Jesus schläft, was soll ich hoffen                         

De cantate Jesus schläft, was soll ich hoffen (BWV 81) schreef Bach voor de vierde zondag na Epifanie en werd voor het eerst uitgevoerd op zondag 30 januari 1724. De schriftlezing was uit Mattheüs 8, het verhaal van de storm op het meer. Terwijl de discipelen denken dat het schip in het noodweer vergaat, slaapt Jezus.
De vierde zondag na Driekoningen. Dat is het vandaag ook. Kerst lijkt al weer een mensenheugenis geleden. Jezus kwam als Licht van de wereld op aarde. Er was hoop op vrede! Maar wat is er over van al dat optimisme? Het harde leven heeft zijn keer genomen. Waar is God? Slaapt hij? De kortgeleden overleden Margriet Eshuis zong het al: ‘The morningpaper is staring at my face, the headlines still the same. God is asleep, leaving the world to our trust’.
Jezus slaapt, terwijl de dood ons tegemoet snelt. Wat moet ik hopen?
Cantate 81 is een Blue-Monday cantate van het zuiverste soort…

Bij de opening van de cantate voel je direct de onrust en wanhoop. Een klagend, zelfs dreigend motief wat door de klank van de blokfluiten nog wordt versterkt. De slapende Jezus wordt door de alt muzikaal uitgebeeld met een laag en lang aanhoudend ‘Schläft’. En om het nog erger te maken: ook het woord ‘offen’ klinkt lang en doordringend. De open afgrond van de dood gaapt ons werkelijk aan en de steeds terugkerende afdalende loopjes van de cello wijzen ons precies in die richting.
‘God is asleep, and he has no time for us’.
Je vraagt je af hoe deze muziek tegelijk zo mooi kan zijn…

Met een sprong van een lage e naar een hoge f op ‘ferne’ maakt de tenor in het eerste recitatief duidelijk hoe ver God voor zijn gevoel van hem afstaat. Het zijn woorden uit psalm 10 wat ook duidelijk maakt dat dit een gevoel van alle tijden kan zijn. Nog even wordt herinnerd aan de ster die de Wijzen uit het Oosten de richting wees en is er de vraag om het licht van Gods’ ogen. Maar hij heeft zijn ogen toch gesloten?

En voor er een antwoord komt op deze vraag breekt het noodweer dan echt los. Code rood. Het wordt alle hens aan dek. Niet alleen voor de discipelen, maar zeker ook voor de dirigent en de orkestleden om in dit geweld koers te houden. Belial, de duivel himself, laat met pompende bastonen de golven tegen de wand van het schip beuken terwijl de strijkers met korte nootjes de schuimkoppen over de reling laten schieten. Ja, je moet sterk staan om dit geweld te trotseren.
In mijn werk in de psychiatrie maak ik regelmatig mee dat patiënten in een diepe depressie of psychose alle zeilen moeten bijzetten om hun hoofd boven water te houden.
Wat het dan nog moeilijker maakt is dat steun en betrokkenheid van familie of hulpverlening, die er wel is, moeilijk ervaren kan worden. En als het geloof in God altijd een steunende factor was, kan dat opeens helemaal weg zijn. Dan is het wel heel donker.

Centraal in de cantate komt dan eindelijk de bas aan het woord met woorden uit het evangelie van de inmiddels opgestane Christus. De vraag uit het recitatief ‘waarom bent u zover weg’ wordt beantwoord met een tegenvraag: ‘waarom ben je zo bevreesd?’. Twaalf keer klinkt het woord ‘warum’, voor elk van de twaalf discipelen in het schip. De vraag krijgt zo een heel persoonlijk karakter.

Nog voor we een antwoord op deze vraag kunnen bedenken treedt Jezus op tegen het duivelse geweld. Weer horen we de golven torenhoog op ons afkomen; in de zangpartij prachtig uitgebeeld met eerst een hoge g op ‘Meer’, (zee) en de tweede keer op een lage g. Maar daar tussendoor klinken nu ook strijdbare hobo’s die de gebiedende zang van de bas ondersteunen: ‘Schweig, aufgetürmtes Meer!’
Hoewel het misschien mooi zou zijn maakt Bach er niet echt opera van door de aria te laten eindigen in een kalme zee. Conform het stramien van de da-capo aria eindigt dit deel dan ook weer zoals het begon.

Dat de storm is gaan liggen blijkt uit het laatste recitatief. De alt, in de eerste aria nog vol wanhoop, heeft de rust en het vertrouwen hervonden.

Dit vertrouwen klinkt ook door in het slotkoraal, een strofe uit het bekende koraal Jesu meine Freude van Johann Franck.  De tekst maakt duidelijk: in het leven van de mens kunnen stormen hevig woeden. Dat is onze tijd niet anders. Zeker ook bij jonge mensen. Maar je kan het volhouden en er door heen komen door verbinding te houden met God en/of met mensen om je heen.
Laat je bijstaan, laat je beschermen.

Ik wil afsluiten met het slot van het lied wat Claudia de Breij zong op oudejaarsavond, waarin ze suïcidale jongeren toezingt:

Het is nog nooit
Nog nooit zo donker geweest
Of ’t werd altijd wel weer licht

Het is nog nooit
Nog nooit zo donker geweest
Of ’t werd altijd wel weer licht

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

Nederlandse vertaling (Ria van Hengel)

1. Aria (A)

Jezus slaapt, wat moet ik hopen?
Zie ik niet met doodsbleek gezicht
de afgrond van de dood al open?

2. Recitatief (T)

Heer, Waarom blijft u zo ver weg?
Waarom verbergt gij u in de tijd van de nood, nu alles mij dreigt met een ellendig einde?
Ach, raakt mijn nood uw ogen niet, die anders toch nooit sluimeren?
U wees destijds toch met een ster de pasbekeerde wijzen de goede weg te nemen.
Ach, leid mij met behulp van het licht van uw ogen omdat deze weg een en al gevaar belooft.

3. Aria (T)

De schuimende golven van Belials beken verdubbelen het woeden.
Een christen moet wel als een bolwerk staan als winden van tegenspoed om hem heen gieren,
maar de aanstormende vloed probeert de krachten van het geloof te verzwakken.

4. Arioso (B)

Gij kleingelovigen, waarom zijt gij zo bevreesd?

5. Aria (B)

Zwijg, torenhoge zee! Verstom, storm en wind!
Laat het afgelopen met je zijn, opdat geen ongeluk ooit mijn uitverkoren kind verwondt.

6. Recitatief (A)

Gelukkig, mijn Jezus spreekt een woord mijn helper is ontwaakt,
dan moeten de storm van de golven, de nacht van het ongeluk en alle smart verdwijnen.

7. Koraal

Onder uw hoede
ben ik vrij tegenover de stormen
van alle vijanden.
Laat de satan woeden,
laat de vijand  tieren,
Jezus staat mij bij.
Of het nu dondert en bliksemt,
of zonde en hel mij nu angst aanjagen,
Jezus wil mij beschermen.

Schwingt freudig euch empor

Tijdens advent klonken er in Leipzig geen cantates. De periode gold als een tijd van inkeer en daar paste soberheid bij. Alleen op de eerste zondag van advent, wat ook de eerste zondag van het kerkelijk jaar is, klonk er een cantate. En juist deze waren ver van sober. Ook cantate 36 stroomt over van vreugde en levendigheid. Je wordt al vrolijk van de eerste woorden, vrij vertaald: ‘dans vrolijk omhoog’. De hele cantate, zowel tekstueel als muzikaal zit vol beweging en muziek.
Bach heeft de muziek van de cantate oorspronkelijk geschreven als een gelukwenscantate voor een collega van de Thomasschool en later heeft hij hem nog weer gebruikt voor andere gelukswenscantates. Uiteindelijk bewerkte hij de compositie voor een adventscantate. Bachs tekstschrijver schreef nieuwe teksten op het openingskoor en de twee aria’s, terwijl de recitatieven werden vervangen door kerkliederen die passen bij de adventstijd.  De enigszins luchtige toon die bij een gelukwenscantate past bleef bestaan, en dat past zeker ook bij advent: de gelovigen worden gelukgewenst met de komst van hun redder.
De cantate mag beluisterd worden met de schriftlezing van de zondag in het achterhoofd. Het verhaal van Jezus’ intocht in Jeruzalem waarbij omstanders hem met ‘Hosanna in de hemel’ begroeten en daarbij zwaaiden met palmtakken. ‘Schwingt freudig euch empor’ laat zich moeilijk letterlijk vertalen. Gangbaar is de vertaling: ‘Verhef je vol blijdschap’, ‘zu der erhebnen Sternen’, naar de verheven sterren’. Hier wordt dan het woord ‘schwingen’ echter genegeerd, terwijl dit toch ook de betekenis heeft van heen en weer bewegen en dat sluit mooi aan bij het zwaaien met palmtakken. In een Engelse vertaling wordt ‘Schwingt’ met ‘soar’ vertaald, zweven. Hoe dan ook, het orkest speelt en het koor zingt in vrolijk stijgende lijnen omhoog richting de sterren. Tussendoor wordt er met een ‘Haltet ein’ even ingehouden. Wij hoeven niet richting Jezus te gaan, hij komt zelf naar ons toe. Daarna wordt het ‘Swingt freudig’ herhaald.

In een mooi arrangement, zoals we dat tegenwoordig noemen, klinkt in deel twee de eerste strofe van ‘Nun komm der Heiden Heiland’, een lied wat zijn oorsprong heeft in de middeleeuwen en door Luther in het Duits is hertaald. Bach zet hier alleen sopranen en alten in. We horen telkens eerst een zin die daarna meerstemmig wordt uitgewerkt tot een prachtig vlechtwerk waar ook de hobo’s zich als derde stem in mengen.

In deel drie wordt een nieuw beeld ingebracht: de bruid die wacht op haar bruidegom en door zijn liefde naar hem toegetrokken wordt.  De bruid moet dan gezien worden als de Christelijke gemeente en de bruidegom als Christus zelf. De tenor zingt dit liefelijke, dansante lied begeleid door – hoe kan het ook anders – een hobo d’amore.

Met de vierde strofe van het adventslied ‘Wie schön leucht die Morgenstern’ eindigt het eerste deel van de cantate. Een loflied op de bruidegom en op het leven met hem. Speel op de snaren, jubel en juich, zing en spring. Alhoewel het koraal muzikaal eigenlijk gedragen is getoonzet, klinkt uit de tekst een en al swing!

Na de preek wordt dan het tweede deel van de cantate uitgevoerd. De bas, die hier model staat voor de gelovige, verwelkomd Jezus in zijn hart. Strijkers omlijsten met vergelijkbare muzikale lijnen als in het openingskoor deze aria.

Met de tenoraria komt er even een andere toon in de cantate en wordt er ook nog een nieuw beeld geïntroduceerd. Christus die als overwinnaar uit de strijd komt en ons zondige mensen van het ‘zieke vlees’ heeft gered. Het is het zesde couplet van ‘Nun komm der heiden Heiland’ en passend bij de tekst wordt dit nu krachtig en strijdlustig gebracht. De twee hobo’s spelen triomfantelijk en beelden de overwinning al uit. Er wordt nu niet gezwaaid met palmtakken maar met de overwinningsvlag!

Maar net als bij het ‘Haltet ein’ in het openingskoor wordt weer even gas teruggenomen. Advent is toch ook inkeer en verstilling. Zich bewust van haar zwakheid overdenkt de sopraan dat God ook geloofd kan worden met een zwakke, gedempte stem. Als het maar vervuld is van de Geest, dan wordt het in de hemel gehoord. Met allerlei echo-effecten is het een prachtig duet tussen viool en sopraanstem. Bachs tekstschrijver heeft er voor gezorgd (vast en zeker in opdracht van Bach) dat het woord ‘schallet’, wat ook in de gelukswenscantates voorkwam, op dezelfde plek bleef staan. Een mooie klankschildering kon zo blijven klinken.

Met het slotkoraal horen we de achtste en laatste strofe van ‘Nun komm der heiden Heiland’. ‘Lob sei Gott, dem Vater, ton’. Het laatste woordje moet eigenlijk ‘g’tan’ zijn, God zij lof gegeven, maar is vanwege de rijm aangepast.

Schwingt freudig euch empor.
Verhef je vol blijdschap.
Dans vrolijk omhoog.
Zweef opgetogen richting de sterren.
Hoe je het ook vertaald, met Bachs muziek worden we sowieso een beetje opgetild en lijkt het feest van kerst al op eerste advent te beginnen.

Inleiding gehouden op 20 november 2022 tijdens Cantatedienst in de NoorderLichtkerk te Zeist. Uitvoering door Barokensemble Zeist o.l.v. Paulien Kostense.

Ich elender Mensch, wer wird mich erlösen (BWV 48)

Inleiding uitgesproken tijdens de Bachcantate Utrecht, Geertekerk, 7 oktober 2018

Ich elender Mensch, wer wird mich erlösen vom Leibe dieses Todes?

Het openingskoor van de cantate van vanavond bestaat uit slechts één zin. En wat voor één.
Ik ellendig mens, wie verlost mij van dit lichaam van de dood?
Tot treurens toe horen we de stemmen deze zin herhalen in klagende dalende notenreeksen. Achtentwintig keer. Elke stem zeven maal.
Voor de koorleden moet het bijna een kwelling geweest zijn om dit ingestudeerd te krijgen. Dat er na de repetitie van vrijdag niemand is afgehaakt vind ik bijna een wonder.
Ich elender Mensch. Het wordt er ingewreven. De muziek laat het je voelen. Je gaat het bijna geloven.

De cantate werd voor het eerst uitgevoerd op 3 oktober 1723 en staat in de context van de evangelielezing over de genezing van de verlamde man. Door vrienden wordt hij op een matras bij Jezus gebracht. Die zegt tegen hem: ‘je zonden worden je vergeven’ en vervolgens:  ‘sta op, neem je bed op en wandel’.
In de Lutherse theologie van die tijd lag de overtuiging besloten dat het lijden van de mens het gevolg was van begane zonden. Het mensbeeld daarbij  was ook niet echt hoopvol:  ‘onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’. Vandaar dat de (onbekende) tekstdichter voor het openingskoor woorden heeft gekozen uit Romeinen 7: Ik ellendig mens, wie verlost mij van dit lichaam van de dood?

Ik heb in twijfel gestaan wat ik met deze inhoud aan moest voor mijn inleiding. Zou ik het moeten vertalen naar een hedendaags kader zodat het voor iedereen toegankelijk wordt? Of de tekst gewoon buiten beschouwing laten. Maar doe ik Bach daarmee recht? De bedoeling van de cantate was toch echt dat de luisteraar zich verwant zou moeten voelen met de ik-persoon uit het openingskoor. Of zou Bach met zijn muziek de teksten zelf becommentariëren? Laten we eerst vanuit dat perspectief de cantate eens nader beschouwen.

Op pulserende bastonen openen de strijkers met steeds herhalende motiefjes de cantate. De beweging is stijgend, alsof er een weg wordt gezocht naar God.
Dan zetten als eersten de sopranen en alten hun klaagzang in met steeds de mismoedige dalende noten op ‘elender Mensch’. Vervolgens voegen de tenoren en bassen in en vlecht Bach kunstig een vierstemmige fuga. Tussen de regels door keren de motiefjes van de strijkers voortdurend terug.

Door dit alles heen klinkt de trompet met een koraal, direct daarna in canon gevolgd door de hobo’s, een paar tonen lager. En wat blijkt? Het is de melodie van het slotkoraal van de cantate wat volgens mij niets anders betekent dan dat Bach gelijktijdig met de vraag: ‘Ik ellendig mens, wie verlost mij?’ het antwoord al geeft: ‘Herr Jesu Christ, einiger Trost’.

Zo is dit prachtige openingskoor te vergelijken met een schilderij waarin verschillende taferelen die in tijd na elkaar komen tegelijk op één doek worden afgebeeld. Bach laat in het vragende openingskoor het antwoord al doorklinken en zo blijkt het begin van de cantate veel minder zwaar dan het lijkt. Al zullen de koorleden na het intensief instuderen van de fuga op ‘Ich elender Mensch’ dit nog niet zo beleefd hebben.

Tussen openingskoor en slotkoraal wordt het gegeven van de zondige mens die alleen verlost kan worden door Jezus’ verzoende werk verder uitgewerkt.
‘Laat mij maar lijden op de aarde, dat is verdiend. Als straks mijn ziel maar in de hemel komt’ is de strekking van het drieluik alt-recitatief, koraal en alt-aria. De laatste overigens prachtig ingeleid en omspeeld door de hobo. En warempel, de muziek wordt al opgewekter.
Uiteindelijk komt het helemaal goed als de gelovige zich kan overgeven aan het verlossende werk van Jezus. De tenor kondigt dit in zijn recitatief als een wonder aan en in de afsluitende aria klinkt de vreugde en dankbaarheid om deze verlossing door. Violen en hobo’s zetten een hoopvol thema neer waarop de tenor kan zingen:  ‘Als hij mijn zonden vergeeft, dan zullen mijn lichaam en ziel gezond worden’. Dit geloof is met het verstand haast niet te volgen. Is het daarom dat het ritme van de aria ook moeilijk te volgen is? Is het nou een twee- of drievoudige maat? De maataccenten lijken zich steeds te verplaatsen doordat Bach noten van de laatste tel van de maat aan de eerste tel verbindt. Een hemels dansje wordt het op die manier.
Wat jammer dat de twee wonderschone aria’s uit de cantate zo kort zijn. Ze missen de herhaling van het eerste deel. Tekstueel is dit begrijpelijk, maar muzikaal is het zonde!

*

‘Ik ellendig mens, wie verlost mij?’
‘Jezus Christus!’.
Mocht het zo zijn dat u niks met deze cantatetekst kan, dat u zich niet kan identificeren met de ik-persoon,  laat ik u dan een handreiking geven om op een andere manier naar de tekst te kijken.

Die ‘elender Mensch’, dat bent u niet zelf, maar dat is een ander.
U hoeft de vraag niet te stellen, maar de vraag wordt aan u gesteld.
Bedenk daarbij dat ‘ellendig’ oorspronkelijk ‘uit-landig’ betekent. Iemand dus die vaste, veilige grond onder z’n voeten verloren heeft. Letterlijk of figuurlijk. Het zou een asielzoeker kunnen zijn, een bijstandsmoeder diep in de schulden, een chronisch psychiatrisch patiënt door iedereen ontweken. En ja, dat is inderdaad zonde. Want zo is de mens niet bedoeld. Dat is namelijk de letterlijke betekenis van het woord zonde: ‘je doel voorbij schieten’. En is die verslaafde, die werkloze die depressief is geworden daar zelf schuldig aan? Of staat dat in een groter perspectief waarin je zou kunnen zeggen dat onze welvaartsmaatschappij daar een deelverantwoordelijkheid in heeft. Ga eens in gesprek met een verkoper van de daklozenkrant. Die zal u zijn of haar eigen persoonlijke verhaal vertellen.

Zo kan de vraag ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen’ op allerlei manieren persoonlijk naar ons toekomen. Wat mij betreft neemt u iemand in gedachten die die vraag aan u stelt. Herhalend wellicht. Iemand die u misschien wel wekelijks tegenkomt.

‘Wie?’
‘Ik?’, kan je dan afvragen. Kan ik wat doen? Kan ik het lijden doen verzachten?
Het antwoord daarop zal u zelf moeten bedenken. Maar wat zou het mooi zijn als die mens na eerst zijn vragende klaaglied gezongen te hebben later de woorden van het tenorrecitatief over u kan zingen:

Er weiß im geistlich Schwachen
den Leib gesund, die Seele stark zu machen.

Anders gezegd: met jouw hulp ben ik van zwak weer gezond en sterk geworden.
Om je daarna met een vrolijk, dansant lied als de tenoraria te bedanken.

Tekst:

1  Koor

Ich elender Mensch,
wer wird mich erlösen
vom Leibe dieses Todes?

Ik ellendig mens,
wie zal mij verlossen
van dit lichaam van de dood?


2    Recitatief (alt)
O Schmerz, o Elend, so mich trifft,
indem der Sünden Gift
bei mir in Brust und Adern wütet:
Die Welt wird mir ein Siech- und Sterbehaus,
der Leib muß seine Plagen
bis zu dem Grabe mit sich tragen.
Allein die Seele fühlet den stärksten Gift,
damit sie angestecket;
drum, wenn der Schmerz
den Leib des Todes trifft,
wenn ihr der Kreuzkelch bitter schmecket,
so treibt er ihr ein brünstig Seufzen aus.
O smart en ellende, waardoor ik word getroffen,
doordat het gif van de zonde
in mijn borst en aderen woedt:
De wereld wordt voor mij een plek van ziekte en dood,
mijn lichaam moet zijn kwellingen
tot aan het graf met zich meedragen.
Maar mijn ziel voelt het gif
waarmee ze is besmet het sterkst;
daarom, wanneer de pijn
het sterfelijke lichaam treft,
wanneer de beker van het kruis mijn ziel bitter smaakt,
dan ontlokt dit lijden haar een vurig zuchten.

3    Koraal
Solls ja so sein, daß Straf und Pein
auf Sünde folgen müssen,
so fahr hie fort
und schone dort
und laß mich hie wohl büßen.
Wanneer het zo moet zijn, dat straf en pijn
op de zonde moeten volgen,
ga dan hier vandaan
en ontzie mij daarginds
en laat mij hier boeten

4    Aria (alt)
Ach lege das Sodom der sündlichen Glieder,
wofern es dein Wille, zerstöret darnieder!
Nur schone der Seele und mache sie rein,
um vor dir ein heiliges Zion zu sein.
Ach, laat het Sodom van mijn zondig lichaam,
als dat Uw wil is, in puin terneerliggen!
Ontzie alleen mijn ziel en maak haar rein,
om voor U een heilig Sion te zijn

5    Recitatief (tenor)
Hier aber tut des Heilands Hand
auch unter denen Toten Wunder.
Scheint deine Seele gleich erstorben,
der Leib geschwächt und ganz verdorben,
doch wird uns Jesu Kraft bekannt.
Er weiß im geistlich Schwachen
den Leib gesund, die Seele stark zu machen.
Hier echter doet de hand van de Heiland
ook aan de doden wonderen:
Al lijkt je ziel gestorven,
je lichaam verzwakt en geheel te gronde gegaan,
toch leren wij Jezus´ kracht kennen.
Hij weet bij de geestelijk zwakke mens
het lichaam gezond en de ziel sterk te maken.

6    Aria (tenor)
Vergibt mir Jesus meine Sünden,
so wird mir Leib und Seel gesund.
Er kann die Toten lebend machen
und zeigt sich kräftig in den Schwachen;
er hält den längst geschloßnen Bund,
daß wir im Glauben Hilfe finden.
Wanneer Jezus mijn zonden vergeeft,
dan worden mijn lichaam en mijn ziel gezond.
Hij kan de doden tot leven wekken
en toont Zijn kracht in de zwakke mensen;
Hij houdt vast aan het sedert lang gesloten verbond,
zodat wij in het geloof hulp vinden
7    Koraal
Herr Jesu Christ, einiger Trost,
zu dir will ich mich wenden;
mein Herzleid ist dir wohl bewußt,
du kannst und wirst es enden.
In deinen Willen seis gestellt,
machs, lieber Gott, wie dirs gefällt:
Dein bin und will ich bleiben.
Heer Jezus Christus, mijn enige troost,
tot U wil ik mij wenden;
mijn diepe smart is u bekend,
U kunt en wilt daaraan een einde aan maken.
Ik laat het over aan Uw wil,
doe, lieve Heer, zoals het U belieft:
ik ben van u en wil dat blijven.