Fietsen  door de streek van Bachs jeugd

SAMSUNG DIGITAL CAMERA
Georgenkirche Eisenach

Eisenach

Als het aan Ambrosius Bach had gelegen was Eisenach niet de geboorteplaats van zijn jongste zoon Johann Sebastian geweest. In 1684, een jaar voor diens geboorte solliciteerde hij naar een functie in Erfurt, zijn geboorteplaats. Het stadsbestuur van Eisenach weigerde echter zijn ontslagaanvraag toe te kennen. Als ´Stadtspfeiffer´was Ambrosius zeer geliefd in de stad en men zag hem dus niet graag vertrekken. Tja, en in die tijd bestonden er nog geen CAO’s met  opzegtermijnen van één of twee maanden. Je was letterlijk in vaste dienst.
En zo kwam Johann Sebastian ter wereld op 21 maart 1685. Te Eisenach.

Eisenach, aan de voet van de Wartburg waar Luther in 1521 bescherming vond en het Nieuwe Testament vertaalde, behoorde in Bachs tijd tot het vorstendom Saksen-Eisenach. Het paleis van de hertog stond op het marktplein. Vader Ambrosius speelde daar mee met het hoforkest.  In de Georgenkirche, ook op het marktplein gelegen, bespeelde zijn neef Johann Christoph Bach het orgel. In deze kerk is Johann Sebastian op 23 maart 1685 gedoopt. Het originele doopvont staat nog steeds voor in de kerk. Het is begrijpelijk dat de kerk hiermee pronkt. In het voorportaal staat een meer dan menshoog beeld van een strengkijkende Johann Sebastian. Maar naar mijn mening had hier toch oom Johann Christoph moeten staan die zijn muzikale leven aan deze kerk heeft gewijd en met zijn prachtige composities als belangrijkste Bach vóór Johann Sebastian gezien wordt. Johann Sebastian die zijn oom ‘de diepzinnige Bach’ noemde.
Waar Bach precies is geboren is niet bekend. In elk geval niet in het Bachhaus aan het Frauenplan zoals men ooit heeft willen geloven. Ambrosius heeft wel een periode (1671 – 1674) direct achter dit Bachhaus gewoond in de Rittergasse. Een plaquette herinnert hieraan. Waarschijnlijk is Bach geboren in de toenmalige Fleischgasse, een verdwenen straatje waar nu ongeveer de Lutherstrasse ligt. De Lutherstrasse is overigens de  verbinding met het Bachhaus en het marktplein (fietsend of wandelend). De afstanden zijn klein tussen de Bachbezienswaardigheden in Eisenach. Op een steenworp afstand van het plein staat achter de Predicherkirche het woonhuis van Johann Christoph op het pleintje ‘An der Munze’. Hier bevond zich ook de Latijnse school; de school die de kleine Bach bezocht.

Ik fiets deze week de route van Bikeline: Thüringer Städtekette. Kronkelend door Thüringen langs de steden Eisenach, Gotha, Erfurt, Weimar, Jena, Gera, Altenburg en vervolgens nog 75 kilometer noordwaarts om de week in Leipzig af te sluiten.
In deze reisbeschrijving richt ik me vooral op de plaatsen waar Bach zijn kinderjaren heeft doorgebracht en die van betekenis waren voor zijn voorgeslacht: Eisenach, Ohrdruf, Wechmar en Erfurt. Elders op mijn weblog zijn verslagen van andere Bachfietsreizen te vinden.

Zo wandelend en fietsend door het oude stukje Eisenach is het niet moeilijk een jonge Sebastian voor te stellen. Vanuit de Fleischgasse kon hij zijn vader horen als die ´s ochtends en ´s avonds de uursignalen blies vanaf de toren van de Georgenkirche, de kerk waarin hij ook meezong met het knapenkoor. En met wat verbeelding zie je hem, acht, negen jaar oud, met zijn vader meegaan naar een repetitie met het hoforkest of alleen de Georgenkirche in wandelen als zijn oom daar aan het orgelspelen was. Vast en zeker zal Johann Christoph hem ook de binnenkant van het orgel hebben laten zien en is toen al de basis gelegd voor de grote deskundigheid die hij later zou ontwikkelen over de werking van het orgel.
Ondanks dat het Bachhaus niet het geboortehuis van Bach is, is het de moeite van het bezoeken waard. Een aantal keren per dag worden oude tentoongestelde instrumenten bespeeld.

SAMSUNG DIGITAL CAMERA
In het Bachhaus: zo zou de werkkamer van Ambrosius Bach er uit hebben kunnen zien…

Eind 1694 en begin 1695 kwam er een abrupt einde aan deze zorgeloze kinderjaren toen kort na elkaar Johann Sebastians moeder en vader overleden. Zijn zusjes werden bij familie van moederskant ondergebracht in Erfurt. Johann Sebastian ging wonen bij zijn oudste broer, Johann Christoph, in Ohrdruf zo´n vijfendertig kilometer ten zuid-oosten van Eisenach. Hij zou vijf jaar bij zijn broer inwonen.

Vanuit Eisenach gaat de fietstocht eerst naar het oude stadje Gotha. Niet echt een Bachstad. Een belangrijke link naar Bachs kinderjaren is wel dat de Stadtspfeiffer van deze stad, Sebastian Nagel, goed bevriend was met de vader van Johann Sebastian. Juist bij Bachs geboorte was deze Nagel een tijdje in Eisenach en zo is het waarschijnlijk gekomen dat Sebastian deze voor de familie Bach bijzondere naam heeft gekregen. Die kwam tot dan toe nog niet voor. Sebastian Nagel werd peetvader van Johann Sebastian.
Veel later, in 1717, zou Bach in Gotha op Goede Vrijdag een passie hebben uitgevoerd. Helaas is de muziek hiervan verloren gegaan.

Fietsen door Thüringen is absoluut aangenaam te noemen. Wijde landschappen, glooiend, soms heuvelachtig afgewisseld met bossen. Regelmatig fiets je langs riviertjes wat maakt dat de route redelijk vlak blijft. Een aantal keren wordt er enige inspanning van je gevraagd bij het beklimmen van een heuvel. De route gaat voornamelijk over rustige landweggetjes en fietspaden door de bossen. Drukkere autowegen worden gemeden. Heel anders zal het land vanuit deze fietstocht bekeken er in de tijd van Bach niet uitgezien hebben.

20180606_102238
Dorpsgezicht Ohrdruf

Ohrdruf

Ohrdruf ligt niet op de route van Bikeline dus ik moet na Gotha wat verder naar het zuiden afzakken om dit dorpje te bezoeken. Net er buiten ligt het renaissanceslot Ehrenstein. De hekken zijn dicht. Johann Christoph gaf hier ooit concerten en wie weet hielp zijn kleine broertje wel mee. Ohrdruf is niet groot en als vanzelf fiets je eerst richting de hoogste toren. De Michaelskirche, waar Bachs broer organist was, is in 1945 ingestort maar de toren is behouden. Voor de toren is in 2000 (het tweehonderdvijfstigste sterfjaar van Bach) een gedenkteken geplaatst wat moet herinneren aan de tijd dat Bach in het dorpje verbleef. Een wat rommelig geheel, door jongeren ontworpen tijdens een symposium, wat later in brons is gegoten: de toren van de kerk die overgaat in een orgelpijp waar vanuit takken groeien die blijkbaar de groei naar volwassenheid moeten uitbeelden. De bladeren lijken op die van een linde wat verwijzen kan naar Leipzig (oorspronkelijk Lipsia = Linde). Links van de toren staan een serie orgelpijpen en rechts wordt een gesmeed kasthekwerk uitgebeeld met daar doorheen gestoken een rol bladmuziek. Dit herinnert aan de anekdote dat de jonge Bach bij maanlicht stiekem muziek van zijn broer overschreef wat hij uit de kast ontvreemde. Onder het beeld staat op een sjerp de bekende uitspraak van Beethoven: ‘Nicht Bach, Meer sollte er heissen’.

SAMSUNG DIGITAL CAMERA
Monument in Ohrdruf

Het kan niet anders dan dat Bach in Ohrdruf tot het besef is gekomen dat in hem een groot talent schuilde. Hij kreeg klavecimbel- en orgellessen van zijn broer, die zelf leerling van Johann Pachelbel in Erfurt was geweest. Ook kreeg hij vioolles. In deze periode zullen ook zijn eerste composities zijn ontstaan al is hier niets van bewaard gebleven.
Op de plaquette op de Volrathstrasse 5, een zijstraat van de Marktstrasse, valt te lezen dat op die plek het huis van Johann Christoph heeft gestaan. Dat was in de toenmalige Lappengasse. Johann Sebastian vertrok vanaf hier, vlak voor zijn vijftiende verjaardag, naar Lüneburg en zou vanaf die tijd voor zichzelf gaan zorgen.

De route gaat dan richting Wechmar waarbij een paar kilometer noordwaarts eerst Hohenkirchen gepasseerd wordt, de geboorteplaats van Georg Böhm, een ver familielid van de Bachs die later in Lüneburg organist werd en toen de vijftienjarige Bach daar kwam zich over hem ontfermde.
Om de drukke provinciale weg zonder fietspad te mijden gaat er een route door het akkerland. Een zeer hobbelig stukje helaas. Maar wel zo veilig…

 

SAMSUNG DIGITAL CAMERA
Bachhaus Wechmar

Wechmar

De geschiedenis van de familie Bach begint in Wechmar als Veit Bach zich daar rond 1580 vestigt als bakker en molenaar. In verband met de contrareformatie vluchtte hij uit het toenmalige Hongarije naar het protestante Thüringen. In de geschiedschrijving over zijn familie schrijft Johann Sebastian dat deze Veit tussen de bedrijven door op de cythringen speelde. Veit werd zo de voorvader van een wijdvertakte muzikale Bachfamilie in Thüringen. Hij was de betovergrootvader van Johann Sebastian. ‘Bach-stammort’ staat er op een bord als je Wechmar binnen fietst is. Het is nog steeds een klein dorp van zo’n 3000 inwoners. Aan de huidige Bachstrasse staat het Bachhaus, de oorspronkelijke woning en bakkerij van Veit. Hier is nu een museum gevestigd wat de geschiedenis van de familie Bach verhaalt. Het is ingericht als woonhuis zoals het er rond 1700 uitzag. Ook worden er oude muziekinstrumenten tentoongesteld. Het is open op dinsdag en donderdag en in het weekend. Noordwaarts ligt aan de Mühlestrasse aan de rand van het  dorp de Obermühle waar Veit zijn molenaarswerk deed.

SAMSUNG DIGITAL CAMERA
Oberm
ühle van Veit Bach

De moeite van het bezoeken waard is nog de Sint Vituskirche, nieuw gebouwd in 1832. Een opvallend grote kerk met een hoge torenspits. Bijzonder zijn de fraaie schilderijen bij het altaar en het schip van de kerk wat de plattegrond van een cirkel heeft. 
Of Bach Wechmar heeft bezocht is niet bekend. Je zou het toch wel denken. Vanuit Ohrdruf was het maar zo’n acht kilometer lopen. Als het zo is zal dat vooral vanuit nieuwsgierigheid zijn geweest. Er was in zijn tijd geen Bach meer werkzaam in Wechmar.

Ik overnacht op een kleine camping in Mühlberg, drie kilometer ten zuid-oosten van Wechmar. Helaas is er veel lawaai van de dichtbij gelegen A4.
Langs smalle riviertjes en kleine dorpjes als Apfelstadt, Neudietendorf en Ingersleben fiets ik de volgende dag naar Erfurt.

Erfurt kan gezien worden als de hoofdstad van Thüringen en is zeker een Bachstad te noemen omdat er vele Bachs hebben gediend als stadsmusicus of organist. ’Een Bach’ was hier zelfs een bijnaam voor een stadsmusicus. Je kon in Erfurt dus een Bach zijn zonder een Bach te zijn. De beroemde Johann Pachelbel, leraar van Bachs broer Johann Christoph was organist geweest in de Predigerkirche. Bachs ouders kwamen uit Erfurt en als het aan zijn vader had gelegen dan waren ze daar weer naar teruggekeerd. Dan had het Bachhaus niet in Eisenach gestaan maar in Erfurt. Bach zelf zal verschillende keren Erfurt bezocht hebben. Er wordt zelfs gesuggereerd tijdens een korte huwelijksreis in 1708 met Maria Barbara. Of voor de uitvoering van de beroemde Actus Tragicus (BWV 106) die dan voor zijn overleden oom Tobias Lämmerhirt geschreven zou zijn. Het enige gedocumenteerde bezoek is echter van 1716 toen hij vanuit Weimar het Sterzing-Schröter orgel in de Augustiner-Kirche is komen keuren. Helaas is dit orgel niet bewaard gebleven.
Voor Duitse begrippen is het historische centrum van Erfurt goed in tact gebleven. Bijzonder zijn de grote vakwerkhuizen die over het riviertje de Gera zijn gebouwd en indrukwekkend de op een heuvel gebouwde Dom Sankt Marien en de daarnaast gelegen Severikirche. Vanaf het Domplein per brede trap te bereiken.

SAMSUNG DIGITAL CAMERA
De Gera in het Centrum van Erfurt

Na Erfurt gaat de fietstocht verder naar Jena (met een heel leuke camping net buiten de stad), Gera en Altenburg. Aan de Schlosskirche van de laatstegenoemde stad hangt een plaquette met de vermelding dat Bach in 1739 het Trost-orgel heeft bespeeld. Vanuit Altenburg gaat het daarna noordwaarts naar Leipzig. Vijftien kilometer voor Leipzig bezoek ik nog het kerkje in Störmthal waar Bach in 1723 een klein Hildebrandt-orgel heeft gekeurd en bij de ingebruikname daarvan de cantate Höchsterwünschtes Freudenfest (BWV 194) heeft uitgevoerd. Dit orgel is nog in gebruik! In Leipzig nestel ik me weer op de camping aan de Auensee ten noordwesten van de binnenstad en staat er nog een mooi Bachweekend te wachten.

20180603_111347
Hildebrandtorgel in St
örmthal

Fietsen langs de Elbe – Over Bach, Luther, vrome vrouwen en katholieke keurvorsten

In 1736 voert Bach met zijn Collegium Musicum een dramma per musica uit ter gelegenheid van de verjaardag van de keurvorst van Saksen en koning van Polen, August III. Dit soort composities werden later geschaard onder de zogenaamde wereldlijke cantates. Strikt genomen waren het indertijd mini-opera’s met uitgeschreven rollen van personen uit de Griekse mythologie of in dit geval allegorische figuren. In Schleicht, spielende Wellen (BWV 206) bezingen vier grote rivieren de lof over de koning en wensen hem het allerbeste toe. De Elbe is de rivier die door de residentie van de keurvorst stroomt: Dresden. De tenor die deze rivier vertolkt zingt, prachtig begeleidt door een solo-viool, en in een vlot stromende cadans van een 6/8 maat:

170px-August_III

August III (de Dikke) (1696 – 1763)

Jede Woge meiner Wellen
Ruft das goldne Wort August!

De toppen van iedere golf roepen het gouden woord uit: August! Niet alleen in deze aria, maar in de hele cantate druipt de slijmerigheid er vanaf. Het zal gewoon zijn geweest in die tijd. Tegelijk weten we ook dat het Bach juist in die periode te doen was om in een goed blaadje van de keurvorst te komen. Hij was uit op een functie bij het hoforkest, of anders wel het verkrijgen van de ere-titel van ‘hofcompositeur’ .

De Elbe. Ontspringend ergens in Tsjechië mondt hij ruim duizend kilometer noordwaarts bij Coxhaven uit in de Oostzee. Ondertussen heeft hij de steden Dresden, Wittenberg, Magdeburg en Hamburg aangedaan. Een mooie route om te fietsen, te kamperen en te mijmeren over Luther, Bach en de katholieke keurvorsten.
Ik start de Elbe-radweg bij Magdeburg waar ik om 14.00 uur per trein aankom. De eerste etappe zal gaan tot Dornburg, zo’n 40 kilometer stroomopwaarts. Voordat ik het fietspad langs de rivier op rij, bezoek ik kort de Dom met zijn twee gezichtsbepalende torens. Beide zo’n honderd meter hoog! Een kolossale kerk ook van binnen. Hier kreeg de latere vriend van Bach, Georg Phillip Telemann (1681 – 1767) zijn eerste muzieklessen van cantor en organist Benedikt Christiani. Ook Maarten Luther zal deze kerk in zijn jonge jaren bezocht hebben. Hij bezocht als vijftienjarige in 1498 de Latijnse school te Magdeburg.
Na een rustige etappe zet ik mijn tent op op een eenvoudige camping even buiten Dornburg. Een plaatsje van weinig betekenis. Het grote slot aan de rand van het dorp is bouwvallig en verlaten.

De volgende dag fiets ik naar Lutherstad Wittenberg. Zo wordt het ook genoemd op de landkaart. De bijna 100 kilometer fietsen gaan gemakkelijk langs de rivier. Het landschap is vlak en doet Hollands aan. De camping ligt direct aan de Elbe, met zicht op de stad aan de overkant. De hoge toren van de Schlosskirche en de dubbele torens van de Stadskirche Sankt Marien bepalen de ‘skyline’ van de stad. De laatste kerk manifesteert zich als ‘reformatiekerk’. Er is een doorlopende expositie over het werk van Maarten Luther (1483 – 1546) die in deze kerk begraven ligt. Toch is het officiële begin van de reformatie verbonden aan de Slotkerk. Hier sloeg Luther (priester en docent filosofie aan de universiteit) op 31 oktober 1517 de 95 stellingen aan de deur waarin hij de misstanden binnen de Katholieke kerk aan de orde stelde. Al deze stellingen staan te lezen op de grote bronzen deur. Hoog op de toren is met grote letters te lezen: ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, de eerste regel van hét Lutherlied. Deze hymne, geschreven in 1529, die gaat over standvastigheid bij tegenslag en tegenwerking, werd een symbool van het protestantisme. Bij de 150e herdenkingsdag van het begin van de reformatie bepaalde de keurvorst van Saksen dat 31 oktober een officiële feestdag werd. De Saksen kregen een halve dag vrij, maar moesten wel naar de kerk! Voor deze Hervormingsdag (zoals wij dat in Nederland noemen) schreef Bach enkele ‘Reformation-cantates’ waaronder Ein feste Burg ist unser Gott (BWV 80), één van Bachs bekendste cantates, zeker ook vanwege het monumentale openingskoor. Ook componeerde hij voor orgel een koraalfantasie over het lied; BWV 720.

Luther

Maarten Luther

Ein feste Burg ist unser Gott
Ein gute Wehr und Waffen

Er hilft uns frei aus aller Not,
Die uns itzt hat betroffen
De alte böse Feind,
Mit Ernst er Jetzt meint,
Gross Macht und viel List
Sein grausam Rüstung ist,
Auf Erd is nicht seinsgleichen

In 2017 is het 500 jaar geleden dat de reformatie in Wittenberg begon. Wederom een herdenkingsjaar. Op het marktplein is een wereldbol geplaatst met het 2017-logo en de beeltenis van Luther. In veel opzichten heeft het de wereld veranderd en Wittenberg voelt zich in 2017 blijkbaar een beetje het centrum van de wereld.

De volgende dag voert de route mij verder langs de Elbe richting Strehla. Onderweg kom ik onder andere langs de stadjes Pretzch en Torgau.
Het slot van Pretzch werd ten tijde van Maarten Luther bewoond door Hans Löser die met Luther bevriend was. Tijdens een verblijf in het slot schreef Luther een verhandeling over psalm 147. De beroemdste bewoner die het slot heeft gehad, en dat was ten tijde van Bach, was Christiane Eberhardine van Brandenburg-Bayreuth, keurvorstin van Saksen en koningin van Polen. Zij was in 1693 getrouwd met keurvorst Frederik August II (August de Sterke) die zich in 1697 tot het katholicisme bekeerde om het koningschap van Polen te kunnen verwerven (de vader van de hier bovengenoemde August III). Christiane Eberhardine bleef echter het Lutheranisme trouw. De relatie met August raakte op de klippen, maar ze bleven wel getrouwd. Ze betrok het kasteel in Pretzch en kwam alleen nog voor officiële gelegenheden naar Dresden. Haar standvastigheid (denk aan het Lutherlied) maakte dat ze zeer populair was bij het voornamelijk Lutherse Saksische volk, ze werd als ‘Landesmutter’ beschouwd. Het volk was dan ook in diepe rouw toen ze in 1727 overleed. In Leipzig werd een herdenkingsdienst georganiseerd waarvoor Bach gevraagd werd de muziek te componeren en uit te voeren. Dit resulteerde in de zogenaamde ‘Trauerode’ Lass Fürstin, lass noch einer Strahl (BWV 198). De overleden vorstin krijgt hierin alle lof toegezongen.

Christiane Eberhardine auf einem Ölgemälde das vor 1697 entstand.

Christiane Eberhardine

Het laatste recitatief van de Trauerode beschrijft het volgende: waar de Elbe en de Mulde stromen loven u stad en land. De steden Pretzch en Torgau gaan in rouw, worden krachteloos en mat omdat ze haar koningin hebben verloren:

Soweit sich Elb’ und Muld’ ergießet,
Erhebt dich Stadt und Land.
Dein Torgau geht im Trauerweide,
Dein Pretzsch wird kraftlos, starr und matt;
Denn da es dich verloren hat,
Verliert es seiner Augen Weide.

Het kasteel heeft een klein museum. In het restaurant hangt prominent het schilderij van de standvastige keurvorstin. Het grootste deel van het kasteel wordt gebruikt als verblijf voor groepsvakanties. Op de binnenplaats krioelt het van de kinderen.

Verder stroomopwaarts beland ik in Torgau, in het recitatief ook aangehaald . Ook hier weer een prachtig slot, pal langs de Elbe. De slotgracht is gedempt en een groot deel ervan wordt nota bene bewoond door drie bruine beren! In de Marienkirche, de stadskerk, ligt Katharina von Bora begraven, de vrouw van Maarten Luther. Als non ontvluchtte zij het klooster en trouwde in 1523 met Luther in Wittenberg. Ze kregen zes kinderen. Zo is ze van betekenis geweest voor de afschaffing van het celibaat in de protestantse kerken en de rol die de moeder heeft in het gezinsleven. Met veel kennis vanuit het kloosterleven wist ze voor het gezin een inkomen te genereren. Ze verbouwde groenten en beheerde een brouwerij. Na de dood van Luther werd ze allengs armer en berooid, ook als gevolg van oorlogen en de pest die overal woedde. Op de vlucht belandde ze in Torgau na een ongeluk met steigerende paarden. Ze raakte verlamd en stierf enige tijd later op 20 december 1552.

Catharina Luther

Grafbeeld Catharina Luther

Een prachtige grafsteen herinnert aan deze moedige vrouw.

Even voor mijn eindbestemming vandaag fiets is langs de ‘1. Deutsche Radfahrkirche’ in Wessnig. Dit niet meer voor kerkdiensten gebruikte oude kerkje natuurlijk even bezocht.
Als ik Strehla (camping met openluchtzwembad!) de volgende ochtend uit fiets kom ik voor het eerst zijn naam tegen: August der Starke. In dit geval de naam van het seniorenwoningen complex wat langs de fietsroute ligt. Ik hoop vroeg in middag Dresden te bereiken zodat ik voldoende de tijd heb om deze bijzondere stad te bewonderen. Als er iemand verantwoordelijk is voor de pracht en praal die er te zien is, is dat wel August de Sterke (1670 – 1733), keurvorst van Saksen en koning van Polen. Hij is hierboven al genoemd. Politiek, en als oorlogstrateeg was hij niet altijd even succesvol. Zijn huwelijks- en gezinsleven was een ramp. Verschillende maîtresses hield hij er op na waarbij hij tientallen kinderen verwekte. Zijn betekenis ligt vooral op het gebied van de cultuur. Hij spiegelde zich aan de Zonnekoning, Lodewijk XIV. Van Dresden maakte hij een ‘Florence aan de Elbe’. Monumentale gebouwen verschenen: het Zwinger, de Augustbrug, de Marienkirche. Hij was een verwoed verzamelaar van kunst; schilderijen, porselein. En hij beschikte over het beste orkest van Europa dat de in die tijd modieuze opera’s uit Italië ten gehore bracht.

aurora_august_der_starke

August II (de Sterke)

In 1727 voerde Bach tweemaal een huldigingcantate uit voor August de Sterke. Voor zijn verjaardag, op 12 mei en op zijn naamdag, op 3 augustus. Beide cantates zijn verloren gegaan, hoewel we van de tweede wel een goede indruk kunnen krijgen omdat Bach later enkele delen hiervan gebruikte voor de muziek van de geestelijke cantate: Ihr Tore zu Zion (BWV 193). De oorspronkelijke dramma per musica voor August heette Ihr Haüser des Himmels (BWV 193a). Bach voerde deze cantate uit op het marktplein van Leipzig wat verlicht was met honderden kaarsen.

 

 

Ihr Häuser des Himmels, ihr scheinenden Lichter
Seyd gebückt.
Denn AUGUSTUS Nahmens-Gläntzen
Wird in eure helle Gräntzen
Heute heilig eingerückt

Wederom een verheerlijking van de naam August. Wat zou Bach van deze teksten van zijn vaste tekstdichter Picander gevonden hebben? Het hoort er bij zal hij gedacht hebben. Bovendien was het belangrijk om in de gunst van de keurvorst te staan. Al eerder, in 1725, had Bach de keurvorst een brief geschreven met de vraag om een oordeel uit te spreken over een langlopend conflict tussen de gemeenteraad en de universiteit van Leipzig. Bach was hier het slachtoffer van, want het werd hem belet om organistendiensten te vervullen in de Paulinerkirche, de universiteitskerk. De uitspraak van August was uiteindelijk niet ten gunste van Bach.

Bach bezocht Dresden zeker zeven maal, vanuit Leipzig met de postkoets in twee dagen te bereizen. Een overzicht:
1717.  Vanuit Weimar. Het bekende verhaal waarbij er een klavierwedstrijd met de
Franse klaviervirtuoos Louis Marchand plaats zou vinden, maar deze laatste kwam
uiteindelijk niet opdagen. In het paleis van Graaf von Flemming geeft Bach een
soloconcert.
1725.  Rond de bezorging van de eerdergenoemde brief. Bach geeft een orgelrecital
Sophienkirche.
1731.  Hij bezoekt met zoon Wilhelm Friedemann de opera Cleofide van Johann Adolph Hasse en geeft de volgende dag een recital in de Sophienkirche. Bach zou gezegd hebben: ‘kom Friedemann, laten we weer eens van die Dresdener liedjes gaan beluisteren’.
1733.  Bach vergezeld Wilhelm Friedemann als hij een functie krijgt als organist aan
de Sophienkirche. Hij bezorgt ook een Missa (Kyrie en Gloria) bij de nieuwe
keurvorst August III (zoon van August II, die is overleden) met het verzoek de
titel ‘hofcompositeur’ te mogen ontvangen. Uitgewerkte partijen kunnen duiden op een
daadwerkelijke uitvoering van de Missa, maar dit is niet zeker.
1736.  Bach ontvangt de titel ‘hofcompositeur’. Hij geeft een orgelrecital in de
nieuwgebouwde Marienkirche, de huidige Frauenkirche.
1738.  Enkele dagen in Dresden. Bestemming en doel niet zeker. Wellicht bezoek aan
Wilhelm Friedemann. Misschien weer recital in de Frauenkirche.
1741.  Bezoek aan Baron von Keiserlingk, een beschermheer van Bach, voor wie hij de
Goldbergvariaties geschreven zou hebben.

SAMSUNG DIGITAL CAMERA

Dresden, 21 juni 2016

Mijn eerste bezoek aan Dresden.
Rond 14.00 uur steek ik via de Augustbrücke de Elbe over. Even de oude binnenstad opsnuiven voordat ik doorfiets naar de camping in de wijk Moritz, zo´n 5 kilometer buiten het centrum. M´n tent daar opgezet, spullen er in, en dan weer snel terug naar de oude stad. Ik bezoek de Kreuzkirche en de Frauenkirche, beiden heropgebouwd na de verschrikkelijke bombardementen aan het eind van de tweede wereldoorlog. De Sophienkirche is helaas niet opgebouwd. Een grote raamschildering in het restaurant Sophienkeller herinnert aan deze kerk waar Bach verschillende malen heeft geconcerteerd. De Katholieke slotkerk, direct aan de Elbe-oever, het residentieslot en het Zwinger met zijn beroemde verzameling porselein: veel herinnert aan de glorietijd van August de Sterke en zijn zoon August de Dikke. En wat mij betreft: een klein beetje aan Bach.
Als ‘souvenir’ schaf ik een CD aan met een opname uit de Frauenkirche van een orgelconcert van nog voor de ineenstorting van het gebouw. Een mono-opname met een volledig Bachprogramma door organist Hanns Anders-Donath op het Silbermann orgel waar Bach zelf in 1736 op heeft gespeeld.

Magdeburg – Dresden. Fietsen langs de Elbe en langs veel kerk- en muziekhistorie. Ik fiets nog verder naar Bad Schandau en een stuk Tsjechië in. De Sächsische Schweiz noemen de Duitsers dit gebied. De rotspartijen aan weerszijden van de Elbe worden steeds hoger. Uitlopers van het Ertsgebergte. Dan terug met de trein via Dresden naar Leipzig voor nog een dagje Bach. De camping bij de Auensee wordt een vertrouwde plek. Hier stond ik al vaker. De volgende dag met de trein terug naar huis.

Fietsen met een jonge Bach

Verslag van een ‘Bachfietstocht’ door Noord-Duitsland, juni 2014.

Bach was vijftien jaar. Dat betekende dat zijn broer niet meer verplicht was om hem te verzorgen. Via een leraar in Ohrdruf kwam Bach ertoe om naar Lüneburg te verhuizen. Hier zou hij zijn gymnasium af kunnen maken en in zijn levensonderhoud kunnen voorzien door te gaan zingen in het Mettenchor van de Sankt Michaeliskirche. Bach verbleef twee jaar in Lüneburg, en deze jaren waren ook voor zijn muzikale ontwikkeling zeer vormend. In Lüneburg ontfermde Georg Böhm zich over de jonge Bach. Böhm was een gerenommeerd organist en componist. Vanuit Lüneburg kwam Bach ook in contact met musici van het hof van Celle, een hof dat Frans georiënteerd was. Hier leerde Bach de Franse stijl kennen, de suite en de dansvormen. Bach maakte ook enkele keren een uitstapje naar Hamburg. Hier ontmoette hij de oude organist Johann Adam Reincken die in de traditie stond van de Amsterdamse organist Sweelinck.
Lüneburg, Celle, Hamburg en ook Lübeck, waar Bach een paar jaar later Buxtehude bezocht, zijn verbonden aan de jonge jaren van Bach. Steden in Noord-Duitsland die niet al te ver uit elkaar liggen en dus een mooi doel vormen voor een fietstocht met als thema: de jonge Bach.

Dag 1. Hannover – Celle

Het mooiste zou natuurlijk zijn om in Lüneburg te starten en dan volgens de chronologie Celle, Hamburg en ten slotte Lübeck te bezoeken. Helaas is dat voor een fietstour verre van praktisch, je zou zigzaggend grotere afstanden moeten afleggen. Mijn keuze valt dan ook op een treinreis naar Hannover om van daaruit een ronde te fietsen: Celle, Lüneburg, Lubeck, Hamburg en weer terug naar Hannover. Iedere dag een nieuwe bestemming.
Hannover dus als vertrekpunt. Händel was hier een periode officieel cantor en organist. In de praktijk verbleef hij echter hoofdzakelijk in Londen, waar hij uiteindelijk zijn definitieve werkplek vond. Snel dus maar uit Hannover gefietst, het kompas op noordoost.
Het duurt ruim dertig minuten voordat ik Hannover uit ben, maar dan fiets ik door een rustig agrarisch landschap, afgewisseld met enkele bossen. Er zijn nauwelijks hellingen. Met een windje in de rug heb ik de vijftig kilometer naar Celle snel overbrugd. Het eerste wat in het oog springt is het ‘Neue Rathaus’, opgetrokken uit rode baksteen. Van een afstand oogt het gebouw als een oud kasteel. Ik dacht dan ook in eerste instantie hier met het oude slot te maken te hebben. De oude binnenstad bestaat voor een groot deel uit vakwerkhuizen. Direct aan de rand van het centrum, net naast het plein van de oude kerk staat het oude barokke stadspaleis. Hier zetelde in Bachs tijd hertog en hertogin von Braunschweich. Hertogin Eleonore d´Olbreuse was een Franse Hugenote die van haar slot een ‘klein-Versailles’ maakte. Het hoforkest bestond uit veel Franse musici, onder andere Thomas de la Salle, een violist die ook dansmeester was. De la Salle gaf danslessen op de Ritterakademie in Lüneburg, de school voor de jongens van adel die verbonden was aan de Michaelisschule van Bach. Zodoende kwamen de twee met elkaar in contact en introduceerde hij Bach in de Franse muziek.
De Franse invloeden zijn in Celle nog altijd zichtbaar. Ten oosten van het barokke slot ligt de ´Französischer Garten´. Een tuin, door hertogin d´Olbreuse aangelegd, in de stijl van Versailles, al is de omvang vele malen kleiner.

Slot Celle

Slot Celle

Plattegrond Französischer Garten

Plattegrond Französischer Garten

Een paar kilometer ten noorden van Celle ligt de Silbersee. Op de gelijknamige camping zet ik mijn tentje op, en kijk ik ´s avonds naar de eerste WK-wedstrijd Nederland-Spanje. Nederland was in 2010 verliezend finalist tegen Spanje. Met drie medelanders en een aantal Duitse campinggasten zie ik hoe Nederland zich met een overtuigende 5-1 revancheert.

Dag 2. Celle – Lüneburg

Of Bach werkelijk in Celle is geweest is niet honderd procent zeker, en dus ook niet of hij globaal dezelfde rit heeft gemaakt die ik vandaag fiets. Het is een bosrijke omgeving. Ik vermijd de drukkere wegen en beland zo (dikwijls tegen mijn zin) op hobbelige karrensporen in het bos. Dit waren wel de type wegen uit de tijd van Bach. Honderden kilometer heeft hij gelopen op dit soort paden. Maar zou Bach met De la Salle op en neer zijn gereisd naar Celle, dan hebben ze dat zeker in een rijtuig gedaan. Het zou overigens ook kunnen dat Bach de Franse musici heeft ontmoet in het buitenverblijf van de hertog wat dichter bij Lüneburg lag.
De tocht naar Lüneburg is zo’n negentig kilometer. Urenlang kom ik niemand tegen, behalve twee mensen die diep in het bos cantharellen aan het plukken zijn. Het laatste gedeelte kies ik voor de meer begaanbare wegen. Het landschap is heuvelachtiger geworden en ik doorkruis eindeloze aardappelvelden. Even ten zuiden van Lüneburg regel ik op camping ‘Rote Schleusse’ een kampeerplaats. Het vriendelijk meisje aan de balie probeert me over te halen om een kano tocht te maken op het riviertje wat langs de camping stroomt. Helaas valt dit niet samen met mijn plan om eind van de middag het oude centrum van Lüneburg te bezoeken.
Direct naast het winkelcentrum met de karakteristieke rode bakstenen gevels ligt de ‘Altstadt’ met z’n smalle straatjes rond de Michaeliskirche. Daarachter staan nog de gebouwen van de Michaelisschule waar Bach naar het gymnasium ging. Ook is er nog een gebouw met de naam Ritterakademie. Dit was ooit het domein van de jonge edelen die hier hun onderwijs kregen, de Franse taal leerden en de daarbij passende gewoonten. Hier gaf Thomas de la Salle zijn danslessen. ‘Gewone’ studenten van de Michaelisschule hadden dikwijls een bijbaantje bij de studenten van de Ritterakademie. Ze deden hun boodschappen of poetsten hun schoenen. De Ritterakademie is nu een partycentrum, en juist als ik voorbij kom stapt een trouwgezelschap het gebouw uit. Zo krijg ik toch even een indruk hoe het gebouw in Bachs tijd fungeerde voor de deftig geklede jongens uit de aristocratie.

Michaelskirche en schule

Michaelskirche en schule

Huidige Ritterakademie

Huidige Ritterakademie

Het plein voor de Michaeliskirche is ‘Johann Sebastian Bachplatz’ genoemd. Ik vermoedde hier een standbeeld van Bach te zien, maar die blijkt er niet te zijn. Misschien elders in de stad?
In de Johanniskirche is om 18.00 uur een ‘Mottete’, een gebedsdienst met voornamelijk koorzang verzorgt door het Hugo Distlerchor. Mooie a-capella zang van Schein en Tallis en moderner werk van onder andere Distler. Tussendoor een orgelsonate van Reinberger. Helaas geen werk van Böhm , ten tijde van Bach hier de vaste organist en diens leermeester, en ook niet van Bach zelf. Je kan niet alles hebben.

Dag 3. Lüneburg – Lübeck

In de Marienkirche van Lübeck is het boekje nog te koop: ‘Pilgrimsfahrt von Johann Sebastian Bach’. In de zestiger jaren was dit geromantiseerde verhaal van Hans Franck een populair werkje. Bij tweedehands boekhandels kom je het nog geregeld tegen. Maar hier ligt het nog als nieuw gedrukte uitgave. Het beschrijft de geschiedenis van de negentien jarige Bach die vier weken verlof krijgt van de kerkenraad van de Neue Kirche van Arnstadt. Bach heeft namelijk de vurige wens om Dietrich Buxtehude te bezoeken, een grootheid in de Noord-Duitse orgelkunst. Maar dat betekende wel een voettocht van driehonderd kilometer heen en terug! Zou je dan aan vier weken wel genoeg hebben? Van Lüneburg naar Lübeck fiets ik de afstand in zes uur. Vanaf Buche ruim vijftig kilometer langs het kanaal Lübeck-Elbe. Nogal saai, vooral omdat de bomen langs het kanaal vooral in het eerste stuk het uitzicht op de omgeving ontnemen. Het schiet wel lekker op. In Bachs tijd waren er nog geen snelwegen of rechte kanalen. Hij zal de tocht gelopen hebben van dorp naar dorp, en de bossen hebben doorkruist over de karrensporen. De winkels zijn allemaal gesloten op zondag. Alleen een enkele bakker is open waardoor ik in staat ben halverwege een rustpauze in te lassen en me te goed kan doen aan een Milchcafé met een Pflaumeschnecke. Voor onderweg neem ik ook nog twee belegte Brötchen mee. Deze geneugten waren ook voor Bach niet weggelegd. Hij had er ook het geld niet voor. Het verhaal gaat dat hij eens – zonder geld – voor een herberg en zat toen er een paar vissenkoppen uit het raam voor zijn voeten werden gegooid. Bij nadere inspectie bleek dat er muntstukken in de koppen zaten zodat Bach werkelijk een lunch kon betalen! We mogen er van uitgaan dat Bach in de herbergen wel wat geld bij elkaar scharrelde door muziek te maken.
In een buitenwijk van Lübeck ligt camping Schönbocken. Van daaruit is het vier kilometer naar de binnenstad. Ik kom de stad binnen aan de zijde van de imposante stadspoort. Van hieruit wordt een fraai uitzicht over de stad geboden. De hoge kerken bepalen het stadsbeeld, niet in het minst de Marienkirche en de Dom, beide met hun twee torens. Natuurlijk bezoek ik eerst de Marienkirche. Op een grote steen aan de zijkant van de kerk zit een duiveltje in brons gegoten. Hij zit vast te balen dat hij niet naar binnen kan, want de kerk is van grote schoonheid. De roodbruine bakstenen muren zijn gelukkig niet witgepleisterd waardoor de kerk zijn eeuwenoude karakter vast heeft gehouden. Het orgel van Buxtehude is helaas niet bewaard gebleven. Wel zijn er enkele plekken waar aan hem herinnerd wordt, waaronder een plaquette op de plek waar hij is bijgezet. Een andere plaquette, achter in de kerk herinnerd aan het bezoek wat de jonge Bach heeft gebracht aan Buxtehude, en natuurlijk aan deze kerk: 1705 kamm Joh. Seb. Bach nach Lübeck um den berühmten Dietrich Buxtehude zu behorchnen’. De twee figuren op de plaquette zien wat duf uit…

Lübeck met links de Marienkirche

Lübeck met links de Marienkirche

Plaquette Buxtehude / Bach

Plaquette Buxtehude / Bach

Wat moet Bach hier een inspiratie hebben opgedaan. Buxtehudes prachtige koraalfantasieën, zijn Preludiums en fuga’s, en zijn ‘Abendmusiken’ in de adventstijd. Bach keerde niet na vier weken, maar pas na vier maanden terug in Arnstadt. Dat zegt wel wat over hoe hij het naar zijn zin heeft gehad. Het zou mooi zijn geweest als er in deze kerk een concert was geweest maar dat is niet het geval. Ik kies voor een avondconcert in de kleine Jürgenkapel net buiten de binnenstad. Een zeshoekig kerkje uit 1620 waar een klein gezelschap uit Hamburg kamermuziek uitvoert. Gelukkig deze keer wel een werk van Bach: de Triosonate uit het Musikalischer Opfer (BWV 1079).

Dag 4. Lübeck – Hamburg

Ik dacht snel in Hamburg te zijn, maar dat viel fiks tegen. Eerst verkeerd gereden (nooit een industriegebied in fietsen als er geen bewegwijzering is), een paar keer geschuild vanwege de regen en tenslotte Hamburg zelf. Wat een allemachtig grote stad is dit. Het oude centrum ligt in het zuiden aan de Elbe,maar voordat je daar op de fiets bent is het vanaf de rand van de stad nog ruim een uur fietsen. Ik zoek een hotelletje omdat kamperen hier niet lukt.
Uiteindelijk is het bijna vijf uur als ik de oude stad kan bezoeken, en dan vooral natuurlijk de Katharinenkirche die Bach meerdere malen heeft bezocht. De kerken in Lüneburg en Lübeck waren tot zes uur open; ik heb dus nog even de tijd. Ik kom langs de imposante Sint Michaelskirche die hoog boven de wijk St.Pauli torent. Ik twijfel, maar kan het toch niet laten deze katholieke kerk even van binnen te bewonderen. Wat een weelde. Schitterende ronde vormen, een preekgestoelte helemaal uit marmer en drie joekels van orgels: de grootste, hangend achterin, een tweede op het rechter balkon, en een derde daartegenover op nog een hoger gelegen balkon. Hoe zou het klinken als deze drie orgels tegelijk bespeelt worden tijdens een concert?
Dan gauw door naar de Katharinenkirche. Als ik daar aan kom blijkt de kerk al gesloten. Wat een teleurstelling; feitelijk was deze kerk mijn voornaamste doel om de stad te bezoeken. Een eindje verderop zie ik een andere ingang, die van het kerkelijk bureau. Deze deur blijkt nog open. Ik loop een gang in en tref in een kamertje een aantal mensen. Ik leg hen uit waarom is zo teleurgesteld ben dat de kerk al gesloten is en vraag hen vriendelijk of ik toch nog niet eventjes naar binnen mag. Dit blijkt geen probleem. Sterker nog, van een vrijwilliger krijg ik een privérondleiding.
De kerk, net zoals veel andere gebouwen in het centrum, heeft veel te leiden gehad van de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog. Ook het Arp-Schnitzer orgel werd tijdens de bombardementen in juni 1943 grotendeels verwoest. Het orgel gold reeds in de 16e eeuw als het belangrijkste instrument van Hamburg. Beroemde organisten als Heinrich Scheidemann en Johann Adam Reincken speelden op het instrument. Bach bezocht de kerk, en dus ook Reincken in 1700 als vijftien, zestien jarige vanuit Lüneburg, en later nog weer in 1722 toen hij Hamburg aandeed omdat hij een organistenfunctie opteerde in de Jacobikirche. In de Katharinenkirche speelde hij in het bijzijn van de oude Reincken een koraalfantasie. Reincken zou daarna de woorden hebben uitgesproken: ‘ik dacht dat deze kunstvorm dood was , maar zie dat hij in jouw verder leeft’.
Er zijn nog 520 pijpen uit 20 registers bewaard gebleven. De Nederlandse orgelbouwer Flentrop heeft onlangs een geheel nieuw orgel gebouwd naar het voorbeeld van het oude orgel. De oude pijpen zijn hier weer voor gebruikt. De nieuwe pijpen zijn afkomstig van de orgelpijpenfabriek Jacq. Stinkens uit Zeist! Het was aardig dat ik dit de vriendelijke vrijwilligster kon vertellen.

Katharinenkirche

Katharinenkirche

Het nieuwe Flentrop orgel

Het nieuwe Flentrop orgel

Op een plein in de binnenstad bekijk ik ’s avonds op een groot scherm, samen met honderden Duitsers, de wedstrijd Duitsland – Portugal (3-1). Voor het eerst juich ik als Duitsland een doelpunt maakt. In 1988 was het ook in Hamburg dat tijdens de EK Nederland Duitsland versloeg in de halve finale.

Dag 5 en 6. Hamburg – Bergen Belsen – Winsen – Hannover

Mijn fietstocht ‘De jonge Bach’ zit er op. In twee etappes wil ik terugfietsen naar Hannover. Bij het bestuderen van de route ontdek ik dat ik niet ver hoef om te rijden om het kamp Bergen-Belsen te bezoeken, het krijgsgevangenen- en concentratiekamp waar tijdens de Tweede Wereldoorlog 70.000 mensen zijn omgekomen, waaronder Anne Frank. Een zeer indrukwekkend bezoek.
Een paar kilometer verderop kampeer in Winsen aan de Aller. Van daaruit is het de volgende dag nog ruim veertig kilometer naar Hannover waar ik weer op de trein stap naar huis.

Fietsen door het land van Bach

Vrijdag
Vrijdag 1 juni. Klokslag 18 uur luidt er een bel in de Thomaskirche. Het geroezemoes van de honderden mensen die de ‘Motette’ bezoeken valt stil. Dan klinken de eerste grote akkoorden van de machtige Preludium in Es-groot uit het Bachorgel wat aan de oostkant van de galerij staat opgesteld, recht tegenover het gebrandschilderde Bachraam aan de westkant van de kerk. Mooier kan een Bach-weekend in Leipzig niet aanvangen.
Het plan: vrijdagochtend met de trein naar Leipzig. Daar in het weekend een aantal ‘Bach-activiteiten’ bijwonen. Zondagmiddag op de fiets terug richting Nederland via de Bachplaatsen Weimar, Arnstadt en Mühllhausen. Alle Bachplaatsen aandoen gaat niet lukken. Bachs geboorteplaats Eisenach heb ik echter al eens bezocht en Köthen laat ik aan me voorbij gaan omdat die plaats teveel uit de route ligt. Dat ‘voorbij gaan’ bleek letterlijk toen de trein via Köthen richting Leipzig reed. Hier had ik dus ook mijn tocht kunnen beginnen. Maar als ik de Preludium in Es groot onderga kan ik me daar niet meer druk om maken.
Deze Motette is feitelijk een Vesper, een avondgebed. Maar met veel koorzang en zelfs een preek. Wat die koorzang betreft blijkt dat ik geluk heb dit weekend. Het Valparaiso University Chorale uit Amerika zingt dit weekend in de Thomaskirche. Het is het belangrijkste Lutherse koor van over de oceaan en het programma laat zien dat ze een heel eigen repertoire meenemen.
De Preludium en de daar op volgende Fuga (BWV 552) is een bijzonder werk omdat de twee delen de opening en afsluiting vormen van de zogenaamde Grote orgelmis, de officieuze naam van Bachs derde ‘Clavier-Ubung’ waarin hij 21 koraalbewerkingen samenvoegde die de gehele Lutherse liturgie omvatten; bede om ontferming, lofprijzing, dankzegging, het onze vader, enzovoorts.
Vandaag omlijsten de Preludium en Fuga ook een keur van liederen gezongen door het studentenkoor. Morgen zullen ze een cantate van Bach zingen, maar vanavond zingen ze vooral Amerikaanse composities uit de vorige eeuw. Onder ander een bewerking van de negro-spiritual ‘Hold on’ (Keep your hand on the plow), en een ingetogen ‘Welcome Jesu’ van James Macmillan.
Langzamerhand begint het tot me door te dringen dat ik hier in de kerk zit waar Bach 27 jaar in dienst is geweest. Wekelijks voerde hij hier een cantate uit met een koor wat ook grotendeels uit studenten bestond. Hierbij klaagde hij nogal eens over het niveau van de zangers. Oh, mocht Bach toch de beschikking hebben gehad over het Valparaiso University Chorale.


Zaterdagmorgen
De camping bij de Auensee ligt 6 kilometer buiten het centrum. Het is een rustige uitvalsplek voor een bijzonder Bach-weekend. Voor zaterdag staat op het programma een rondwandeling door de oude binnenstad, een bezoek aan het Bachmuseum, om 15.00 uur de cantatedienst in de Thomaskirche en om 17.00 uur een orgelconcert in de vlakbij gelegen Nicolaikirche. De binnenstad van Leipzig is opvallend klein en overzichtelijk. Binnen 10 minuten loop je er diagonaal doorheen. Leipzig presenteert zich echt als een Bach-stad. En nu de komende week het tiendaagse Bachfest zal plaatsvinden kan je er helemaal niet meer omheen. Overal hangen posters en spandoeken. Zelfs de huurfietsen van de stad hebben een Bach-jasbeschermer. Historische Bach-plekken zijn er op de Thomas- en Nicolaikirche na nauwelijks meer. De Thomasschool is begin twintigste eeuw afgebroken. Bach heeft ook in dat gebouw gewoond. Het café Zimmerman op de Catharinnastrasse waar Bach met zijn Collegium Musicum concerten gaf is in de oorlog verwoest. Op deze plek staat nu het toeristenbureau. (Daarnaast het museum voor beeldende kunst met deze maanden een tentoonstelling met Hollandse meesters onder de mooie titel Der schonste Holländer in Leipzig). Het Bach-museum is voor mij niet heel bijzonder. De paar originele vellen handgeschreven bladmuziek raken mij nog het meest. De hand van Bach is hier bijna letterlijk zichtbaar. Het gaat onder andere om uitgeschreven solopartijen voor sopraan, alt, tenor en bas uit cantates. Voor de rest is feitelijk alles bekend. Het schilderij van Hausman is zelfs een kopie. Het origineel hangt in het stadhuis van Leipzig. Het is het enige schilderij waarvan met zekerheid gezegd kan worden waarvoor Bach in levende lijve geposeerd heeft. Dat was in 1747.
Nee, bij Bach gaat het om de muziek. Een museum is daar niet geschikt voor. Wel een concertzaal of een kerk.

Zaterdagmiddag
Om 15.00 uur begint de cantatedienst in de Thomaskirche. Er wordt net als gisteren een entree van 2 euro gevraagd. Toch is het geen concert maar een complete dienst met orgelspel, koor- samenzang, schriftlezing, preek en gebeden. Tot slot volgt dan de cantate: Gelobet sei der Herr, BWV 129. De preek van de vrouwelijke ‘Pfarrer’ behelst een uitleg van de tekst van deze cantate. Het is een zogenaamde koraalcantate, dat wil zeggen dat de tekst (van Johann Olearius) bestaat uit een bestaand kerklied en iedere strofe een eigen bewerking krijgt. Het blijkt dat dit kerklied het lied van de week is. Gisteren zongen we het al en vandaag ook weer. Het lied is verbonden aan de komende zondag: Trinitatis. Voor deze zondag heeft Bach de cantate ook geschreven. Trinitatis is het feest van de Drie-eenheid, altijd volgend op de zondag na Pinksteren waarbij de uitstorting van de Heilige Geest wordt gevierd. De eerste en de laatste strofe zijn voor het koor, de tweede, derde en vierde strofe achtereenvolgens voor de bas, sopraan en alt. De eerste drie strofen bezingen achtereenvolgens de Vader (mein Licht), de Zoon (mein Heil) en de Heilige Geest (mein Trost): Gelobet sei der Herr, mein Gott, mein Licht, mein Leben. Bach heeft het complete orkest ingezet bij deze feestelijke cantate: naast de gebruikelijke strijkers doen fluiten, hobo’s, trompetten en pauken mee. Schitterend is de sopraanaria die de lof tot de Heilige Geest bezingt prachtig omlijst door een traverso (barokdwarsfluit) en viool.
Na de cantatedienst is het direct door naar de Nicolaikirche waar om 17.00 uur een orgelconcert gegeven wordt door Nicolaikantor Jurgen Wolf. Ook in deze kerk heeft Bach gewerkt. Hij had namelijk de verantwoordelijkheid voor de muziek in de vier Leipzigger kerken. Zo voerde hij in deze kerk bijvoorbeeld de eerste keer de Johannes Passion uit. De Nicolaikirche is veel kleiner dan de Thomas. Hij heeft een wit interieur met pilaren die als groene palmbladeren overgaan in het gewelf. Net als in de Thomas is hier geen orgel meer uit Bachs tijd. Desalniettemin is het Ladegast-orgel een prachtig instrument en oogt het front imposant; het beslaat bijna de hele breedte van de kerk. De organist speelt een afwisselend programma wat opent en sluit met werken van Bach; de Preludium en Fuga A klein en de koraalpartita Sei gegrüsset Jesu gütig. Daar tussenin een aantal romantische werken van onder andere Boely en Boëlman. Ik mis de verfijning in de registratie. Wolf lijkt zijn concert plichtmatig af te werken. Hij moet meer in zijn mars hebben getuige zijn CV op het programma. Al met al was dit een bijzondere Bach-zaterdag. Ik eet in een Aziatisch restaurant en laat de verschillende Bach-menu’s die verschillende restaurants aanbieden aan me voorbij gaan.

Zondagmorgen
Trinitatis! Om half tien zit ik weer in de Thomaskirche. Op de liturgie staat verder nog vermeld: Fest der Jubelconfirmation. Dit blijkt een jaarlijks terugkerend ritueel te zijn waarbij gemeenteleden die 25, 30, 35 (enzovoorts) jaar belijdend lid zijn voor in de kerk worden toegesproken en een getuigschrift krijgen. Een mevrouw viert haar 70ste Jubelconfirmation. Er is zelf een mevrouw die haar 85ste viert, maar die is niet in de kerk. De Pfarrer gaat vanmiddag naar het verpleeghuis om de vrouw, die mijns inziens dan al over de honderd moet zijn, het getuigschrift te overhandigen. Het is een record voor de Thomaskirche. De Pfarrer schets in een paar steekwoorden de geschiedenis die zij heeft meegemaakt: twee wereldoorlogen, het ijzeren gordijn, de Wende.
De zondagse kerkdiensten ten tijde van Bach duurden wel vier uur. De cantate na de preek bracht daarbinnen enige verluchtiging. De dienst van deze zondag, met de Jubelconformation en het Heilig Avondmaal duurde bijna twee uur. Er werd geen cantate uitgevoerd . Het Amerikaanse studentenkoor heeft wel weer een belangrijke bijdrage met liederen die vrijdag en zaterdag ook al gezongen werden. Het enige van Bach is vandaag de Preludium in C groot die voorafgaand aan de dienst werd gespeeld. Aan het einde van de dienst niet de bijbehorende Fuga maar een Orgelnaspiel van Carl Piutti, Thomasorganist van 1880 – 1902. Opmerkelijk is in de Lutherse liturgie het orgelspel aan het begin en aan het einde van de dienst, maar dus onderdeel van de dienst. In Nederland speelt de organist voor en na de dienst terwijl de kerkgangers binnenkomen en vertrekken. In stilte verlaat ik dus de kerk en is ook aan dit Bach-weekeinde in Leipzig een einde gekomen.

Zondagmiddag; Leipzig – Naumburg
Vanmiddag een korte etappe in de richting van Weimar dat ik morgen hoop te bereiken. Het doel is Naumberg. Afhankelijk van het weer zal ik gaan kamperen of ergens een kamer zoeken. De fietstocht blijkt vol Bach herkenningspunten te hebben; plaatsen waar ik doorheen kom of waar de richting heen wordt gewezen. Zo zie ik Störmthal waar Bach voor de inwijding van een nieuw orgel een cantate schreef (BWV 194). En verderop Klein-Szorchen dat het decor vormde voor de Boerencantate Mehr hahn ein neue Oberkeet (BWV 220). Of het stadje Weissenfels waar Bach aan het hof een graag geziene gast was. Bachs tweede vrouw, Anna Magdalena was een dochter van de trompetist van het hoforkest. En in 1729 ontving Bach van Hertog Christian von Weissenfels de titel van Hofkapelmeester. Voor diens verjaardagen schreef Bach tweemaal een cantate (BWV 249a, 210a). En tenslotte Naumburg zelf waar Bach in 1746 het nieuwe orgel van de Wenzelskirche keurde. Natgeregend kom ik eind van de middag in dit Domstadje aan. Gelukkig vind ik snel een pension om te overnachten.

Maandag: Naumburg – Weimar – Hohenfelden
De volgende ochtend blijkt de Wenzelkirche gesloten. Ik bezoek nog wel even de Dom met z’n vier prachtige torens. De kerk is grotendeels opgebouwd in de Romaanse stijl. Achter het koorhek staan twee menshoge vogelhuisjes. Bij navraag blijken het lezenaars te zijn waarvan af de monniken in vroeger tijden hun Bijbels lazen. De lezenaars waren gebouwd als duivenhokken. Het idee daarbij was dat men bij het studeren verlicht moest zijn door de Heilige Geest, die immers gesymboliseerd wordt met een duif.
Fietsend langs de Saale en de Ilm kom ik in de middag in Weimar aan. Bach werkte hier aan het Hertogelijke hof van 1708 tot 1717 bij de broers Willem Ernst en Ernst August von Sacksen-Weimar. Weimar is een stad met veel cultuur- en politieke geschiedenis. Op het schilderachtige, maar niet zo heel grote stadhuisplein haal ik bij de Tourist Information een plattegrond met alle bezienswaardigheden in de binnenstad. Wat blijkt: Bach komt er niet op voor! Wel bijvoorbeeld componist Franz Lizt of de schrijvers Goethe en Schiller, maar Bach schittert door afwezigheid. Ik vraag me af wat hier de reden van kan zijn. Wellicht heeft men het hier niet nodig gevonden zich als Bach-stad te profileren omdat de geschiedenis van de stad nog zoveel andere hoogtepunten kent. Bij het toeristenbureau vraag ik waar Bach heeft gewerkt. Dit blijkt het Stadtschloss te zijn, langs de Ilm, waar ik even te voren langs was gekomen. De hofkapel (de Himmelsburg) waar Bach veel van zijn muziek uitvoerde is al lang geleden door een brand verwoest. Aan de voorzijde ziet het slot er nog imposant uit. Ik besluit het slot verder niet te bezoeken. In het oostelijk deel van het stadscentrum bezoek ik nog wel de Jacobskirche; een typische Thuringer kerk met drie galerijen in het rond en het orgel op de derde verdieping. Zo moet het er ook ongeveer uitgezien hebben in de Himmelsburg. Het torentje van de Jacobskirche is voor 1 euro te beklimmen en biedt een fraai uitzicht over de stad. Veel zou er nog te bezichtigen zijn in deze stad, maar ik kwam voor Bach. Via de markt fiets ik weer richting de Ilm om mijn tocht voort te zetten in de richting van Arnstadt. Net voorbij de markt op de Platz der Demokratie valt mijn oog op een gedenkplaat die bevestigd is tegen een muur. Toch iets concreets van Bach! De tekst van de gedenkplaat luidt: ‘Hier stand das Haus in dem Johann Sebastian Bach von 1708-1717 wohnte’ en ‘Hier wurden geboren Friedemann Bach am 17. November 1710 Philipp Emanuel Bach am 8. Marz 1714’. De plaat spreekt niet de volle waarheid, want in de woning aan het marktplein werden nóg vier kinderen geboren. Ik maak een foto en fiets verder.

En warempel, iets verderop aan de linkerkant van de weg staat een sokkel met daarop een buste van Bach. Het is een achteraf hoekje, maar toch. Nota bene tegen de achterkant van de Hochschule fur Music Franz List. Zo heb ik op de valreep in Weimar toch nog twee Bachmomenten. Het is dat ik er toevallig langsfietste, want op de plattegrond met bezienswaardigheden stonden ze niet vermeld. Als ik Weimar uitfiets kom ik langs een bord met Bachs afbeelding en daarbij de woorden: Bach in Thuringen.
De etappe eindigt vandaag op een camping bij Hohenfelden. Het is weer begonnen te regenen. Ik probeer nog een blokhut te huren, maar daar vragen ze 65 euro voor. Daar ga ik niet mee akkoord. Dan maar kamperen. Het tentenveldje is geheel verlaten. Aan de zijkant staat een houten prieel met raampjes. Ik zet m’n fiets erin zodat ik tenminste beschut de tassen kan uitpakken. Dan bedenk ik me dat ik m’n tentje hier wel in kan opzetten. Zo bedacht zo gedaan. Voorbijgangers lijken het allemaal maar vreemd te vinden wat zich in de prieel afpeelt. Mijn tent blijft in elk geval droog, terwijl het bijna de hele nacht regent!


Dinsdagmorgen: Hohenfelden – Arnstadt – Gotha

Dinsdagochtend is het weer zowaar wat beter en kan ik zonder jas naar Arnstadt fietsen. De zon doet verwoede pogingen om door het wolkendek te dringen maar slaagt daar uiteindelijk niet in. Desondanks is het aangenaam fietsen door het Thüringerland en mijn gedachten gaan regelmatig terug naar de jonge Bach die vaak te voet door dit gebied gereisd moet hebben alhoewel hij vast ook weleens achterop een boerenkar gesprongen zal zijn. Een paar kilometer voor Arnstadt kom ik door het plaatsje Dornheim. In het kleine dorpskerkje is Bach op 17 oktober 1707 in het huwelijk getreden met zijn nichtje Maria Barbara. Bach was toen al weg uit Arnstadt. Sinds 1 juli was hij organist in Mühlhausen. Het kerkje in Dornheim staat in de steigers en is gesloten. Op een bordje staat aangegeven dat je voor bezichtiging aan kan bellen bij het naastgelegen huis, maar als ik dat doe wordt er niet open gedaan. Bij het kerkje is nog wel een gebeeldhouwd kopje van de jonge Bach te zien met daaronder de verwijzing naar de heugelijke gebeurtenis. Waarom geen hoofd van Maria Barbara erbij gebeeldhouwd?

Twintig minuten verder fietsen en ik bereik Arnstadt, een tamelijk grote stad met een levendig stadscentrum. Toeristenrichtingwijzers naar bezienswaardigheden maken direct duidelijk dat Arnstadt in tegenstelling tot Weimar wel pronkt met Bach. Peilen wijzen naar de Bachkirche, het Bachdenkmal en de Bachaustellung in het Schlossmuseum. Bach begon hier op 14 augustus 1703, pas achttien jaar oud aan zijn eerste echte betrekking: organist aan de Neue Kirche.

Een paar maanden daarvoor had hij het nieuwe orgel van deze kerk ingewijd en blijkbaar heeft dat grote indruk gemaakt. De kerk staat op een heuveltje te midden van marktpleinen. Een stadsmuzikant zingt ballades. De kerk is niet bijzonder groot en heeft geen toren. In de vorige eeuw heeft de kerk die aan Bonefatius is gewijd officieel de naam Bachkirche gekregen. Binnen word ik vriendelijk ontvangen door een vrijwilliger die uit een multomapje een Nederlandse beschrijving van de geschiedenis en inrichting van kerk overhandigt. Ook weer een intieme Lutherse kerk met drie galerijen. Gedeelten van het orgel zijn nog uit Bachs tijd. De vier jaren Bach zijn onbetwist het hoogtepunt in de geschiedenis van de kerk. Desalniettemin was de samenwerking met kerkbestuur destijds niet al te best. Er waren telkens klachten. Bach bleef te lang weg van een studiereis naar Lubeck, hij maakte ruzie met leden van het koor, hij speelde te frivool, te lang en te ingewikkeld en hij werd gesignaleerd met een jong meisje op de galerij. Het toppunt! Men had er dus geen problemen mee dat hij in de zomer van 1707 vertrok naar Mühlhausen. Achteraf bezien zijn de Arnstadters toch bar trots dat de grote Bach bij hen zijn carrière is begonnen, en hier zijn eerste grote orgelwerken en cantates schreef. Het standbeeld wat eind vorige eeuw geplaatst is op het marktplein, schuin achter de kerk heeft de nodige discussie opgeroepen omdat het de jonge Bach toont in een quasi onverschillige en recalcitrante houding. Achteroverleunend tegen een paaltje lijkt hij iets te zeggen van: ‘jullie bekijken het maar’. Naar mijn mening is het een goed getroffen pose, alhoewel het natuurlijk maar één kant van de jonge Bach laat zien.

De Bachaustellung over Bachs jaren in Arnstadt bezoek ik niet. Ik ken de geschiedenis voldoende. Begin van de middag fiets ik dan ook Arnstadt uit, noordwaarts, richting Mühlhausen. Ten westen van Arnstadt liggen Ohrdurf, waar Bach als kind een paar jaar bij zijn oudere broer heeft gewoond, en nog verder westwaarts Eisenach, Bachs geboortestad. Per fiets is het helaas niet mogelijk om alle plekken in een paar dagen aan te doen. Sowieso vallen de afstanden tussen de te bezoeken plaatsen me tegen. Ik volg steeds de fietsroutes en die slingeren alle kanten op. Ik maak veel meer kilometers dan waar ik op had gerekend. Vervelend is dit niet want het landschap is wel prachtig. Via de radfahrer Bach-erlebnis route kom ik door Wechmar. Hier vestigde zich rond 1590 Veit Bach die als stamvader van de muzikale Bachfamilie wordt gezien. Hij was nog een molenaar die in zijn vrije tijd wat fiedelde op zijn viool. Maar zijn zoon Hans bracht het tot stadspijper in Gotha. Zijn zoon was vervolgens de grootvader van Johann Sebastian Bach. Om deze reden presenteert Wechmar zich maar al te graag als ‘Urheimat’ der Musikerfamilie Bach. Halverwege bereik ik het oude stadje Gotha. Inmiddels heb ik beoordeeld dat het eigenlijk niet te doen is Mühlhausen eind van de middag nog per fiets te bereiken. Ik neem daarom het besluit om per trein direct naar deze stad te reizen.

Dinsdagmiddag en –avond – Mühlhausen
Om half 6 fiets is het grote marktplein op. Het is erg rustig in de stad en het plein ligt er verlaten bij. Aan de andere kant van het plein staat de monumentale Blasiuskirche. De uit lichte stenen opgetrokken kerk met twee grote torens heeft de allure en het model van een Franse kathedraal. Alleen al wat dit betreft is duidelijk dat Bach promotie heeft gemaakt met een betrekking in deze kerk. En inderdaad, hij ging ook aanmerkelijk meer verdienen. De functie van organist stond in deze vrije rijksstad dan ook in hoog aanzien.

Slechts een jaar heeft Bach in Mühlhausen gewerkt. Als organist en componist kon hij zich er onvoldoende ontwikkelen. In Weimar was daar veel meer gelegenheid toe met naast de functie van hoforganist ook de rol als concertmeester van het hoforkest. De verhoudingen met Mühlhausen zijn echter altijd goed gebleven. En men is altijd trots gebleven dat de grote Bach een jaar in hun kerk organist is geweest.
Dit drukt ook het standbeeld uit wat links voor de ingang van de Blasiuskirche staat. Hier staat een heel andere ‘jonge’ Bach dan het beeld in Arnstadt toont. Hier staat Bach strak in het pak, en al met een pruik op, klaar om de kerk binnen te lopen om orgel te gaan spelen. Zijn lange vingers heeft hij gespreid, alsof hij ze alvast ‘losmaakt’ voor het grote werk zo meteen.

Aan de Blasiuskirche zag ik een aankondiging die mij verheugde: vanavond om 19.30 uur zou er een koorconcert zijn. Wat een geluk! Als ik de trein niet had genomen had ik dit gemist. Vanavond dus de kerk bezoeken en eerst snel naar de kampeerplaats bij het recreatiemeer aan de rand van de stad. Op deze rustige, vriendelijke camping instaleer ik me om even later weer terug te fietsen naar het stadscentrum. De kerk is goed bezet, en terecht, want het knapenkoor ‘Capella Vocalis’ uit Reutingen zingt een prachtig a-capella programma wat geopend wordt met Bachs motet Jesu meine Freude. Het orginele Bach orgel staat er helaas niet meer. Indertijd heeft Bach daar belangrijke verbeteringen in aangebracht. Het huidige orgel is in samenwerking met Albert Schweitzer begin vorige eeuw gebouwd en wel geinspireerd door Bach-orgels uit die tijd.
Nog naar aanleiding van Bachs overgang van Mühlhausen naar Weimar: in Weimar zag ik gisteren de aankondiging van een voetbalwedstrijd die aanstaande zaterdag wordt gespeeld: SC 1903 Weimar – FC Union Mühlhausen. Ik ben benieuwd of er tussen deze steden nog steeds een Bach-controverse is.

Woensdag, donderdag
Mühlhausen was de laatste Bachstad die ik met deze fietstocht bezocht. Via Kassel, Münster en Arnhem kwam ik donderdagavond, met veel Bach inspiratie, weer thuis in Zeist. De eerlijkheid gebied te zeggen dat ik grote stukken per trein heb afgelegd.

Der dicke Eiche

Deutsche Übersetzung unten diese Seite 

Augustus 2011
Voor de tweede keer fiets ik door het Kottenforst, een uitgestrekt woud ten oosten van Bonn. In vroeger dagen het jachtterrein van keurvorsten van Keulen. Twee jaar geleden fietste ik alleen, richting het Rijndal, op weg naar Rome. Maar vandaag met Cisca. In tegenovergestelde richting, komend vanuit het Rijn- en Moezeldal. Het waren voor Cisca zware kilometers om soms met stijgingspercentages van 7% het Rijndal uit te komen. Maar hier in het bos is het landschap weer vlak en vliegen we over het breed geasfalteerde fietspad.
Het weer vertrouwen we niet. Het is zwaar bewolkt en het voelt klam aan. Er hangt onweer in de lucht. Fietsen we daarom zo hard? Om de regen voor te blijven? We weten nog geeneens waar de etappe vandaag zal eindigen, maar het zal deze keer wel geen camping zijn.
Nog steeds in het bos komen we een aantal wandelaars tegen. Een paar twintigers en dertigers. En ze vallen me juist op omdat ze er niet als wandelaars uitzien. Gewone kleren, overhemden, maar geen wandelschoenen of rugtassen. Een apart gezelschap zo midden in dit woud.
Dan komen we opeens aan op een grote open plek in het bos. Links van het fietspad staan een paar picknicktafels. We besluiten toch maar even rust te nemen en wat te eten en drinken. Aan de andere kant van de open plek staat een houten huisje en daarnaast is er een soort tent opgebouwd, beter gezegd, een met een groot zeil overkapte houten vloer van vlonders. Er staan allerlei houten objecten in. Een paar fietsers die zijn afgestapt nemen er een kijkje. Als we ons broodje op hebben gaan we ook even kijken spreken we af. We vermoeden dat er een kunstenaar aan het werk is.
Dan vallen er een paar grote druppels. We kijken angstvallig omhoog, maar voor een ogenblik, want plotseling knalt de regen naar beneden en rennen we zonder een woord van overleg richting de tent aan de andere kant van de open plek. Met een seconde of tien overbruggen we de vijftig meter die ons scheid van de overkapping. Samen met nog enkele anderen hebben we een bijzondere schuilplaats gevonden.
We staan te midden van de grote blokken hout. Het ene stuk nog meer ondefinieerbaar dan het andere. Een stuk wat als stoel kan dienen, een kolossaal blok met een afgeplatte bovenkant en nog een aantal kleinere objecten. Duidelijk is dat hier een kunstenaar aan het werk is geweest, maar wat hij hierbij in zijn hoofd heeft gehad, ik zie het nog niet voor me.
Dan komt het groepje wandelaars aangelopen die we even te voren tegen waren gekomen. Als verzopen katten zien ze eruit. Ook zij zoeken een plekje onder het zeil. Algauw blijkt dat deze plek hun uitvalsbasis is geweest. Uit het naastgelegen houten huisje halen ze wat droge spullen. Even later worden er zelfs flessen bier uit het huisje gehaald en op het grote houten blok, wat nu als tafel dient, neergezet. Nieuwsgierig volgen we al deze activiteiten en langzaamaan raken we met de jonge Duitsers in gesprek. Het blijken leden te zijn van de Oud Katholieke kerk te Bonn en ze zijn hier vanmiddag vanwege een bijzonder gebeurtenis.

December 2010
Geen wolkbreuk maar een urendurende sneeuwbui teisterde het Kottenforst. Een dikke laag sneeuw heeft de open plek met wel dertig centimeter bedekt. Maar niet alleen de open plek, het dak van het bos, gevormd door alle bomenkruinen is een groot wit veld geworden. Het gewicht van de sneeuw drukt zwaar op de lange takken. Gedurig breekt onder luid gekraak hier en daar een dikke tak af.
De grote dikke eik aan de rand van de open plek torst ook honderden kilo’s sneeuw.
Iedereen uit de omgeving kent deze geweldige boom. Der dicke Eiche. Het is de oudste, grootste en dikste boom van het woud. Men zegt dat de boom meer dan 400 jaar oud is. De doorsnee van de stam is wel 2 meter, en de omtrek ruim 6 meter. De hoogte van de boom is bijna 30 meter. De boom heeft de status van een natuurlijk monument gekregen wat op een plaquette op de boom beschreven staat. Rond deze boom is de grote open plek ontstaan, want een oude eik heeft altijd iets mysterieus en altijd hebben mensen zich rond deze boom verzameld, om welke reden dan ook. Wat wil je ook, met zijn hoogte verbindt hij de aarde met de hemel, en met zijn leeftijd verbindt hij het verleden met het heden, en het heden met de toekomst. Generaties gaan, generaties komen. Maar de dikke eik blijft staan. Zo is het altijd geweest.

Maar op deze koude decemberdag heeft de oude eik het zwaar met zijn witte loden last. Hij piept en hij kreunt. Het zijn geluiden die hij in al zijn 400 jaren niet heeft laten horen. Zelfs de eik kent de geluiden niet van zichzelf. De geluiden worden luider en luider. Knerpende, knarsende geluiden. Maar eigenlijk zijn voor deze krachtige kraakachtige klanken geen woorden beschikbaar. Zijn het oerkreten van pijn? Van doodsangst? Plots wordt het kraken oorverdovend en komt de hoge stam in beweging. Het onvermijdelijke gebeurd. De honderden kilo’s sneeuw die vooral op de grote rechterzijtak liggen maken dat de boom zijn evenwicht niet meer vast kan houden. Hij valt. Eerst langzaam; het lijkt op een film in slow motion, maar dan opeens heel snel. In een paar seconden stort de oude eik zijwaarts neer en dondert hij met een keiharde plof op de witte aarde. Afgebroken bij de basis. Ontworteld. De aarde trilt. De open plek vult zich met een ondoorzichtige wolk van stofsneeuw. Dan dwarrelt het sneeuw langzaam weer neer op de grond en komt het zicht terug. Het sneeuwen blijkt gestopt. De stilte keert terug op de open plek in het Kottenforst. Maar de open plek is niet meer wat het was. Ontzield.

Januari 2011
Beeldend kunstenaar Klaus Simon (1949) wordt gebeld door een vriendin. Ze verteld dat de oude eik is omgevallen. Klaus weet meteen waar het over gaat. Hij komt uit Bad Godesberg, een voorstadje van Bonn en tijdens wandelingen door het Kottenforst heeft hij meermalen de woudreus aanschouwd. De vriendin belt hem niet voor niets. Ze kent Klaus’ passie voor grote houten objecten. Een aantal jaren geleden maakte hij al eens een altaar voor een kerk in Münster. Klaus is dan ook direct enthousiast. Hij begeeft zich direct naar de open plek in het uitgestrekte bos. Als hij daar aan komt blijkt hij niet de enige te zijn. Tientallen mensen zijn komen kijken naar de omgevallen boom. Klaus is onder de indruk van de geweldige stam die nu horizontaal ligt en zo dik is dat hij er niet overheen kan kijken. Zijn creatieve hart begint te kloppen. Hij wil van dit hout iets maken wat ook nog weer eeuwen mee kan. Weer een altaar voor kerk, of deze keer iets anders? Hij moet contact gaan leggen met het bosbeheer van dit gebied. Hij moet iets bedenken. Hij moet een opdrachtgever zien te vinden. Er is werk aan de winkel.
In dezelfde periode als wanneer Klaus Simon fantaseerde over het hout van de dikke eik was de stichting ‘Renovatie Namen-Jesu-Kirche’ in Bonn bezig met het zoeken van een nieuwe inrichting voor het liturgisch centrum (altaar) van deze Oud-Katholieke kerk in Bonn. Een commissielid van de stichting herinnert zich het werk van Klaus Simon. Zou hij iets voor ons kunnen maken? Men besluit hem eens te bellen. Het bleek het juiste telefoontje op het juiste moment.
Verschillende besprekingen tussen Simon, de kerk en het bosbeheer volgden. Uiteindelijk leiden die gesprekken ertoe dat Simon de opdracht kreeg. Van het bosbeheer mocht hij een deel van de stam gebruiken. Het overgebleven deel van de stam zou als ‘gedenkteken’ blijven liggen op de open plek. Het dode hout zou door schimmels, wormen en insecten langzaam afgebroken worden. Over 50 jaar zal er niets meer van te zien zijn, maar groeien er wellicht wel nieuwe eikenboompjes op deze plek.
Men kwam er ook op uit dat Klaus deze opdracht voor een groot deel op de open plek zelf kon gaan uitvoeren. Dit zou zijn inspiratie en de symbolische waarde van het werk nog vergroten. En wandelaars en fietsers zouden kunnen bewonderen hoe Klaus aan het werk was. Naast het boswachtershuisje werd een tijdelijk atelier opgetrokken. Hier zou Simon een kaarsenstandaard, een lezenaar, een zetel en een tafel vervaardigen uit het hout van de dikke eik. De eik die er al stond nog voor de bouw van de kerk in 1686 aanving.


Augustus 2011

De regen klettert nog steeds op het zeildak. Ondertussen is het ons duidelijk geworden: we staan hier te midden van een liturgisch centrum. Ik heb daarstraks op de toekomstige stoel van de Oud Katholieke bisschop gezeten! Onderwijl hebben meer mensen hier een plek gevonden om te schuilen. Eigenlijk is dit nu een kerk bedenk ik. Een schuilkerk nog wel, maar dan in de letterlijke betekenis van het woord. De jongeren van de kerk zijn hier vanmiddag naar toe gekomen omdat straks de objecten worden opgehaald. In ruwe vorm zijn ze klaar. Ze gaan nu naar het eigen atelier van Klaus Simon om te drogen en om verder afgewerkt te worden. De kunstenaar is inmiddels ook gearriveerd. Er wordt gewezen op het bijzondere kruis in het massieve tafelblok. De horizontale balk heeft de natuur zelf gegeven. Een dikke spleet door de hele stam heen. Kruislings hierop heeft Simon dwars door de hele stam de verticale balk uitgefreesd. Een uniek kruis, gemaakt door de hand van God en de hand van een mens.
Ik bedenk dat het inderdaad een bijzondere gebeurtenis is dat dit hout nu het bos gaat verlaten, en begrijp dat er om deze feestelijke reden bier wordt geschonken. En zoals het in een kerk behoort te gaan wordt er gedeeld. De flesje bier worden leeggeschonken in plastic bekertjes en zo is er voor iedereen wat. Straks zal vanaf deze tafel brood en wijn gedeeld worden, maar op deze zaterdagmiddag vloeit het bier.
Dan komt er een auto van de brandweer de open plek oprijden. De lezenaar, de zetel en de kaarsenstandaard zijn gemakkelijk in te laden. Met de massieve tafel (met de inhoud van zeker een kubieke meter) heeft men begrijpelijk meer moeite. Maar met behulp van hydraulische systemen wordt de tafel uiteindelijk de vrachtwagen ingeschoven.
Het is inmiddels opgehouden met regenen en wij vertrekken ook van deze plek. Nog vol van deze bijzondere kerkdienst fietsen we richting Bonn, op zoek naar een Zimmer frei. Morgen de Oud Katholieke kerk bezoeken?

<a

Die dicke Eiche
August 2011

Östlich von Bonn liegt ein ausgestrecktes Waldgebiet mit dem Namen Kottenforst.  In früheren Zeiten war dies das Jagdrevier des Kurfürsten von Köln.  Zum zweiten Mal bin ich hier jetzt mit dem  Fahrrad unterwegs. Vor zwei Jahren radelte ich hier alleine zum Rheintal hinunter, unterwegs nach Rom. Heute bin ich hier mit meiner Frau Cisca. Wir kommen  vom Rhein- und Mosel Tal, radeln also in entgegengesetzter Richtung als ich damals. Für Cisca waren es anstrengende Kilometer, mit Steigungen bis zu 7%. Aber hier im Wald ist es wieder flach und wir „fliegen“ über den breiten asphaltierten Radweg.
Dem Wetter vertrauen wir nicht. Schwere Wolken hängen über uns, es ist klamm und schwül. Eine Gewitterstimmung. Treten wir darum so besessen in die Pedale? Wir haben uns noch gar nicht entschieden wo heute die Etappe enden soll. Unter diesen Umständen wird es wahrscheinlich kein Camping werden….
Wir befinden uns noch immer im Wald als uns einige Wanderer entgegenkommen. Die meisten so in den zwanziger- und dreißiger Jahren.  Sie fallen mir vor allem auf weil sie nicht wie übliche Wanderer aussehen. Normale Kleidung, Hemden, aber keine Wanderschuhe oder Rucksäcke. So mitten im Wald eine eigenartige Gesellschaft.
Auf einmal kommen wir bei einer großen Waldlichtung an. Links neben dem Fahrradweg stehen ein paar Picknicktische. Wir entschließen uns dazu hier aus zu ruhen und etwas zu essen und zu trinken. Auf der anderen Seite der Waldlichtung steht ein Holzhäuschen und daneben ist eine Art Zelt aufgebaut, oder besser ausgedrückt, ein Fußboden aus Holzlatten und darüber ein großes Zelttuch gespannt. Es stehen da verschiedene hölzerne Objekte. Einige Radfahrer die abgestiegen sind schauen sich um. Wir sagen zueinander, wenn wir unsere Brotzeit gegessen haben, schauen wir uns auch ein bisschen um. Wir denken, anscheinend ist dies das Atelier eines Künstlers. Dann auf einmal fallen ein paar große Tropfen. Leicht erschreckt schauen wir hinauf, aber nur kurz, denn schon prasselt der Regen herunter und rennen wir ohne jede Verabredung  gemeinsam zum zeltüberdeckten Platz auf der anderen Seite der Waldlichtung. In kaum mehr als zehn Sekunden erreichen wir den etwa fünfzig Meter entfernten rettenden Ort. Zusammen mit einigen anderen haben wir einen besonderen Unterstand gefunden.
Wir stehen mitten drin zwischen großen Holzblöcken. Allesamt von der Form her kaum einzuordnen. Was ist es wohl? Ein Block könnte vielleicht als Stuhl dienen, dann sind da noch ein riesiger Holzblock der von oben flach ist und einige weitere kleinere fremdartige Objekte. Uns ist klar dass hier ein Künstler an der Arbeit war, aber was er sich dabei gedacht hat und was er ausdrücken wollte ist mir vorläufig noch ein Rätsel.
Dann kommt die Wandergruppe an der wir vorher begegnet waren. Wie ersoffene Katzen sehen sie aus. Natürlich stellen sie sich auch unter in „unserem“ Schutzplatz. Aber schnell wird deutlich dass dies der Ausgangsort dieser Gruppe war. Aus dem nahegelegenen Holzhäuschen holen sie sich trockene Kleider. Dann kommen auch noch ein paar Bierflaschen zu Vorschein und werden auf dem großen Holzblock, der jetzt als Tisch Dienst tut, hingestellt. Neugierig verfolgen wir diese Aktivitäten und allmählich kommen wir mit den jungen deutschen Leuten ins Gespräch. Wir erfahren dass sie Mitglieder sind von der Altkatholischen Kirche in Bonn. Heute Nachmittag sind sie wegen eines besonderen Anlasses hier.

Dezember 2010

Diesmal war es kein Wolkenbruch sondern stundenlanger Schneefall der den Kottenforst heimsuchte. Schon war die Waldlichtung mit einer dreißig  Zentimeter hohen Schneedecke bedeckt. Aber nicht nur die Lichtung, auch das durch die Baumkronen geformte  Dach des Waldes ist in ein großes weißes Feld verändert.  Schwer drückt das Gewicht des Schnees auf die tieferen, langen Äste.  Ab und zu bricht mit lautem Krachen irgendwo ein dicker Ast ab. Auch die dicke große Eiche am Rande der Lichtung trägt eine hunderte Kilos schwere Schneelast.
Jeder in dieser Gegend kennt diesen mächtigen Baum. Die dicke Eiche. Er ist der älteste und höchste  Baum des Waldes, auch der Umfang des Stammes ist grösser als der der anderen. Der Durchmesser des Stammes ist gut 2 Meter, und der Umfang gut 6 Meter . Er ist fast 30 Meter hoch. Gesagt wird dass der Baum wohl über 400 Jahre alt ist. Der Baum hat den Status eines Naturmonumentes bekommen, und das ist auch festgelegt auf einer Plakette die an ihm befestigt ist. Um diesen Baum herum ist die Waldlichtung entstanden. Eine alte Eiche hat immer eine etwas mysteriöse Ausstrahlung und immer haben sich, aus welchem Grund dann auch, Menschen um diesen Baum herum versammelt. Das verwundert nicht, da er ja durch seine Höhe den Himmel mit der Erde verbindet, und durch sein Alter die Vergangenheit mit der Gegenwart, und die Gegenwart mit der Zukunft. Generationen kommen und gehen, aber die dicke Eiche bleibt stehen wo sie steht. So war es immer gewesen….

Aber an diesem kalten Wintertag leidet die dicke Eiche sehr unter der bleischweren Schneelast. Sie seufzt und ächzt. Solche Laute hat sie in den davorliegenden 400 Jahren nie gemacht. Der dicken Eiche kommen ihre eigenen Geräusche irgendwie komisch vor. Es wird lauter und lauter. Kratzende, zitternde Geräusche. Eigentlich gibt es  für diese kräftigen und durchdringenden Geräusche keine guten, passenden Worte. Sind es schmerzhafte  Urschreie? Ist es ein Ausdruck von Todesangst? Plötzlich schwellen die Geräusche an zu einer ohrenbetäubenden Klimax. Der ewig standfest erscheinende Stamm kommt in Bewegung. Das Unvermeidliche passiert. Die mehrere hundert  Kilo schwere Schneemasse, wovon ein großer  Teil sich auf dem großen nach Osten weisenden Ast befindet zwingt den Baum aus seinem Gleichgewicht. Er neigt sich. Zunächst ganz langsam, wie wir es  aus slow motion Filmbildern kennen. Aber dann geht es auf einmal rasend schnell. Innerhalb von ein paar Sekunden stürzt die alte Eiche zur Seite und fällt mit einem Donnerschall auf die schneeweiße Erde. Abgebrochen an der Basis, entwurzelt. Die Erde scheint zu zittern. Die Lichtung ist ganz erfüllt mit einer undurchdringlichen  Masse in alle Richtungen stäubender Schneeflocken. Allmählich schweben die Flocken alle dem Grunde entgegen und die Lichtung öffnet sich wieder für den Blick. Auch der Schneefall ist zu Ende. Die Stille kehrt zurück in die Waldlichtung im Kottenforst. Aber die Lichtung ist nicht mehr was sie war. Als ob ihre Seele entschwunden wäre….

 

Januar 2011

Beim Bildhauer Klaus Simon (*1949) läutet das Telefon, eine Freundin ruft an. Sie bringt die Nachricht vom Sturz der alten Eiche. Klaus weiß sofort was sie meint. Er wohnt in Bad Godesberg, einer Vorstadt von Bonn, und während seiner Wanderungen stand er mehrmals vor dem Waldesriesen. Es ist auch nicht nur zufällig dass die Freundin gerade ihn anruft. Sie weiß von der großen Leidenschaft von Klaus für große Holzobjekte. Vor einigen Jahren hat er schon einmal einen Altar für eine Kirche in Münster gemacht. Trotz der Tragödie die den alten Baum getroffen hatte, und dem Mitgefühl das er empfindet, entsteht auch direkt eine unbezwingbare Neugierde und sogar ein bisschen Begeisterung. Er begibt sich unverzüglich an Ort und Stelle. Als er in den ausgestreckten Wäldern bei der Waldlichtung ankommt ist er nicht der erste und der einzige. Eine größere Menge an  Leuten war  zum umgefallenen Baum gekommen.  Klaus ist sehr beeindruckt von dem gewaltigen Stamm der jetzt horizontal dalag. Der Stamm ist so dick dass man nicht über ihn hinwegschauen kann. Klaus‘ kreative Herz fängt an zu schlagen. Von diesem Holz kann man etwas machen was dem Baum Recht tut, und was auch wieder Jahrhunderte bestehen bleibt, denkt er. Wieder ein Kirchenaltar? Er muss schnell Kontakt suchen mit dem zuständigen Förster. Er muss sich etwas einfallen lassen. Er muss einen Auftraggeber finden. Es muss schnell etwas passieren.
In derselben Zeit in der Klaus Simon Gedanken entwickelte über das Holz der großen Eiche war die Stiftung  „Renovation der Namen – Jesu Kirche“ in Bonn damit beschäftigt sich eine neue Einrichtung für das liturgische Zentrum (den Altar) der Altkatholischen Kirche in Bonn auszudenken. Ein Mitglied der Stiftung erinnerte sich an die Arbeiten von Klaus Simon. Könnte er vielleicht etwas für uns bedeuten? Man entschließt sich ihn an zu rufen. Das Telefon bei Klaus Simon läutet genau im richtigen Moment.
Es folgen verschiedene Gespräche zwischen dem Künstler, den Leitern der Kirche und dem Forstamt. Sie führen letztendlich zu dem Ergebnis dass Klaus Simon einen  Auftrag erhält. Das Forstamt gab Zustimmung zur Benutzung eines Teiles des Stamms für diesen Auftrag. Der übrige Teil des Stammes sollte in der Waldlichtung bleiben, als Zeichen der Erinnerung. Das tote Holz würde allmählich von Schimmeln, Würmern und Insekten abgebrochen werden. In etwa 50 Jahren ist dann vom Stamm nicht mehr viel übrig, aber vielleicht wachsen dann neue, junge Eichen an dieser Stelle. Man kam auch zu dem Schluss dass der Künstler seine Arbeit am besten zum größten Teil auf der Stelle wo der Stamm jetzt lag ausführen sollte. Das würde seine Inspiration beflügeln und den symbolischen Wert seiner Arbeit verstärken. Vorbeikommende Wanderer oder Radfahrer konnten dann auch ein paar Augenblicke miterleben wie das Werk entstand. Neben dem kleinen Forsthäuschen würde für die kommende Zeit ein provisorisches Atelier aufgebaut werden. Hier sollte Klaus Simon vom Eichenholz einen Kerzenständer, einen Lesepult, einen Sessel (oder Stuhl?) und einen Tisch herstellen.

 

August 2011

Noch immer prasselt der Regen auf das Zeltdach. Inzwischen ist uns klar geworden: wir stehen hier mitten in einem liturgischen Zentrum. Ich habe jetzt gerade auf dem zukünftigen  Sessel des Bischofs der Altkatholischen Kirche gesessen! Inzwischen haben noch mehr Menschen hier einen Schutzplatz gefunden. Dies ist jetzt eigentlich eine Kirche, denke ich. Eine Unterschlupf – Kirche im buchstäblichen Sinn. Die jungen Leute die zu der Kirche gehören sind heute Nachmittag hierhergekommen weil die Kunstgegenstände nachher abgeholt werden. Die groben Formen sind fertiggestellt. Die Werke werden jetzt ins Atelier von Klaus Simon gebracht um da zu trocknen und in Verfeinerung weiterbearbeitet zu werden. Auch der Künstler  ist inzwischen angekommen. Man weist auf das besondere Kreuz im massiven Holzblock. Die horizontale Linie ist durch die Natur selbst geformt, – ein dicker, den ganzen Stamm durchziehender Spalt. Diesen durchkreuzend hat Simon quer über den Stamm den vertikalen Balken gefräst. Ein einzigartiges Kreuz, von Gott und Mensch zugleich geschaffen.
Mir wird bewusst dass es gewiss ein besonderes Ereignis ist dass dieses Holz jetzt den Wald verlässt, und ich vernehme dass aus diesem festlichen Anlass hier Bier eingeschenkt wird. Und so wie es in einer Kirche zugehen muss wird geteilt. Die Flaschen werden in Plastikbecher ausgeschenkt und so gibt es für alle etwas.  Später wird von diesem Tisch aus einmal Brot und Wein geteilt werden, aber jetzt an diesem Samstagnachmittag fließt Bier.
Dann fährt ein Feuerwehrauto auf die Lichtung. Das Lesepult, der Sessel und der Kerzenständer können ohne große Mühen eingeladen werden. Schwierig wird es bei dem massiven Tisch, der sicher einen Kubikmeter Holzmasse in sich birgt. Mit Hilfe eines hydraulischen Systems gelingt es letztendlich den Tisch im Laderaum des Wagens zu verstauen.

Inzwischen regnet es nicht mehr und es ist Zeit für uns diesen Ort zu verlassen. Noch ganz erfüllt von dieser besonderen Messe radeln wir weiter Richtung Bonn, wo wir uns ein Zimmer suchen wollen. Vielleicht morgen mal da die Altkatholische Kirche besuchen?

Wim Faas, Niederlande.
wim.faas@hetnet.nl
Erzählung: Stefan Skambraks

De Kilimanjaro beklimmen

Uitgelicht

28 december 2011, dag 1: Jambo! (Goedendag)

Om half tien rijdt het busje voor. Hij zit al half vol met Tanzaniaanse jongens die de komende week ons zullen bijstaan in de klim. Met z’n achten hebben we voorlopig voor het laatst comfortabel in een hotel in Arusha geslapen. Onze rugtassen worden ingeladen en daarna kunnen we zelf plaatsnemen. De bus zit tjokvol. Via een korte tussenstop bij het bureau die onze trekking organiseert vertrekken we rond half elf echt: op naar de Machama-gate, de poort op 1900 meter hoogte vanwaar we de start gaan maken van de eerste etappe. Op weg naar de top. De top van de Kilimanjaro.

*

Oktober 2010

Maarten stuurt een mail met daarin een plan: hij wil met een groep de Kilmanjaro gaan beklimmen rond de jaarwisseling 2011-2012. Meteen ben ik enthousiast. Deze kans wil ik aangrijpen. Zo’n onderneming zou ik anders nooit gaan doen. In het voorjaar van 2011 wordt duidelijk dat er acht mensen mee willen: Maarten en Afien (broer, schoonzus), Willem Hendrik (neef), Julia en Kaei (dochter en schoonzoon), Jan en Ewout (vriend van Maarten en zoon). In mei hebben we een eerste voorbereidingsontmoeting. Maarten toont een video van de Kilimanjaro, we bespreken de reis, de kosten, de voorbereidingen die nodig zijn zoals inentingen, materiaal, kleding. In november komen we nog een keer bij elkaar. We zetten de puntjes op de i. Iedereen is er klaar voor. Op 27 december komen we allemaal aan in Arusha, Tanzania. De volgende dag gaat de beklimming beginnen.

*

Na twee uur rijden komen we aan bij de Machama-gate. We worden ingeschreven, betalingen worden geregeld, we maken kennis met de gidsen: Beltram, Dani en nog een derde waarvan ik de naam kwijt ben. De porters (dragers) verdelen hun ballast: onze rugtassen, manden met voedsel, tenten, potten, pannen, gasstellen. . . . . noem maar op. Alles gaat mee naar boven. We krijgen allemaal een lunchpakketje: een pakje drinken, een stuk fruit, een sandwich, een muffin en een kippenpootje!

Helaas begint het flink te regenen. Gelukkig staan we droog onder een grote overkapping. Zo’n drie, vier andere groepen staan ook klaar voor vertrek. We trekken onze regenjassen aan. Als de regenbui opeens stopt lijkt dat het startsein. Daar gaan we dan. Omhoog!
We lopen een bospad in. Aapjes zitten aan de kant. Jammer genoeg begint het al weer snel te regenen. Gelukkig is het niet koud. Ik schat een graad op 20. Voortdurend worden we ingehaald door zwaarbepakte porters. Het is waarschijnlijk lang droog geweest want het pad is niet modderig. We lopen feitelijk door het regenwoud. Hoge bomen, soms helemaal bemost, soms met lianen, kolossale varens, watervalletjes. . . . hoewel we nauwelijks op uitzichten worden getrakteerd (ook vanwege het mistige weer) valt er genoeg te zien. Na een uur of vijf lopen komen we aan bij het Machama-kamp. 2950 meter. We hebben 1050 meter hoogte gewonnen. In een blokhut moeten we ons weer inschrijven. Hier spreek ik kort met een blinde Koreaanse jongen die met twee begeleiders ook de Kilimanjaro gaat beklimmen. ‘With God is everything possible’ antwoord hij als ik mijn respect naar hem uitspreek.
De porters hebben inmiddels ons kampement al opgezet: twee tweepersoonstenten, een vierpersoonstent, en een ‘eettent’ (Mess genoemd). Daarnaast natuurlijk ook hun eigen slaaptenten en de ‘keuken’ tent. De kok stelt zich aan ons voor: Said. Hij heeft twee hulpkoks. Samen met de 3 gidsen en de 16 porters hebben we dus een begeleidingsgroep van 22 Tanzanianen. Met ons erbij een groep van totaal 30!
De koks wijzen ons naar de Mess. Daar staat thee en popcorn klaar. Op de grond, in de kring blikken we zo terug op onze eerste dag.

Er wordt behoorlijk geklaagd, want verschillende matjes en slaapzakken zijn nat geworden. Dat is niet prettig.
We hebben een uurtje om de slaapplekken klaar te maken en wat te relaxen. De twee stelletjes betrekken de tweepersoonstenten. Jan en Ewout de ene kant van de vierpersoonstent, Willem Hendrik en ik de andere kant. Wel een krappe plek voor twee volwassen personen vind ik.
Door een van de keukenhulpen wordt er bakje heet water met een stukje zeep in de tent gezet, we kunnen ons even opfrissen voor het eten. De warme maaltijd die opgediend wordt is de volgende verrassing. Gloeiend hete preisoep vooraf, daarna gebakken aardappels, een groentemix van boontjes, worteltjes e.d. en rundvleesstukjes. Als toetje stukken mango en ananas. Het smaakte prima! Na nog weer een kop thee gedronken te hebben gingen we rond een uur of 9 slapen.


29 december 2011, dag 2: Karibu! (Welkom)

Ik heb redelijk goed geslapen. We zouden om 7 uur gewekt worden, maar tegen die tijd zijn we ons al aan het opmaken voor de tweede dag. Om half 8 ontbijten we in de Mess. Alweer en verrassing: eerst krijgen we pap: Porruche. Even wennen, maar met wat suiker erin is het wel te eten. Maar niet teveel. Daarna werd er een grote schaal neergezet met geroosterd brood, pannenkoekjes, omeletten, worstjes en fruit. Met zo’n ontbijt moeten we de dag wel aankunnen.
Vandaag hebben we een iets kortere etappe voor de boeg. Een wandeltocht van een dikke drie uur naar het Shira-plateau, op 3700 meter hoogte. 750 meter verder omhoog dus. Al snel lopen we nu het regenwoud uit. De vegetatie wordt korter en kaler. Het terrein wordt langzamerhand rotsachtiger. Bij mooi weer betekent dit dat we meer van de uitzichten kunnen gaan genieten. Maar helaas, vandaag is het alweer regenachtig en mistig. Het prachtige uitzicht op de top van de Kilimanjaro wat ons ‘door de boekjes’ aan het eind van de tocht wordt beloofd wordt ons niet gegund.

Het lopen gaat ons allemaal nog prima af. Soms wordt ons evenwicht getest als we via wat stenen een stroompje moeten overbruggen. Alleen Jan kampt met een flinke hoofdpijn. Bij aankomst in het Shira-kamp duikt hij direct in zijn slaapzak.
In de Mess krijgen we vandaag thee met zoute pinda’s. We hebben wat meer tijd tot aan het avondeten, maar tot veel activiteiten komen we niet. Een beetje rondhangen, liggen, onderzoeken waar je het best naar ‘het toilet’ kan (of anders dan maar ergens tussen de struiken, buiten het kamp). Ook op dit kamp is het weer druk. Ik schat dat er wel zo’n zeven groepen met ons naar boven trekken. Met alle porters e.d. erbij maakt dat er zich wel zo’n 300 mensen in dit kamp begeven.
Het warme eten gaat er weer prima in. Zo’n beetje hetzelfde als gisteren. Nu echter wortelsoep en in plaats van aardappels vandaag rijst.
Tijdens de koffie/thee komt de hoofdgids Beltram de tent binnen(‘laat de beltrom horen’ zeggen we steeds, het is immers net kerst geweest). Op zijn hurken zittend vraagt hij hoe het met ons gaat. En dan verteld hij wat het plan is voor de volgende dag: 7 uur wekken, warm water, half 8 ontbijten en half 9 vertrek naar het Barranco-kamp. We laten onze veldflessen vullen met gekookt water. Extra veel drinken wordt vanwege de hoogte toenemend nodig. De tweede nacht. Slapen is wederom geen probleem.


30 december 2011, dag 3: Hakuna Matata (Maak je geen zorgen)

Vandaag staat er een zware tocht op het programma. Een stevig ontbijt is dus van belang. Maar ik voel me niet lekker. Hoofdpijn, een beetje misselijk, het rommelt in m’n buik. Ik begin nog wel aan de pap, maar die maakt me alleen maar misselijker. Eén geroosterd sneetje krijg ik weg, en wat plakjes ananas. Hier moet ik het dan maar mee doen. Het is wederom bewolkt en regenachtig weer. Eenmaal is er een stevige bui. Ondanks de beschermende kleding begint toch alles nat te worden en aangezien het ondertussen niet meer zo warm is op deze hoogte dringt de kou door tot op m’n lijf. De handschoenen zijn in deze fase onmisbaar.
Van wandelen is al lang geen sprake meer. Het terrein is rotsachtig, vele kleine en grote (lava) stenen liggen bezaaid op wat het pad moet lijken. Eén gids loopt voorop en kiest steeds de makkelijkst begaanbare route. De blinde Koreaan passeren we weer. Ik vind het ongelofelijk dat hij in staat is dit te doen. Hoe zou hij de omgeving in zich opnemen? Voor ons blijven de vergezichten door de mist (we lopen voortdurend in de wolken) ons niet gegund. Wel lopen we in dit gebied langs de kolossale lobelia’s, planten die alleen op de Kilimanjaro schijnen voor te komen.
Vandaag is een soort acclimatisatie-dag. We stijgen tot 4200 meter en dalen dan weer naar 3950 meter tot het Barranco-kamp. Op deze manier kunnen we ook een beetje wennen aan de hoogte. Jan is weer aardig opgeknapt. Maar vandaag heeft Kaei het moeilijk. De afgelopen dagen was hij al niet lekker, maar vandaag gaat hij kapot. Gelukkig komt er halverwege de tocht een splitsing met een kortere route naar het Barranco-kamp. Hij neemt die met een gids. Wij nemen de route, via de Lava-tower, een indrukwekkend groot rotsmassief,tot 4200 meter en dalen dan weer af. Dit blijkt niet gemakkelijk. Door alle regen van de afgelopen dagen zijn de kleine stroompjes groot geworden en het vraagt veel klim en balanceerwerk om al dit soort hindernissen te overbruggen. Uiteindelijk komen we tegen vieren in het Barranco-kamp. Voor de eerste keer voel ik me erg moe en slap. Hoewel de hoofdpijn is weggetrokken begin ik wel op te zien tegen de laatste etappes. Zou ik het halen?
Het weer is gelukkig opgeknapt. Op een gegeven moment trekt het even helemaal open en zien we plotseling de top van de Kilimanjaro. Ontzagwekkend, en, wat hoog nog! Sta ik daar overmorgen vroeg? Ik kan het bijna niet geloven.
Van de warme maaltijd, later in de Mess, neem ik van alles een beetje. Ik moet eten, maar het smaakt we niet en het staat me tegen. Kaei blijft in bed liggen. Hij eet bijna helemaal niets. Hoe zal dat aflopen? Onze gids Beltram stelt voor dat Kaei en ik een eigen gebrouwen drankje drinken van de kok. Dat zou heilzaam zijn. Hij raadt af om diamox, tegen de hoogteziekte te gebruiken. Ik laat het me aanleunen en drink de hete thee met verschillende kruiden en o.a. veel gember op.
Om negen uur liggen we allemaal in onze slaapzakken. Morgenvroeg de één na laatste etappe naar het Barafu-kamp.


31 december 2011, dag 4: Lama salama (weltrusten)

Weer sta ik niet lekker op. Beetje zeurende hoofdpijn en een misselijk gevoel. Ik probeer in elk geval veel te drinken. Dat is sowieso belangrijk gezien de hoogte. De pap laat ik aan me voorbij gaan. Het lukt me om één sneetje geroosterd brood naar binnen te krijgen. Eigenlijk veels te weinig, maar het is niet anders. Vandaag en vannacht wordt het de dag van de waarheid. We stijgen 660 meter naar het Barafu-kamp, over een afstand van zo’n 13 kilometer. Als eerste moeten we de Barranco-wall, ook wel ‘breakfast-wall’ geheten, beklimmen. Een steile ‘muur’ van 250 meter hoog. We kijken omhoog en zien een lang zigzaggend lint van mensen die ons voorgaan. Stapje voor stapje beginnen wij ook aan de beklimming. Soms is het letterlijk klimmen en klauteren, of moet je voorzichtig van een rots afglijden. Het is zwaar.

Hier en daar ontstaan files. Regelmatig hoor ik de gidsen: “Pole, pole” zeggen, Swahili voor: rustig, rustig. Degenen die geen moeite hebben met dit soort beklimmingen zijn de porters. Met speels gemak worden we links en rechts ingehaald; springen ze van steen naar steen. En daarbij zijn ze dan nog zwaar bepakt met (onze rugtassen) en op hun hoofd of schouder tenten of grote manden met proviand. Ongelofelijk, wat zijn dit een kanjers. Als wij vanmiddag in het volgende kamp aankomen staan onze tenten alweer overeind. Wij hebben alleen ons ‘dagrugtasje’ bij ons met een fles drinken, wat eten, reservekleding en een fototoestel.
Boven op de Barranco-wall hebben we weer zicht op de top van de Kilimanjaro. Nog steeds lijkt het ontzettend hoog en ver. We nemen een korte rustpauze en vervolgen dan onze weg via de Karanga vallei. Langzaam stijgen we nu tot 4600 meter. Om een uur of 3 arriveren we in het Barafu kamp. Het is even zoeken naar de tenten. Er is veel hoogteverschil en de verschillende tenten staan ver uit elkaar. Ik rol mijn slaapmatje uit en duik meteen in mijn slaapzak. Rust, rust, denk ik alleen maar. Net als Ewout waarschijnlijk, want ook hij ligt in no-time in zijn slaapzak.
Weer een etappe achter de rug. Maar ga ik de volgende, laatste etappe halen? Ik fantaseer dat ik vannacht niet mee omhoog ga. Het is gewoon te zwaar. Pech gehad, ik kan er ook niets aan doen dat ik niet fit ben.
Na de warme maaltijd (ook nu weer wat gegeten, al was het niet veel) komt Beltram weer gehurkt bij ons zitten. In langzame, zorgvuldig gekozen zinnen beschrijft hij wat het plan is: zo meteen allemaal naar bed (20.00 uur). Om 23.00 worden we gewekt (als we zelf al niet wakker zijn). Aankleden, warme spullen aantrekken, dubbele handschoenen aan. Om 23.30 drinken we koffie/thee met (gember)biscuitjes en dan, om 0.00 uur, nota bene tijdens de jaarwisseling vertrekken we naar de top. Beltram hamert erop dat het rustig aan moet gaan. Het zal fors gaan vriezen. Dat we geen lange pauzes nemen, alleen zo nu en dan even een staande pauze om iets te eten of te drinken. Het zal een tocht van zo’n zes uur worden tot we boven op de kraterrand, bij Stella Point arriveren. Hij adviseert om niet op je horloge te kijken, niet te gaan vragen: hoe lang nog. Loop alleen maar, stap voor stap voor stap, achter mij aan. Als we er bijna zijn zal ik het zeggen. . .


1 januari 2012, dag 5: Pole pole (rustig aan)

Eerst kan ik niet slapen. Het is een bizar idee. Straks alweer op staan en dan om 0.00 uur gaan lopen, de hele nacht. Toch wordt ik om 23.10 wakker van het licht en gerommel van Willem Hendrik en besef ik dat ik toch nog een uur of twee heb geslapen. We maken ons allemaal, zwijgend, gereed. Even later zitten we aan de thee en de koekjes. Het is droog buiten. Helder zelfs, dus ook koud. Het waait een beetje. Tegen twaalven is het wachten nog op Jan. Als hij zich bij de groep schaart staan Julia en Kaei klaar met sterretjes. Het is Nieuwjaar! 2012. We omhelzen elkaar. De gidsen zijn ook enthousiast en krijgen ook sterretjes. Maar dan, als de sterretjes gedoofd zijn is het zover. We hangen onze rugzakjes op de rug, zetten onze hoofdlampjes aan en we vertrekken. Naast de drie vaste gidsen gaan ook nog twee ervaren porters mee. Daar gaan we, met z’n dertienen. Beltram voorop. Op naar de top van de Kilimanjaro.

Op een gegeven moment zie ik dat het begint te lichten. Aan de horizon veranderd het zwart in donkerrode en donkerblauwe tinten. Het betekent dat het tegen zessen is. Het betekent ook dat we de kraterrand moeten naderen. zes uur hebben we er dus op zitten. Ik heb het in een soort trance gelopen. Geen stappen tellen of wat dan ook; alleen maar lopen, schuifelen kan je beter zeggen en: pole, pole. Het gevoel voor tijd raakte ik kwijt. Ik richtte me alleen op Beltram die voor me liep. Drie kleine stapjes, even rust. Drie kleine stapjes, even rust enzovoort, enzovoort. Op een gegeven moment stak er een harde, koude wind op. Die was zeker niet prettig. Een extra fleece aangetrokken. Mijn handen steenkoud, maar op een gegeven moment werden mijn handen weer warm. Het enige wat ik me verder herinner zijn de enkele korte pauzes die we hebben gehad. Een begeleider heeft algauw mijn rugzak overgenomen, en hem moest ik dan steeds hebben voor een paar slokken water. Op een gegeven moment was mijn water half bevroren. Halverwege (?) is het Julia die er helemaal doorheen zit, ze heeft het ijskoud. Ze krijgt extra lagen om zich heen en gaat dan ook weer mee verder.
Rond kwart over zes waren we dan eindelijk op de kraterrand: Stella Point; 5745 meter. Het eerste euforische moment. Het besef ook: we gaan het halen! Ik omhels Julia en Kaei. Voor m’n gevoel was ik op dat moment niet moe en was ik in staat om nog drie kwartier flink door te lopen tot het hoogste punt. Het hele stuk heeft echter Beltram naast me gelopen, gearmd. Daar moet toch een reden voor geweest zijn. Ongecontroleerd lopen? Gedesoriënteerd? Ik weet het niet. Desalniettemin bereikte ik even na zevenen Uhuru-peak. Het hoogste punt van Afrika. De hoogste losstaande berg van de wereld! Weer euforie! We gaan met z’n zessen op de foto. Julia en Kaei zijn er nog niet. Die zijn toch niet afgehaakt? Dan komen ze er toch aan! Ik fotografeer ze. Maar een groepsfoto met z’n achten lukt niet meer. Sommigen zijn alweer terug. Ik maak nog een paar foto’s van de omgeving.

Dan ga ik ook weer terug. Weer gearmd met Beltram. En ook nog een ander? Ik weet het niet meer. Langzamerhand merk ik dat mijn benen niet meer willen. Ze beginnen loodzwaar aan te voelen. Terug bij Stella-point nemen we even rust. Vanuit hier nemen we een andere afdaling. Schuin naar beneden, door lavapuin en gruis. Alleen lopen gaat niet meer. Ik ben helemaal kapot, uitgeput. Beltram en Dani begeleiden me, maar ze lopen veel te hard naar beneden. Ik moet steeds oppassen dat ik niet struikel. Roep steeds: “Easy, easy! Walk slowly! ” Ik heb echter niet in de gaten dat ik zélf geen controle meer heb over m’n benen en het zelf ben die naar beneden dendert. Op een gegeven moment houden Beltram en Dani me niet meer. Ik glij uit, tol op de grond, kom met mijn hoofd op een rotsblok. Bam! Er gebeurd gelukkig niks. Mijn muts en capuchon fungeren als een soort schokbreker. Gelukkig. Maarten, Afien, Julia, Kaei en Jan komen erbij staan. Je hebt hoogteziekte zeggen ze. . .ik weet het niet, behalve dat ik helemaal uitgeput ben. Ze stoppen een Diamox in m’n mond. Vanaf hier lukt het om rustiger aan de drie uur durende afdaling terug naar het Barafu-kamp te lopen, met Beltram aan m’n zij. Julia, Kaei en Willem Hendrik lopen met ons op. Elk half uur moet ik even vijf minuten rusten. Om half elf komen we eindelijk aan in het kamp. Er staan bekers met vruchtensap klaar. In een paar teugen drink ik er één leeg om vervolgens totaal uitgeteld in mijn tent in de slaapzak te kruipen.
Ik wil er niet aan denken dat we maar twee uur mogen rusten en dat er vanmiddag nog een afdaling van vier uur op het programma staat naar het Mweka-kamp. De Kili is killing.
Er zit niets anders op. Om half 2 vertrekken we uit het Barafu-kamp. Ik voel me gelukkig weer iets uitgerust. Maar vier uur afdalen, ik zie er als een berg tegenop. We gaan in twee groepjes. Afdalen moet je in je eigen tempo doen. Maarten, Jan en Ewout zijn meer ervaren bergwandelaars en gaan dus vooruit. Ondanks de zwaarte is het een mooi wandeling. De zon schijnt, het is warm. (Julia verbrand haar neus; er komen zelfs blaasjes op). We dalen van 4600 meter naar 3000 meter. In één klap 1600 meter; zestien Domtorens! Het betekent dat elk half uur het landschap veranderd. Eerst alleen nog gruis en rotsblokken, dan lage heideachtige beplanting en grassen, dan struiken, hier en daar een boompje en op het laatst bos, regenwoud. We lopen langs de rand van een dieperliggende vallei wat een prachtig uitzicht geeft. En kijk je achterom dan zie je de witte top van de Kilimanjaro boven alles uitsteken. Daar stonden we vanochtend!
Het pad is soms rotsachtig, soms drassig met veel trapachtige verlagingen. Bij moeilijke stukken ondersteund Beltram me, want na een paar uur lopen ben ik weer erg moe en voelen de benen loodzwaar. Wat ben ik deze Afrikaan dankbaar.
Om half 5 lopen we het Mweka-kamp binnen. De dag zit er op. Vanaf 0.00 uur met één rustpauze van twee uur continue geklommen of gedaald. 1 januari 2012: zowel het hoogtepunt als dieptepunt van het jaar waarschijnlijk al beleeft. Ik ga naar het toilet. Mijn ontlasting komt er als chocolademelk uit.

2 januari 2012, dag 6: Asante sana! (bedankt)

Gelukkig slaap ik goed, maar ’s morgens blijk ik nog steeds fors aan de dunne te zijn. Dit zal nog twee dagen aanhouden. Voordat we vertrekken nemen we afscheid van de groep Tanzanianen: de drie gidsen, de kok, de twee hulpkoks en de porters. Ze hebben fantastisch werk geleverd. Zonder hen zou de beklimming een mission impossible zijn. Maarten deelt enveloppen met ‘tips’ uit, en de groep zingt voor ons een paar Afrikaanse liederen. Er wordt enthousiast bij gedanst!
Hierna de laatste wandeling, naar de Mweka-gate. Nog weer 1150 meter afdalen tot 1850 meter. Een uur of drie lopen. Dat moet wel gaan. We lopen weer in twee groepjes.
Na een uurtje kunnen we tussen de bomen door de Kilimanjaro weer zien. Kaei wijst naar de top. “Daar is de hel” zegt hij. Ook hij heeft zware dagen gehad. Het heeft veel van ons gevergd. Tegelijk beginnen we ons trots te voelen. We hebben het gehaald! Ieder voor zich, maar ook als groep. En dat is niet vanzelfsprekend, want zo onderweg komen we ook mensen tegen die het niet gehaald hebben.
Aangekomen bij de gate heeft Maarten ons al uitgeschreven en kunnen we direct in de bus stappen. Terug naar Arusha waar we twee nachten in een hotel verblijven en van een rustdag mogen genieten. Vandaar uit gaan we nog vijf dagen op Safari! Onderweg naar Arusha maken we nog een tussenstop voor een hapje eten. De laatste maaltijd van onze kok! Nog steeds krijg ik er weinig in, maar een ijskoud colaatje smaakt me prima!

Fietsen door Noord-Frankrijk

 

Fietsen door Noord-Frankrijk,  11 tot 18 juni 2011.

Dag 1
Over het duin van Breskens naar Cadzand, Retranchement, Knokke, Blankenberge, Oostende, Middelkerke. 87 km.

SDC12031

 

Weer op de fiets gestapt! Een week alleen op het zadel. Wat heb ik daar naar uit gezien. Doel: vanaf Vlissingen langs de Zeeuwsche en Belgische kust naar Noord-Frankrijk, Amiens, Laon (Kathedralen bezoeken) en langs de Maas terug naar Maastricht en van daar weer met de trein naar Zeist.
De treinreis duurde lang. In Rotterdam miste ik door het liftgedoe de overstap naar Vlissingen en dat kostte me een uur. In Vlissingen miste ik net de boot. Uiteindelijk fietste ik pas om 13.30 uur weg uit Breskens, waar ik ook nog even had gewacht totdat een fikse bui over was getrokken. (De trein uit Utrecht vertrok om 8.47).
Eerst de bekende route langs Nieuwvliet, Cadzand en Retranchement. De zon brak definitief door. Fietsen in Belgie was een stuk rommeliger. Slechte richting aanduiding. Knokke-Heist, Oostende. Pas het laatste stuk direct weer langs de kust. Uiteindelijk belandde ik in Middelkerke op camping de Zeester. Franstalige Belgen hadden veel te veel gebarbecued. Ik kreeg  wat worstjes van ze. Na het eten en douchen nog even in Middelkerke wezen kijken. ‘Hoogtepunt’ was het standbeeld van Suske en Wiske.

SDC12035

Dag 2
Middelkerke, rivier de Ijzer, Diksmuide, Fintele, Beveren, Oost-Capel, Franse grens, Herzeele, Hardifort, Zuytpeene, St.Omer, Pihem, Remilly Wirquin. 103 km.

SDC12044

Eerste Pinksterdag! Zoals gewoonlijk de eerste nacht slecht geslapen. Veel herrie van de party in de buurt. Gefietst door West-Vlaanderen. Het vlakke land waar Brel over zingt. Een heel eind de rivier de Ijzer gevolgd. De Ijzerlinie in de eerste Wereldoorlog. Veel monumenten. Bij Diksmuide de Dodengang bezocht. 400 meter loopgraven in gerestaureerde staat. Indrukwekkend. Bij Oost-Capel de grens over naar Frankrijk. De dorpjes hebben nog Vlaamse namen:  Winnezeele, Buysscheure.  Het land wordt langzaam glooiender en er moet soms al pittig op de pedalen worden getrapt.  St. Omer is een oude stad met ruines en, zij het een bescheiden, kathedraal. Laat er bij binnenkomst om half 5 een orgelconcert aan de gang zijn! Allerlei studenten spelen afwisselend één stuk op het wel heel prachtige orgel. Dan nog het laatste stuk naar in Remilly-Wirquin waar de campingbaas van  ‘du Moulin’ mij vriendelijk ontvangt.

SDC12057

Dag 3
Remilly-Wirquin, Delettes, Laires, Heuchin, Croisette, Frévent, Barly, Eienvillers, Flesselles, Amiens. 101 km.

SDC12061

 

Geregend vannacht. Tijdens ontbijten en inpakken gelukkig droog, maar tijdens de fietstocht naar Amiens verschillende buien over me heen gekregen (in combinatie met wind tegen, niet al te prettig). Ook een paar gemene klimmetjes. Al snel besloten om me in Amiens maar te belonen met een overnachting in een hotel. Laatste stuk werd  het weer beter en kwam zelfs het zonnetje door. Mooie omgeving. De koeien in het land schrokken van me en renden weg, de schapen echter renden achter me aan! Laatste kilometers afdalend het Somme-dal in. Amiens is geen bijzonder mooie stad. Met name de kathedraal is de moeite waard. Imposant torent hij boven de rest van de bebouwing uit. 800 jaar oud!  In alle rust van binnen en buiten bewonderd. Buiten gekomen nog een plensbui wat een paar mooie foto’s opleverde van de waterspuwers. In een eetcafé een biertje gedronken en een hapje gegeten. Ondertussen kon mijn uitrusting lekker drogen op mijn hotelkamer op de derde verdieping vanwaar de ik een mooi uitzicht had op de kathedraal.

SDC12085

Dag 4
Amiens, Alilly sur Noye, Folleville, Planville, Maignelay-Montigny, St.Martin aux bois, (rivier Aronde), Coudun, Thourotte, Montemacq, Ollencourt, Carlepont. 102 km.

SDC12096

 

Glooiend landschap. Eindeloze akkers met gerst, tarwe, haver, aardappels. Niet voor niets wordt dit gebied de graanschuur van Frankrijk genoemd. Prachtig om doorheen te fietsen. Door kleine dorpjes die verlaten lijken. De kerkjes zien er toegetakeld en ongebruikt uit. De meesten zitten op slot. Dat was vroeger anders. Blijkbaar geen geld meer voor onderhoud. Zoals in st. Martin aux bois waar een ommuurde hoge kerk het landschap bepaald. Wel een mooie plek om je broodje te eten.
Gelukkig is vandaag de zon gaan schijnen. Weliswaar tussen de vele wolken door, maar toch. Het kleurt het landschap schitterend. Een tarweveld in de regen is dof, touwkleurig. Maar in het zonlicht kleurt het goud!
Voorbij de rivier de Oise veranderd het landschap. Compiegne laat ik rechts liggen anders wordt de rit naar Carlepont te lang. Bossen, weiden met koeien bepalen nu het landschap. Op camping Les Araucarias wordt me een mooi plek gewezen: eentje met een picknicktafel. Handig!

SDC12101

Dag 5
Carlepont, Sempigny, Noyon, rivier de Oise, Sineny, Andelin, Anguilcort, Nouvion, rivier Péron, Sains-Richaumont, Vervins, Foigny, Origny, Hirson.  114 km.

SDC12102

 

Mijn plan om via Laon te fietsen bijgesteld. Deze stad met z’n prachtige kathedraal op een heuvel wilde ik na acht jaar nog eens bezoeken. Maar bij de receptie van de camping zag ik een foldertje van de kathedraal van Noyon. Ook die leek schitterend. Dus een andere route gepland. Om half 10 was ik er al en mijn hoge verwachting werd niet teleurgesteld. Prachtige gotiek, zonder veel overdaad. Er hing een verstilde sfeer. In een kapel was een gebedsdienst met zuiver gezang.
Na een kop koffie op het plein de tocht richting de Tiarche aangevangen. Redelijk makkelijk gefietst in het dal van twee riviertjes. Zomers weer. Veel zon. M’n armen worden al bruin. Ook weinig wind.
In dit gebied ben ik eerder met mijn vader op vakantie geweest. Bijzonder zijn de versterkte (gefortificeerde) kerken, stammend uit een tijd dat de burgers zich in de kerk bij een aanval van de vijand terugtrokken en zich van daaruit probeerden te verdedigen.
Camping ‘La Cascade’ ligt even buiten Hirson in een mooi natuurgebied. De kosten zijn slechts € 5,50, en ik mag een plastic tafel en stoel van het terras lenen, want dat is alleen in het weekend open.

SDC12123

Dag 6
Hirson, Anor, Motanrieux, Macon, Chimay (B), Couvin, Vaucelles, Givet (Fr), Heer, rivier de Maas, Dinant (B), Namur. 121 km.

SDC12138

 

Een gekke dag met weer heel wat kilometers. Werd om 5.15 wakker van een regenbui, maar die zette niet door. De tent dus zo goed als droog ingepakt. Eerst noordwaarts richting Anor. België weer in. Een uitloper van de Ardennen.  Mooie vergezichten. Voortdurend dreigende wolken, maar het leek of ik vandaag tussen de buien doorfietste. Oostwaarts naar de Maas. Nog weer een stukje Frankrijk. Het fietsen langs de Maas viel wat tegen. Geen echte fietspaden. Dus: of over de grote weg of de kleinere wegen die hoger liggen en stijgen en dalen. Voorbij Heer zelf een zware klim.
In Dinant koffie gedronken naast het geboortehuis van Adolphe Sax, de uitvinder van de saxofoon. Tijdens het laatste stuk naar Namen wordt ik overvallen door een hevige onweersbui waarvoor ik kan schuilen onder een carport. In Namen een hotelletje gezocht en in de stad bij een Turk kebab en patat gegeten. Namen is een levendige studentenstad. Goede sfeer! Morgen de laatste rit naar Maastricht.

SDC12145

Dag 7
Namur, langs de Maas via Andenne, Huy, Luik naar Maastricht. 109 km.

SDC12151

 

Langs de Maas van Namen naar Maastricht klinkt simpeler dan het is. Soms kilometerslange fietspaden direct langs het water, soms helemaal niks en ben je weer aangewezen op de grote weg. Maar dan blijkt er opeens weer een fietspad aan de overkant van de rivier te zijn. Wat zijn we in Nederland toch gezegend met een speciale bewegwijzering voor fietsers van de ANWB. Vooral in een stad als Luik mis ik dat echt. Het stuk Luik (al kilometers ervoor) tot Maastricht is trouwens hoofdzakelijk bebouwd met industrie. Zand, stenen, kalk, cement. De fietspaden lopen vaak over de fabrieksterreinen heen, waardoor de fiets en de tassen erg vuil worden van het opspattende vieze water. Bij de Sint Pietersberg fiets ik Nederland binnen (ten westen van de Maas gefietst). Er is nog net plek voor een Nederlandse cementfabriek, de Enci . Dan begint meteen de bebouwde kom van Maastricht. Even later laat ik me fotograferen op het Vrijthof en zitten de zeven dagen fietsen erop. Fietsen door West-Vlaanderen, Pas de Calais, Picardie en de Ardennen. Om kwart voor 6 vertrekt de trein richting Utrecht. Dan nog 10 kilometer naar huis, en kan ik om 20.00 uur aanschuiven voor een lekkere warme hap gemaakt door Julia.

SDC12156

Alfama

SDC11065

De oudste wijk van Lissabon.  Eeuwen geleden gesticht door de moren. Vanaf de rivier  is er heuvel op een wirwar van straatjes, steegjes, trappen en pleintjes ontstaan.  In honderden, misschien wel duizenden  hoge, smalle huisjes wonen jongeren die hun huis hip hebben opgeknapt en ouderen, soms hoogbejaarden,  die kromgebogen naar beneden lopen om daar in het broodwinkeltje van vier vierkantje meter een paar broodjes te kopen.
De taxichauffeur brengt ons vanaf het vliegveld er naar toe. Met behulp van een routeplanner op zijn I-phone denkt hij ons gauw even af te zetten. Maar hij verdwaald hopeloos in het doolhof.  Ja, de Rue da Adigè is vlakbij, maar het straatje waar hij nu in rijdt is 1 meter 70 breed en eindigt 30 meter verder om de hoek in een trap omhoog.  Keren is niet mogelijk. In zijn achteruit dus. De taxichauffeur moet al zijn stuurmanskunsten aanwenden om schadeloos hieruit te komen.

Ons huisje ligt iets boven de straatjes die aan de voet van de heuvel liggen. Daar zijn de winkeltjes en de restaurantjes.  Honderd meter lopen en je komt twee bakkertjes tegen, twee winkeltjes met van alles en nog wat, maar vooral veel groenten en fruit buiten uitgestald, een slager met grote stukken vlees in de vitrine die pas bij de bestelling in vijf keurige ribkarbonades worden gehakt, twee of drie smoezelige koffiehuizen, een kapper, een winkeltje met allerlei elektra, een winkeltje met kranten en tijdschriften (en spullen van Benfica!), een stomerij en last but not least; een naaiatelier.

Lissabon is niet een stad van architectonische of culturele hoogtepunten. Het is een stad die je moet beleven. Je moet erin leven, het ondergaan.  Vooral Alfama. Je kijkt je ogen uit: de gevels met de geglazuurde tegels,  de oude afgebladderde deuren, de ramen waar overal wel wat was voor hangt te drogen, de vogelhuisjes die naast de kozijnen hangen.  De schitterende uitzichten als je iets hoger bent geklommen. Uit de huizen komt de geur van geroosterde sardientjes. Overal staan deuren en ramen open en je hoort de muziek klinken die bij deze stad hoort: de Fado. Melancholische levensliederen over verlangen en verloren liefdes.

’s Avonds is het een drukte van belang in de straatjes beneden. Groepjes inwoners ontmoeten elkaar op de hoeken en de pleintjes, kinderen rennen heen en weer en pesten de rondwandelende toeristen die op zoek zijn naar een plek om te eten. De restaurantjes gaan laat open en  gastheren proberen je vriendelijk naar binnen te lokken. Ook hier wordt de fado gespeeld, al doet het hier wat commerciëler aan.  “Here,  good food, and good music”  is de boodschap van een gastheer.  Hij gaat direct over in het Nederlands als hij onze afkomst herkent.  “Ik woonde  acht jaar bij jullie, als politiek vluchteling”. “Shame, dat jullie nu die rechtse regering hebben”.  Ik ben om, hier gaan we eten.

Alfama. Een antieke wijk waar oud en jong door elkaar woont, voornamelijk autochtone Portugezen.  Waar een sfeer hangt die Noord-Afrikaans aandoet.  Waar op de muren is geschreven ‘fuck the pope >  in prison’, maar  waar je ook overal de beeltenis van Santo  Antonió ziet,  de patroonheilige van de wijk.  Ik snap dat wel, want een oude katholiek leerde me ooit een gebedje wat je kan opzeggen als je iets kwijt bent:  ‘Heilige Antonius m’n beste vrind, zorg dat ik m’n straatje in Alfama weer vind’.

30-10-2010

SDC10968

SDC10939

SDC10984