gaat voorop. Maar wie gaat vooraan in de hem volgende stoet? Bach heeft bedacht dat dat de fluitist is! Opgetogen introduceerde ik het stijgende motief van het slotkoor gevolgd door Bach op zijn viool en daarna de stemmen van het koor.

Zo was het vandaag een heerlijke Palmzondag.
We gaan inderdaad met vreugde de Stille week in. Op weg naar Goede Vrijdag, maar ook op weg naar Pasen.
De muziek van ‘Himmelskönig sei wilkommen’ zingt nog na in mijn hoofd, maar daarbij zit ook de gedachte: ‘Concertmeister sei wilkommen’. We zien uit naar nog heel veel muzikale scheppingen van jou. En op mijn fagot of op mijn fluit wil ik daar heel graag mijn bijdragen in hebben.

Bernard George Ulrich

*

Afbeelding: Wasili Wasin (Rusland): Intocht in Jeruzalem. Lindehout, vislijm, krijtpoeder, pigment, tempera, olieverf en bladgoud.

Het geheim van de grijze Keniaan

Met lopen begon hij toen hij zesendertig was. Heen en weer naar zijn werk. En in Zuid-Limburg betekent dat elke dag heuveltraining. Hoe ouder hij werd, hoe sneller hij ging lopen. Talloze marathons liep hij onder de drie uur. Ook toen hij de zeventig gepasseerd was. In Limburg kreeg hij de bijnaam ‘de grijze Keniaan’. Lang, mager, getaande huid,  bruin gezicht met grijs haar en baardje. Bijna tweeënzeventig is hij nu. Hij loopt al de helft van zijn leven. Lopend voor zichzelf en lopend met en voor anderen. Want iedereen die maar wil kan met hem meelopen. Dan past hij zijn tempo aan en coacht hij de beginnende en ook de ervaren lopers. Deze zomervakantie vanaf camping ‘La Champagne’ aan de Dordogne. Dan wordt ook duidelijk dat lopen voor hem geen sport is maar een manier van  leven. Dat een marathon geen wedstrijd is maar een avontuur. Dat een training geen opgave is maar een spel. Hij traint op intuïtie en op gevoel. Geen intervallen op de baan, maar fartlek (vaartspel) in het bos of over de heuvels.
‘Versnellen tot je boven bent’.
‘Op 90% tot die dikke boom daar’.
‘Rennen tot je een vogel ziet’. En dat kon soms lang duren.
Zo werd hij sterker en sterker. Liep hij harder en harder.
‘Marathontempo totdat je een roze olifant tegenkomt…’
Die kwam niet.
En zo kwam het dat Jo Schoonbroodt, bijna tweeënzeventig jaar het wereldrecord marathon kon lopen in de categorie 70+. 2 uur, 54 minuten en 19 seconden. 19 mei 2022, Maasmarathon Visé, België.

Juli 2022.

*Ook in 2023 is Jo Schoonbroodt van half juni tot half juli aanwezig op camping ‘La Champagne’, bij Brevisac, en geeft hij gratis Running Clinics.

Activiteiten – Camping La Champagne – kleine camping aan de Dordogne

Jesus schläft, was soll ich hoffen                         

De cantate Jesus schläft, was soll ich hoffen (BWV 81) schreef Bach voor de vierde zondag na Epifanie en werd voor het eerst uitgevoerd op zondag 30 januari 1724. De schriftlezing was uit Mattheüs 8, het verhaal van de storm op het meer. Terwijl de discipelen denken dat het schip in het noodweer vergaat, slaapt Jezus.
De vierde zondag na Driekoningen. Dat is het vandaag ook. Kerst lijkt al weer een mensenheugenis geleden. Jezus kwam als Licht van de wereld op aarde. Er was hoop op vrede! Maar wat is er over van al dat optimisme? Het harde leven heeft zijn keer genomen. Waar is God? Slaapt hij? De kortgeleden overleden Margriet Eshuis zong het al: ‘The morningpaper is staring at my face, the headlines still the same. God is asleep, leaving the world to our trust’.
Jezus slaapt, terwijl de dood ons tegemoet snelt. Wat moet ik hopen?
Cantate 81 is een Blue-Monday cantate van het zuiverste soort…

Bij de opening van de cantate voel je direct de onrust en wanhoop. Een klagend, zelfs dreigend motief wat door de klank van de blokfluiten nog wordt versterkt. De slapende Jezus wordt door de alt muzikaal uitgebeeld met een laag en lang aanhoudend ‘Schläft’. En om het nog erger te maken: ook het woord ‘offen’ klinkt lang en doordringend. De open afgrond van de dood gaapt ons werkelijk aan en de steeds terugkerende afdalende loopjes van de cello wijzen ons precies in die richting.
‘God is asleep, and he has no time for us’.
Je vraagt je af hoe deze muziek tegelijk zo mooi kan zijn…

Met een sprong van een lage e naar een hoge f op ‘ferne’ maakt de tenor in het eerste recitatief duidelijk hoe ver God voor zijn gevoel van hem afstaat. Het zijn woorden uit psalm 10 wat ook duidelijk maakt dat dit een gevoel van alle tijden kan zijn. Nog even wordt herinnerd aan de ster die de Wijzen uit het Oosten de richting wees en is er de vraag om het licht van Gods’ ogen. Maar hij heeft zijn ogen toch gesloten?

En voor er een antwoord komt op deze vraag breekt het noodweer dan echt los. Code rood. Het wordt alle hens aan dek. Niet alleen voor de discipelen, maar zeker ook voor de dirigent en de orkestleden om in dit geweld koers te houden. Belial, de duivel himself, laat met pompende bastonen de golven tegen de wand van het schip beuken terwijl de strijkers met korte nootjes de schuimkoppen over de reling laten schieten. Ja, je moet sterk staan om dit geweld te trotseren.
In mijn werk in de psychiatrie maak ik regelmatig mee dat patiënten in een diepe depressie of psychose alle zeilen moeten bijzetten om hun hoofd boven water te houden.
Wat het dan nog moeilijker maakt is dat steun en betrokkenheid van familie of hulpverlening, die er wel is, moeilijk ervaren kan worden. En als het geloof in God altijd een steunende factor was, kan dat opeens helemaal weg zijn. Dan is het wel heel donker.

Centraal in de cantate komt dan eindelijk de bas aan het woord met woorden uit het evangelie van de inmiddels opgestane Christus. De vraag uit het recitatief ‘waarom bent u zover weg’ wordt beantwoord met een tegenvraag: ‘waarom ben je zo bevreesd?’. Twaalf keer klinkt het woord ‘warum’, voor elk van de twaalf discipelen in het schip. De vraag krijgt zo een heel persoonlijk karakter.

Nog voor we een antwoord op deze vraag kunnen bedenken treedt Jezus op tegen het duivelse geweld. Weer horen we de golven torenhoog op ons afkomen; in de zangpartij prachtig uitgebeeld met eerst een hoge g op ‘Meer’, (zee) en de tweede keer op een lage g. Maar daar tussendoor klinken nu ook strijdbare hobo’s die de gebiedende zang van de bas ondersteunen: ‘Schweig, aufgetürmtes Meer!’
Hoewel het misschien mooi zou zijn maakt Bach er niet echt opera van door de aria te laten eindigen in een kalme zee. Conform het stramien van de da-capo aria eindigt dit deel dan ook weer zoals het begon.

Dat de storm is gaan liggen blijkt uit het laatste recitatief. De alt, in de eerste aria nog vol wanhoop, heeft de rust en het vertrouwen hervonden.

Dit vertrouwen klinkt ook door in het slotkoraal, een strofe uit het bekende koraal Jesu meine Freude van Johann Franck.  De tekst maakt duidelijk: in het leven van de mens kunnen stormen hevig woeden. Dat is onze tijd niet anders. Zeker ook bij jonge mensen. Maar je kan het volhouden en er door heen komen door verbinding te houden met God en/of met mensen om je heen.
Laat je bijstaan, laat je beschermen.

Ik wil afsluiten met het slot van het lied wat Claudia de Breij zong op oudejaarsavond, waarin ze suïcidale jongeren toezingt:

Het is nog nooit
Nog nooit zo donker geweest
Of ’t werd altijd wel weer licht

Het is nog nooit
Nog nooit zo donker geweest
Of ’t werd altijd wel weer licht

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

Nederlandse vertaling (Ria van Hengel)

1. Aria (A)

Jezus slaapt, wat moet ik hopen?
Zie ik niet met doodsbleek gezicht
de afgrond van de dood al open?

2. Recitatief (T)

Heer, Waarom blijft u zo ver weg?
Waarom verbergt gij u in de tijd van de nood, nu alles mij dreigt met een ellendig einde?
Ach, raakt mijn nood uw ogen niet, die anders toch nooit sluimeren?
U wees destijds toch met een ster de pasbekeerde wijzen de goede weg te nemen.
Ach, leid mij met behulp van het licht van uw ogen omdat deze weg een en al gevaar belooft.

3. Aria (T)

De schuimende golven van Belials beken verdubbelen het woeden.
Een christen moet wel als een bolwerk staan als winden van tegenspoed om hem heen gieren,
maar de aanstormende vloed probeert de krachten van het geloof te verzwakken.

4. Arioso (B)

Gij kleingelovigen, waarom zijt gij zo bevreesd?

5. Aria (B)

Zwijg, torenhoge zee! Verstom, storm en wind!
Laat het afgelopen met je zijn, opdat geen ongeluk ooit mijn uitverkoren kind verwondt.

6. Recitatief (A)

Gelukkig, mijn Jezus spreekt een woord mijn helper is ontwaakt,
dan moeten de storm van de golven, de nacht van het ongeluk en alle smart verdwijnen.

7. Koraal

Onder uw hoede
ben ik vrij tegenover de stormen
van alle vijanden.
Laat de satan woeden,
laat de vijand  tieren,
Jezus staat mij bij.
Of het nu dondert en bliksemt,
of zonde en hel mij nu angst aanjagen,
Jezus wil mij beschermen.

Filemon de fluiter

Heb ik jullie wel eens van Filemon verteld? Filemon de fluiter?
Filemon woonde in Bethlehem. Zijn vader was herder.
Als kind vond Filemon het heerlijk om met zijn vader de schapen op de velden te weiden. Hij genoot van het heuvelachtige landschap met zijn mooie uitzichten. Zijn vader leerde hem van alles over de natuur. Waar het beste gras groeide voor de schapen, welke besjes je kon eten en welke giftig waren. Filemon leerde de namen van alle vogels, en hij herkende ze op een gegeven moment ook aan hun gefluit.
Het was heerlijk om buiten te zijn. Later zou Filemon vast ook herder worden. Dat wist hij zeker.

Op een dag was Filemon met zijn moeder op de markt. Het was er heel druk. Er werd muziek gemaakt en kinderen waren aan het dansen. Filemon vond het prachtig! Vooral het vrolijke spel van een fluitspeler!
Toen hij ’s avonds op bed lag hoorde hij de muziek nog steeds in zijn hoofd. Oh… ik wou dat ik dat kon. Ik wil ook zo’n fluit hebben.

De volgende dag was de fluitspeler weer op de markt en hij vertelde Filemon dat hij zijn eigen fluiten sneed van harde rietstengels. Hij boorde er kleine gaatjes in waardoor er een melodietje gespeeld kon worden. Dat was een heel precies werkje. Maar volgens hem zou Filemon, als hij geduld had, het ook kunnen leren.
Meteen diezelfde dag ging Filemon aan de slag. Bij een smalle beek in de buurt vond hij stevige rietstengels. Wekenlang was hij bezig met holle stengels in de goede maat te snijden en er gaatjes in te prikken op precies de juiste afstand. Het koste ook veel tijd om te ontdekken hoe hij op de fluit moest blazen. Zijn eerste fluit klonk als een schorre duif maar elke volgende fluit die af was klonk beter en zuiverder. Het vingervlug spelen op de fluit leerde hij zichzelf aan. Dat vond hij helemaal niet moeilijk. Filemon verzon zelf allerlei melodieën . En als hij met zijn vader het veld op ging nam hij zijn fluit mee en probeerde hij het zingen van de vogels na te doen. Wat was dat leuk! Soms floten de vogels hem zelfs na!

Filemon genoot zo van het fluitspelen dat hij bedacht dat hij liever fluitspeler wilde worden dan herder. Dan zou hij in de tempel in Jeruzalem mee kunnen spelen met de muzikanten. Net zoals het in de laatste Psalm staat: “Loof Hem met dans en tamboerijn, loof Hem met snaren en fluit”. Maar Filemon wist ook wel dat dit nooit zou gebeuren. De muzikanten in de tempel waren Levieten. Daar zou hij nooit bij kunnen horen als eenvoudige herder.

Filemon werd ouder en werd herder van een eigen kudde. Hij kreeg een mooie staf van zijn vader maar wat hij ook altijd bij zich hield was zijn fluit. Vaak had hij zelfs meerdere fluiten in zijn herderstas. Hij speelde de mooiste liederen. Andere herders luisterden graag naar zijn muziekspel. Hij kon weglopende schapen er mee teruglokken. Het lukte hem zelfs om met hele schelle tonen wilde dieren af te schrikken. Iedereen kende hem als Filemon de fluiter. En als het feest was in de stad speelde hij op de markt en dansten de kinderen in het rond. Met zijn fluit en met zijn werk als herder was hij een gelukkig mens, al bleef hij soms dromen om eens in de tempel God te loven met zijn fluitspel.

En toen kwam die bijzondere nacht die hij nooit zou vergeten. Samen met een paar andere herders zaten ze rond het kampvuur. Het was een rustige nacht. De schapen sliepen allemaal. Hij had nog gewerkt aan zijn nieuwste fluit die hij had gesneden uit een stengel bamboe. De stengels van deze plant had hij gekocht van een handelsreiziger uit het verre oosten. Het leek hem uitstekend materiaal voor een fluit. De klank van de fluit was de mooiste van al zijn fluiten. Helder, zacht en rond. Alleen moesten er nog een paar gaatjes bij om al zijn melodieën te kunnen spelen.
Terwijl hij aan het snijden was stond daar ineens die engel in het volle licht. De engel vertelde over de geboorte van de Messias. Het was ongelooflijk, en zeker ook wat er daarna kwam: een koor van engelen in het luchtruim zong het mooiste lied wat hij ooit had gehoord: “Eer aan God in hemel en vrede op aarde voor de mensen die hij liefheeft”.
Zo plotseling als dit allemaal plaats vond, zo plotseling was ook alles weer stil. Maar de herders waren verre van stil: ‘kom, we gaan naar Bethlehem, we willen het met eigen ogen zien!’. Filemon stopte zijn fluit in zijn tas en volgde de andere herders.

Als vanzelf vonden ze de plek waar het kindje geboren was. Op hun tenen liepen ze naar de stal. Ze hoorden het kindje huilen. Filemon opende voorzichtig de deur en keek naar binnen. Mogen we binnen komen? De vader keek verrast op en wenkte de herders naar binnen. Wat ze zagen was zo mooi en wat er gebeurde zo bijzonder! Een kindje, in doeken gewonden, in de armen van zijn moeder. Het kindje huilde. Het had net gedronken maar het lukte nog niet om in slaap te vallen. Filemon dacht er eigenlijk niet bij na. Hij pakte zijn nieuwe fluit uit zijn herderstas en begon er zacht op te spelen. In een flits dacht hij nog even: klinkt hij wel zuiver genoeg, want ik was vanavond nog met de fluit bezig. Maar het geluid van de fluit was hemels mooi. Filemon verzon een heerlijk slaapliedje en het kindje stopte met huilen. Zijn oogjes zochten de richting waar het fluitspel vandaan kwam en vielen toen langzaam dicht. Het kindje sliep. Voorzichtig legde de moeder haar baby in de voederbak.
Langzaam haalde Filemon zijn fluit van zijn lippen.
‘Loof hem met snaren en fluit’ zei hij zacht.
En hij dacht: ‘dit was mooier dan fluiten in de tempel ooit kan zijn’.


Kerstverhaal is geschreven voor de kerstavonddienst van de NoorderLichtgemeente te Zeist, 24 december 2022. Tussendoor klonk blokfluitmuziek van onder andere Jacob van Eijck en Johan Sebastian Bach. Te zien en te beluisteren op het YouTubekanaal van de NoorderLichtgemeente.

Illustraties: Johannes Baeck en Georges de la Tour.

Schwingt freudig euch empor

Tijdens advent klonken er in Leipzig geen cantates. De periode gold als een tijd van inkeer en daar paste soberheid bij. Alleen op de eerste zondag van advent, wat ook de eerste zondag van het kerkelijk jaar is, klonk er een cantate. En juist deze waren ver van sober. Ook cantate 36 stroomt over van vreugde en levendigheid. Je wordt al vrolijk van de eerste woorden, vrij vertaald: ‘dans vrolijk omhoog’. De hele cantate, zowel tekstueel als muzikaal zit vol beweging en muziek.
Bach heeft de muziek van de cantate oorspronkelijk geschreven als een gelukwenscantate voor een collega van de Thomasschool en later heeft hij hem nog weer gebruikt voor andere gelukswenscantates. Uiteindelijk bewerkte hij de compositie voor een adventscantate. Bachs tekstschrijver schreef nieuwe teksten op het openingskoor en de twee aria’s, terwijl de recitatieven werden vervangen door kerkliederen die passen bij de adventstijd.  De enigszins luchtige toon die bij een gelukwenscantate past bleef bestaan, en dat past zeker ook bij advent: de gelovigen worden gelukgewenst met de komst van hun redder.
De cantate mag beluisterd worden met de schriftlezing van de zondag in het achterhoofd. Het verhaal van Jezus’ intocht in Jeruzalem waarbij omstanders hem met ‘Hosanna in de hemel’ begroeten en daarbij zwaaiden met palmtakken. ‘Schwingt freudig euch empor’ laat zich moeilijk letterlijk vertalen. Gangbaar is de vertaling: ‘Verhef je vol blijdschap’, ‘zu der erhebnen Sternen’, naar de verheven sterren’. Hier wordt dan het woord ‘schwingen’ echter genegeerd, terwijl dit toch ook de betekenis heeft van heen en weer bewegen en dat sluit mooi aan bij het zwaaien met palmtakken. In een Engelse vertaling wordt ‘Schwingt’ met ‘soar’ vertaald, zweven. Hoe dan ook, het orkest speelt en het koor zingt in vrolijk stijgende lijnen omhoog richting de sterren. Tussendoor wordt er met een ‘Haltet ein’ even ingehouden. Wij hoeven niet richting Jezus te gaan, hij komt zelf naar ons toe. Daarna wordt het ‘Swingt freudig’ herhaald.

In een mooi arrangement, zoals we dat tegenwoordig noemen, klinkt in deel twee de eerste strofe van ‘Nun komm der Heiden Heiland’, een lied wat zijn oorsprong heeft in de middeleeuwen en door Luther in het Duits is hertaald. Bach zet hier alleen sopranen en alten in. We horen telkens eerst een zin die daarna meerstemmig wordt uitgewerkt tot een prachtig vlechtwerk waar ook de hobo’s zich als derde stem in mengen.

In deel drie wordt een nieuw beeld ingebracht: de bruid die wacht op haar bruidegom en door zijn liefde naar hem toegetrokken wordt.  De bruid moet dan gezien worden als de Christelijke gemeente en de bruidegom als Christus zelf. De tenor zingt dit liefelijke, dansante lied begeleid door – hoe kan het ook anders – een hobo d’amore.

Met de vierde strofe van het adventslied ‘Wie schön leucht die Morgenstern’ eindigt het eerste deel van de cantate. Een loflied op de bruidegom en op het leven met hem. Speel op de snaren, jubel en juich, zing en spring. Alhoewel het koraal muzikaal eigenlijk gedragen is getoonzet, klinkt uit de tekst een en al swing!

Na de preek wordt dan het tweede deel van de cantate uitgevoerd. De bas, die hier model staat voor de gelovige, verwelkomd Jezus in zijn hart. Strijkers omlijsten met vergelijkbare muzikale lijnen als in het openingskoor deze aria.

Met de tenoraria komt er even een andere toon in de cantate en wordt er ook nog een nieuw beeld geïntroduceerd. Christus die als overwinnaar uit de strijd komt en ons zondige mensen van het ‘zieke vlees’ heeft gered. Het is het zesde couplet van ‘Nun komm der heiden Heiland’ en passend bij de tekst wordt dit nu krachtig en strijdlustig gebracht. De twee hobo’s spelen triomfantelijk en beelden de overwinning al uit. Er wordt nu niet gezwaaid met palmtakken maar met de overwinningsvlag!

Maar net als bij het ‘Haltet ein’ in het openingskoor wordt weer even gas teruggenomen. Advent is toch ook inkeer en verstilling. Zich bewust van haar zwakheid overdenkt de sopraan dat God ook geloofd kan worden met een zwakke, gedempte stem. Als het maar vervuld is van de Geest, dan wordt het in de hemel gehoord. Met allerlei echo-effecten is het een prachtig duet tussen viool en sopraanstem. Bachs tekstschrijver heeft er voor gezorgd (vast en zeker in opdracht van Bach) dat het woord ‘schallet’, wat ook in de gelukswenscantates voorkwam, op dezelfde plek bleef staan. Een mooie klankschildering kon zo blijven klinken.

Met het slotkoraal horen we de achtste en laatste strofe van ‘Nun komm der heiden Heiland’. ‘Lob sei Gott, dem Vater, ton’. Het laatste woordje moet eigenlijk ‘g’tan’ zijn, God zij lof gegeven, maar is vanwege de rijm aangepast.

Schwingt freudig euch empor.
Verhef je vol blijdschap.
Dans vrolijk omhoog.
Zweef opgetogen richting de sterren.
Hoe je het ook vertaald, met Bachs muziek worden we sowieso een beetje opgetild en lijkt het feest van kerst al op eerste advent te beginnen.

Inleiding gehouden op 20 november 2022 tijdens Cantatedienst in de NoorderLichtkerk te Zeist. Uitvoering door Barokensemble Zeist o.l.v. Paulien Kostense.