Het geheim van de grijze Keniaan

Met lopen begon hij toen hij zesendertig was. Heen en weer naar zijn werk. En in Zuid-Limburg betekent dat elke dag heuveltraining. Hoe ouder hij werd, hoe sneller hij ging lopen. Talloze marathons liep hij onder de drie uur. Ook toen hij de zeventig gepasseerd was. In Limburg kreeg hij de bijnaam ‘de grijze Keniaan’. Lang, mager, getaande huid,  bruin gezicht met grijs haar en baardje. Bijna tweeënzeventig is hij nu. Hij loopt al de helft van zijn leven. Lopend voor zichzelf en lopend met en voor anderen. Want iedereen die maar wil kan met hem meelopen. Dan past hij zijn tempo aan en coacht hij de beginnende en ook de ervaren lopers. Deze zomervakantie vanaf camping ‘La Champagne’ aan de Dordogne. Dan wordt ook duidelijk dat lopen voor hem geen sport is maar een manier van  leven. Dat een marathon geen wedstrijd is maar een avontuur. Dat een training geen opgave is maar een spel. Hij traint op intuïtie en op gevoel. Geen intervallen op de baan, maar fartlek (vaartspel) in het bos of over de heuvels.
‘Versnellen tot je boven bent’.
‘Op 90% tot die dikke boom daar’.
‘Rennen tot je een vogel ziet’. En dat kon soms lang duren.
Zo werd hij sterker en sterker. Liep hij harder en harder.
‘Marathontempo totdat je een roze olifant tegenkomt…’
Die kwam niet.
En zo kwam het dat Jo Schoonbroodt, bijna tweeënzeventig jaar het wereldrecord marathon kon lopen in de categorie 70+. 2 uur, 54 minuten en 19 seconden. 19 mei 2022, Maasmarathon Visé, België.

Juli 2022.

*Ook in 2023 is Jo Schoonbroodt van half juni tot half juli aanwezig op camping ‘La Champagne’, bij Brevisac, en geeft hij gratis Running Clinics.

Activiteiten – Camping La Champagne – kleine camping aan de Dordogne

De lichtende steen

De herders

‘Halleluja! Hij is geboren: de Redder, de Messias, de Heer[1]!
Hier in Bethlehem, in de stal achter de herberg! Laten we blij zijn!’


Het is nog vroeg in de ochtend in Bethlehem. Een paar herders lopen vrolijk door de straten en spreken iedereen aan die ze tegenkomen.

‘Mevrouw! Heeft u het gehoord? Hij is geboren, de Redder! We gaan niet verloren, er is hoop! We hoeven niet in het donker te blijven wandelen. Er gaat licht schijnen in de duisternis!’
De vrouw, die net een sieradenwinkeltje wil binnengaan kijkt verbaasd op. Wat doen die herders zo vroeg  in de stad denkt ze, en waar hebben ze het in hemelsnaam over? Wat een paniekzaaiers. ‘Ach beste herders, trek je daar toch niets van aan. Zo donker is het toch niet? Een redder hebben we helemaal niet nodig. We kunnen onszelf prima redden, en als het even tegenzit: maak je niet druk, het komt vanzelf wel weer goed. Diegenen die het niet redden hebben het waarschijnlijk aan zichzelf te danken. Licht in de duisternis? Nee hoor, het is gewoon: na regen komt zonneschijn’.

De herders lopen verder. Niet minder enthousiast na de nonchalante, onverschillige reactie van de vrouw.
‘Halleluja! Hij is geboren: de Redder, de Messias, de Heer! Hier in Bethlehem, in de stal achter de herberg! Laten we blij zijn!’

Even verderop komen ze een man tegen. Een herder herkent hem, hij is de rabbi. ‘Rabbi! Heeft u het goede nieuws gehoord? Hij is geboren, de Messias! Hij is de koning, de hemelse koning! Hij is de lichtende ster. Kijk! Daar schijnt hij al, boven Bethlehem waar hij geboren is in een stal’.

Verbaasd blijft de rabbi staan. Zijn reactie is vol van ontkenning. ‘Daar geloof je toch niet in? Een nieuwe ster aan het firmament? Er hebben er al zoveel verkondigd dat ze de verwachtte Messias zijn. Dit is weer een typisch staaltje van nepnieuws, waarschijnlijk ingebracht door de Romeinen, die tweespalt willen zaaien onder ons Joden. Het zal wel een complot zijn! Het is niet waar! En echt, de Messias die ooit zal komen zal heus niet geboren worden in een stal’.

De rabbi loopt door en de herders kijken elkaar vertwijfeld aan. Hoe kan het nou toch dat hun blijde boodschap niet wordt gehoord? Zelfs niet door de rabbi. Iets minder enthousiast vervolgen ze hun weg terug naar het veld.
‘Halleluja! Hij is geboren: de Redder, de Messias, de Heer! Hier in Bethlehem, in de stal achter de herberg! Laten we blij zijn!’

Bijna buiten de stad lopen ze tegen een Romeinse soldaat aan die hen sommeert stil te staan. ‘In naam van de Keizer, wat roepen jullie daar?’.

‘Soldaat! Heeft u het niet gehoord? Hij is geboren, de Heer! Hij zal ons leiden als een herder. Hij zal ons de goede richting wijzen en een lichtend voorbeeld voor ons zijn’.De Romeinse soldaat reageert resoluut: ‘Wat zeg je daar? Een nieuwe leider? Eén is onze leider en dat is onze keizer die zetelt in Rome. Hij is de geheiligde, de verhevene. Hij straalt als de zon over het gehele Romeinse rijk. Niemand kan zich meten met Keizer Augustus. En zij die denken het tegen hem op te moeten nemen zullen het met de dood bekopen. Ga dat maar zeggen tegen dat zogenaamde heertje in de stal. En dat geschreeuw van jullie wil ik niet meer horen’.

Stom geslagen vervolgen de herders hun weg richting de stadspoort. ‘Horen jullie dat allemaal?’ zegt een herder, ‘ik was zo blij en vrolijk! Maar niemand lijkt het grote nieuws van de geboorte van de Redder, de Messias de Heer serieus te nemen. Verbaasd zijn ze wel maar de één is onverschillig, de ander ontkent het en een derde wijst het af. Ik word hier toch wel een beetje verdrietig van’.

De herders lopen door en komen bij de stadspoort een meisje tegen. Eén van de herders wil de boodschap nog een keer verkondigen maar komt bijna direct tot het besef dat hij een roepende in de woestijn is:  ‘Halleluja! Hij is geboren…   ach, laat ook maar’.
Ze verlaten de stad door de poort richting het veld waar hun schapen hopelijk nog grazen.

Magdalena

Magdalena is vroeg van huis gegaan. Met haar moeder en broertje woont ze in een klein huisje vlakbij de stadspoort. Haar vader is een paar jaar geleden overleden. Haar moeder is kleermaakster maar verdiend weinig geld. Het lukt vaak niet om rond te komen. Nu is de olie op en kan de enige lamp die ze hebben niet branden. Magdalena heeft bedacht om een mooie steen, die ze ooit van haar grootvader heeft gekregen, te verkopen. Dan zou ze daarmee weer een kruik olie kunnen kopen. Het is een bijzondere steen. Grootvader heeft gezegd dat hij licht kan geven. Was dat maar zo, dacht Magdalena, dan hadden we helemaal geen olie nodig gehad. Toch klopte er wel iets van wat grootvader had gezegd. Overdag lijkt het een gewone steen maar bij maanlicht twinkelen er allemaal mini-kristalletjes en dan is hij echt bijzonder. Toch jammer dat ze de steen moet verkopen. Maar echt licht is toch belangrijker.

Magdalena ziet de herders door de poort de stad uitlopen. Vreemd, denkt ze, die zie je normaal nooit zo vroeg op de dag. Ze hoort wat een herder roept: ‘hij is geboren!’ Magdalena roept hem na: ‘Herder, wie is er geboren?’. Maar de herder hoort haar niet. Ze zijn de stadspoort al door.
Magdalena loopt de stad in en gaat naar een sieradenwinkeltje. Ze laat de steen zien aan de vrouw die achter de toonbank staat. ‘Mevrouw, ik heb een mooie lichtgevende steen. Wilt u die van me kopen?’. ‘Ach meisje’ zegt de vrouw, ‘dat is toch helemaal geen mooie steen? En hij geeft helemaal geen licht. En al zou hij dat doen, wat heb je eraan?  Ik heb hier veel mooiere edelstenen en blinkende sieraden. Het is me wat vandaag. Lichtgevende baby’s en nu weer lichtgevende stenen. Het moet toch niet gekker worden, anders wordt ik nog licht in mijn hoofd’.

Magdalena loopt het winkeltje uit. Ze denkt na over wat de vrouw tegen haar zei. Geen mooie steen… het is toch een prachtige steen. En wat zei ze nou over een baby die licht geeft.  De herder had het ook al over een geboorte. Zou er toch iets bijzonders aan de hand zijn?


Toen Magdalena dat dacht lichtte haar steen heel eventjes op.


Zag ik dat nou goed? Mijn steen gaf even een helder licht. Verbeeldde ik me dat nou of zou het iets te maken kunnen hebben met de geboorte van dat kind?

Toen zag Magdalena de rabbi van de synagoge aankomen wandelen. ‘Rabbi, ik heb een mooie lichtgevende steen. Hij gaf net nog echt licht. Wilt u die van me kopen? Het geld hebben we nodig voor olie om thuis onze lamp te laten branden. En de olie is zo duur geworden de laatste tijd’. De rabbi keek Magdalena verbaasd aan. ‘Ach meisje. Een steen kan geen licht geven. Laat je toch niets wijs maken. Allemaal nep. Net als die nieuw geboren Messias waarvan ik zo even hoorde, een nieuwe ster… dan is jouw steen zeker een rockstar ha ha ha! Maar even serieus, jammer dat jullie thuis in het donker zitten. Hier heb je wat geld om olie te kopen, want een steen gaat je daarbij echt niet helpen’.
Magdalena bedankte de rabbi voor het geld. Gelukkig, ik heb wat geld gekregen voor olie. Dat is voor een paar dagen wel weer genoeg. Maar hoorde ik nou goed wat de rabbi zei? Hij had het ook al over de geboorte van een kind. Een nieuwe ster. Een Messias. Wat dat is zou ik niet weten, maar het is vast heel bijzonder.


En precies op dat moment lichtte haar steen weer op. En nu een paar keer!

Kijk! Mijn steen geeft weer licht. Ik zag het echt. Hoe kan dat nou? Dit kan toch geen toeval zijn. Het moet te maken hebben met de geboorte van die Messias. Daar komt een Romeinse soldaat aan. Misschien weet hij er meer van. ‘Soldaat, mag ik u wat vragen? Klopt het dat er een bijzonder kind is geboren? Een Messias, iemand die licht zal brengen?’. De soldaat hield halt en luisterde bedachtzaam naar Magdalena. ‘Daar heb ik geen officiële berichten over gehoord, meisje.  Maar er was zo juist wel een herder die iets dergelijks vertelde. Over een heer, een nieuwe leider, die geboren zou zijn in een stal. Een raar verhaal. Maar ook gevaarlijk denk ik. Er kan opstand van komen.  Ik zal het doorgeven aan mijn centurion. Wij dulden geen nieuwe leider, de keizer is onze heer. Pas maar op met dit soort verhalen, meisje’. En de soldaat vervolgde zijn weg.

Magdalena’s hart bonsde van spanning. Het is dus echt waar. Er is een bijzonder kind geboren. Iedereen heeft het erover. Allemaal zijn ze  verbaasd maar ze trekken zich er vervolgens niets van aan. Ze geloven het gewoon niet! Ik moet er meer van weten. De soldaat had het over een stal. Dat moet dan de stal achter de herberg zijn.

Bij die gedachte begon de steen plots weer op te lichten. Hij knipperde zachtjes en ging niet meer uit.  

Magdalena keek er vol verwachting naar. Ik ben er vlakbij! Toen ze opkeek zag ze even verderop de herberg met daar achter de stal. Hoog daarboven scheen een grote blinkende ster. Toen begreep ze het: die ster steekt mijn steen aan. Ze wist het zeker. Ik ga naar de stal. Ik ga mijn steen aan het kindje geven.
Voorzichtig deed ze de staldeur open en ging naar binnen.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is tekeningklasina2.jpg
Tekening van Klasina van Schothorst

Het licht

Nog helemaal vol van alle indrukken van wat ze had meegemaakt was Magdalena later die morgen weer thuis gekomen. Ze kon niet ophouden haar moeder te vertellen wat ze allemaal had gezien en beleefd.
‘Het was zo mooi. Een kindje, in doeken gewonden, lag lief te slapen in een voederbak.
En wat zo bijzonder was, toen ik het kindje zag begon mijn steen fel te schijnen. Het verlichte de hele stal en ging niet meer uit.
Ik vertelde de ouders hoe ik de stal had gevonden. Zo grappig vonden ze dat: ik vond hem via drie mensen die er juist niks mee te maken wilde hebben!
Ik wilde de lichtende steen aan het kindje geven. Maar van de ouders mocht ik de steen houden.
Dan zouden we thuis altijd licht hebben.
‘Wie gering is geeft hij aanzien’[2] zei de moeder, toen ze haar kindje liefdevol uit de voederbak optilde en in haar armen nam. Apart hè?

Kijk, de steen brandt nog steeds. Is hij niet schitterend?


[1] Lukas 2:11: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de Messias, de Heer.

[2] Lukas 1:52: heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien. (Lofzang van Maria).

De zoon van de herbergier

‘Aron, Aron! Waar ben je!’

Aron is in de oude stal, die een stukje achter de herberg staat. Hij is juist bezig de dieren te verzorgen; een os en een kleine ezel. Vroeger waren er nog meer dieren. Maar zijn vader deed ze één voor één weg. Hij had er geen tijd meer voor. Aron zou het heel erg vinden als de dieren weg zouden zijn, want hij vindt het altijd fijn om ze te verzorgen. Daar is hij nu ook weer mee bezig. Schoon stro op de grond, vers water in de waterbak en de voederbak vullen met schillen en hooi. De kribbe die hij een paar jaar geleden met zijn vader nog in elkaar had getimmerd. Hij moest er niet aan denken dat er geen stal meer zou zijn.
‘Aron, Aron! Waar zit je nou. Komen!’
Aron hoort zijn vader wel. Tjonge, wat is papa weer gestrest, denkt hij. Het is altijd hetzelfde liedje: als het druk is in de herberg moet ik weer op komen draven. Oké, het was vandaag ook een gekkenhuis in Bethlehem. Al die mensen op reis, om zich in te laten schrijven op de plek waar ze geboren zijn. Voor een volkstelling. Wat een ideeën heeft die keizer uit Rome toch. Maar vader heeft er goede zaken aan. De hele herberg zit vol. Hij heeft zelfs al een paar keer nee moeten verkopen.
Aron stapt de herberg binnen. Waar zou zijn vader zijn? In de werkplaats? In de eetzaal of in de keuken? Daar treft hij hem uiteindelijk aan.
‘Oh, Aron, daar ben je eindelijk. Waar zat je nou? Zeker weer in de stal. Luister, je moet me helpen. Het stookhout is bijna op. En we hebben vanavond nog veel nodig voor het vuur in de keuken. Er zijn veel gasten; en die moeten wij een maaltijd voorzetten. Ga jij hout halen, want anders valt er straks weinig te koken’.
‘Maar er is haast geen hout meer papa. Dat heb ik gisteren ook al gezegd’.
‘Ach, hier en daar zal best nog wel wat liggen. En wat we anders kunnen doen is die kribbe die we toen gemaakt hebben in stukken zagen. Dat is ook prima brandhout. Als de dieren weg zijn hebben we die voerbak toch niet meer nodig’.
Aron schrikt ervan. De kribbe gebruiken als brandhout? Dat mag niet. Zijn os en ezeltje kunnen toch niet zonder voederbak? ‘Maar papa, waarom halen we dan niet wat hout bij oom Jacob. Die heeft altijd wel over in zijn timmermanswerkplaats’.
De herbergier begint boos te worden. ‘Nou moet je ophouden Aron, je weet dat ik niets meer met die broer van mij te maken wil hebben sinds hij met die . . . bij die . . . ach, ik wil het er ook niet over hebben. Hup, aan de slag’.
Aron zal zijn best doen om zoveel mogelijk hout bij elkaar te sprokkelen. Hij gaat op pad. Aan de rand van het dorp staan veel oude bomen. Daar liggen vaak droge takken op de grond. Maar het is niet veel wat hij vindt. Het lijkt wel of iedereen aan het zoeken is geweest. Op de terugweg naar huis kwam oom Jacob nog tegen en maakte een praatje met hem, maar hij durfde niet om hout te vragen. Wat stom dat papa ruzie heeft met hem. Hij vindt hem juist zo’n aardige oom.

Teruggekomen in de herberg vulde hij het beetje hout in de keuken aan. Vader zag het, en was niet tevreden. ‘Veel te weinig. Dat is zo weer op. Kom op, ga die kribbe halen en zet hem in de werkplaats. Dan zoek ik zo de bijl’.
‘Ja maar papa, de dieren moeten toch ook eten’. ‘Hou toch op over die stomme os en ezel. Die moeten ook maar gauw weg. Dan kan die hele stal als stookhout dienen’.
Boos en bang loopt Aron terug naar de stal. De dieren waren nog uit de voederbak aan het eten. Hij kon toch niet hun eten uit de voederbak gooien? Maar hij moest naar zijn vader luisteren. Met tranen in zijn ogen trapt hij de kribbe om. Het beetje voedsel wat er nog in zat valt op de grond. Aron sleept de kribbe naar buiten. Hij kijkt nog even om. De os en de ezel gapen hem met verbaasde ogen aan. Ze lijken tegen hem te zeggen: ‘zorg jij zo voor ons? Een mooie ben je’.
Aron voelt zich schuldig. Tegenstrijdige stemmen gaan door zijn hoofd: ‘Je moet doen wat je vader zegt’. Maar ook: ‘Slappeling, kies partij voor de dieren!’.

Aron zet de kribbe in een donker hoekje van de werkplaats. Misschien denkt zijn vader er straks niet meer aan. Maar hij vergist zich, want daar stapt hij met zijn bijl de werkplaats binnen.
‘Nou, heb je dat houten geval nu eindelijk gehaald? Waar staat hij?’ Aron kan niet anders dan de kribbe uit de donkere hoek halen. Hij zet hem midden in de werkplaats neer.
‘Ah, goed zo. Kijk toch eens wat een mooi hout. Brede planken, dikke balken. Als dat in stukken is geslagen kunnen we voorlopig weer heel wat potjes koken’.
De herbergier controleert zijn bijl en wil zijn eerste slag slaan. Op dat moment wordt er aan de buitenpoort gebeld. De herbergier laat zijn bijl weer zakken. ‘Hè toch, alweer zeker gasten die ik geen plaats in mijn herberg kan bieden. Zo schiet het ook niet op’. Hij legt zijn bijl neer en gaat naar de poort.

phoca_thumb_l_IMG_6725

Aron blijft alleen achter. Hij staat te trillen op zijn benen en zijn hart bonkt in zijn keel. Als er niet was gebeld, dan had de kribbe in stukken gelegen. Maar nu staat hij er nog. Hij kan er nog steeds voor zorgen dat de kribbe wordt gered. En op dat zelfde moment, zonder verder na te denken over wat de gevolgen zouden kunnen zijn, neemt hij een besluit. Hij tilt de kribbe op en neemt hem mee naar buiten, loopt ermee naar de stal en verstopt hem daarachter tussen de struiken. Niemand die het ziet. Morgen kijken we wel verder.
Dan gaat hij terug naar de herberg en sluipt hij zachtjes naar zijn slaapkamer die zich boven de keuken bevind. Misschien vergeet papa de kribbe nu wel denkt hij. Hoopt hij.

Aron ligt op zijn bed. Hij hoort zijn vader naar de werkplaats lopen. De herbergier neemt de bijl weer in zijn hand. Verbaasd kijkt hij rond. Zijn ogen vinden niet wat hij zoekt.
‘Aron, waar heb je die kribbe gelaten. Aron, hier komen. Direct!’
De herbergier is nu echt boos. Hij loopt naar de keuken. Zijn vrouw is bezig met het voorbereiden van de maaltijd.
De herberg is erg gehorig en Aron kan het gesprek tussen zijn ouders letterlijk horen.
‘Wat zit die Aron toch vervelend te doen vandaag’ zegt de herbergier. Maar zijn vrouw gaat er niet op in. ‘Man, kom toch eens even zitten; vertel eens, wat waren dat zo net voor een jong stel mensen aan de poort. ‘O ja’ zegt de herbergier, ‘ik was het al bijna vergeten. Er stonden een jonge man en een meisje wat hoogzwanger was voor de poort. Of we nog een slaapplaats hadden’.
‘Je hebt ze toch niet weggestuurd?’ vraagt de herbergiervrouw. ‘Ik had het bijna gedaan. We hebben immers geen plek meer in de herberg? Maar ik zag het onrustige gezicht van dat meisje en de bezorgde blik van die jongen. Toen dacht ik ineens aan de stal. Daar zouden ze in elk geval beschut en zacht in het stro kunnen slapen. Nou, ze namen het maar al te graag aan. Ze leken uitgeput van hun reis’.
‘Dat was heel lief van je’ zei zijn vrouw. ‘Ik maakte me al wat bezorgd over je. Tegen Aron was je ook al steeds zo kribbig. Hier, eet wat brood. Je bent maar aan het rennen en vliegen de hele dag. Waarom vraag je je broer Jacob niet weer eens om te komen helpen als je het zo druk hebt. Hij doet dat maar al te graag’.
‘Dat weet je heel goed. Sinds hij die timmerklus bij die Romeinse hoofdman heeft aangenomen wil ik niks meer met hem te maken hebben. Een Jood gaat niet om met Romeinen, laat staan dat hij er voor werkt. Maar waar zit die Aron toch? Ik was met hem bezig het stookhout aan te vullen’.
Op dat moment wordt er weer aan de poort gebeld. Nee-schuddend gaat dit keer de herbergiervrouw kijken wie er buiten staat.
Algauw kwam ze weer terug. ‘Die goede daad die je hebt verricht met dat jonge stel wordt meteen beloond. Wie goed doet, goed ontmoet’. De herbergier kijkt vragend naar zijn vrouw. ‘Je broer Jacob staat aan de poort. Hij heeft een lading afvalhout bij zich. Hij was Aron vanmiddag tegengekomen. Die had hem verteld dat de kribbe misschien wel in stukken gezaagd zou worden. Jacob had later bedacht dat hij nog wel hout voor je had, want hij vond het zonde van die kribbe. Hij had er zelf het hout nog voor geleverd ’.
De herbergier kijkt strak voor zich uit. ‘Ik mot dat hout van Jacob niet’.
‘Wat zeg je? Maar ik wel!’ zegt de herbergiervrouw vastberaden.
‘Aron, waar zit je . . . kom je even helpen sjouwen?’
Aron had alles gehoord. Van de jongen en het meisje in de stal, van Jacobs timmerklus bij de Romeinen, zijn oom die nu met hout aan de poort stond. Natuurlijk wilde hij helpen. Als de kribbe maar bewaard kon blijven. Met een paar tellen was hij in de keuken.
‘Kom even helpen sjouwen’ zegt zijn moeder. ‘Je vader heeft last van stijfkoppigheid’.

Tevreden gaat Aron die avond naar bed. Morgenvroeg zou hij wel eens gaan kijken in de stal. Misschien was dat jonge stel er ook nog wel. Hij zou in elk geval de kribbe weer op zijn plek zetten. Met extra voer er in! Voordat hij gaat slapen kijkt hij zoals altijd even naar buiten. Het was een heldere avond. Duizenden sterren ziet hij. Wat is dat altijd prachtig. Bijna recht boven hem ziet hij een grote blinkende ster aan de hemel staan. Die ster was hem nog niet eerder opgevallen. Het leek net of de ster precies boven de stal stond.
De volgende ochtend loopt Aron naar de stal. Hoort hij nou een baby huilen? Het zal toch niet waar zijn . . . ? Aron kijkt door een kier van de deur naar binnen. Hij ziet het jonge meisje liggen op het stro. Ze heeft een kindje in haar armen, wat in doeken is gewikkeld. De jongen is bezig de stal een beetje op te ruimen en de os en de ezel kijken rustig toe.
‘Je mag wel even binnen komen hoor’ zegt de jonge moeder die Aron blijkbaar heeft opgemerkt. Schoorvoetend komt Aron de stal binnen. ‘Is het vannacht geboren?’. ‘Ja’ glimlacht ze. ‘Het is allemaal wat primitief hier, maar gelukkig is alles goed gegaan. Vind je mijn zoontje niet wonderschoon?’. De jonge vader komt er even bij staan. ‘Primitief is op zichzelf niet zo erg. Maar een stal zonder een voederbak vind ik wel heel armoedig. Ik had zo’n kribbe willen gebruiken om er een bedje voor ons kindje van te maken’.
Arons gezicht klaart ineens op. ‘Wacht maar even . . .’ zegt hij en loopt naar buiten.
Een paar tellen later komt hij weer naar binnen stappen.
‘Kijk eens wat we hier hebben!’.

Aron zet de kribbe neer bij de moeder en het kind.
Samen met de vader maken ze de kribbe een beetje schoon en vullen ze hem met schoon stro.
Dan neemt de vader het kindje over van de moeder en legt hem voorzichtig in de kribbe.
Aron knielt er even bij. Staat dan op en rent terug naar de herberg om zijn vader en moeder het grote nieuws te vertellen.
De ouders willen meteen in de stal gaan kijken en nemen allebei wat mee. De herbergier een dienblad met brood en melk. Het jonge ouderpaar zal toch moeten ontbijten! En de herbergiervrouw een wollen dekentje voor in de kribbe.
Aron wil met zijn ouders mee terug gaan maar bedenkt zich dan. Hij rent het dorp in naar het huis van oom Jacob. Ook hij moet het weten! Ook Jacob is ook verrast en gaat met Aron mee. Hij grist bij het weggaan wat stokken en een lap stof mee.
Aangekomen in de stal knielt ook oom Jacob bij de kribbe. Dan steekt hij de stok schuin achter de kribbe in de grond, plaatst er overdwars nog een stok aan en drapeert vervolgens de stof over het ontstane kruis. Zo heeft de kribbe een hemeltje gekregen is hij veranderd in een wiegje!
Iedereen is stil in de stal.
De herbergier loopt naar zijn broer en omarmt hem.
De herbergiervouw geeft haar man een kus.
Aron geeft zijn oom een high five.
De herbergier geeft zijn zoon een schouderklop. ‘We laten de stal zoals die is. Dat beloof ik’.
De jonge ouders kijken gelukkig toe.
De os laat een loei horen en de ezel balkt eenmaal. Het kindje schrikt er even van wakker, maar sluit de oogjes dan weer en slaapt verder.

phoca_thumb_l_IMG_6737

Pasen is een hardloopfeest!

De hardloopkalender van het maartnummer van Runnersworld uit 2013 vermeldt op eerste en tweede Paasdag maarliefst zesendertig hardloopwedstrijden. Menig van die loopevenementen hebben ook toepasselijke namen als Paasloop, Paashaasloop en Paasjogging. Persoonlijk heb ik ook goede herinneringen aan hardlopen met Pasen: mijn eerste marathon liep ik in 2008 op tweede Paasdag in Utrecht. In 2012 was ik weer van de partij. Dat was overigens (voorlopig?) ook de laatste marathon van Utrecht. Doordat de gemeente de subsidie introk (onbegrijpelijk) kon de organisatie het elk jaar groter wordende evenement niet meer organiseren.

Pasen staat synoniem voor het begin van de lente. Vanuit dat perspectief is het grote aantal hardloopwedstrijden goed te verklaren. De winter is voorbij, buiten wordt het zachter, je kan ’s avonds weer het bos in. Voor de hardlopers breekt er weer een aangename tijd aan. Ook met hardloopwedstrijden; om te beginnen met Pasen!
Dat Pasen strikt genomen een Christelijk feest is zal aan veel deelnemers van Paaslopen voorbij gaan. Hier onderscheiden zij zich overigens weinig van al die anderen die na het nuttigen van een Paasbrunch meubelboulevards of pretparken bezoeken. Om over de chocolade eieren en paashazen nog maar te zwijgen. Met het christelijke paasfeest heeft het allemaal weinig te maken. Het Bijbelse Paasverhaal blijkt echter vol met hardloopelementen te zitten. Vanuit dit gezichtspunt past het dus heel goed om hard te gaan lopen op Pasen en blijkt de haas als snelrennend wezen toch symbool te kunnen staan voor Pasen.
In de Bijbel wordt in de evangeliën van Mattheüs, Marcus, Lukas en Johannes het leven van Jezus opgetekend. Als leraar trekt hij door Israel met een boodschap van liefde, solidariteit en bevrijding. Sommigen zien hem als de Zoon van God die verzoening zal brengen tussen God en mensen. Anderen als de koning der Joden of als Messias die het volk Israel zal verlossen van de Romeinse overheersing. Hoe het ook zij, zijn boodschap roept met name bij de gezagsdragers ergernis op wat uiteindelijk leidt tot zijn gevangenneming, berechting en kruisiging.  Dit ‘lijdensverhaal’ is door Bach op indrukwekkende wijze op muziek gezet in zijn Mattheüs en Johannes Passie. Het verhaal van Jezus eindigt echter niet met zijn dood. Zijn graf werd op de derde dag leeg bevonden. Aan verschillende mensen zou hij zijn verschenen. Jezus is opgestaan en leeft! Dat wordt gevierd met Pasen. Bach schreef hierover ook een muziekwerk: het Oster (Paas) Oratorium.
Zoals al genoemd wordt er in dit passie- en paasverhaal, en ook in de muziek van Bach daarover, veel hardgelopen. De eerste hardloopscène komen we tegen bij de gevangenneming van Jezus die plaatsvindt in de hof van Gethsemané. Zijn afvallige discipel Judas verraadt hem met een kus. Van de andere discipelen wordt door Mattheüs verteld: Daarop lieten alle leerlingen hem in de steek en vluchten weg.  Ze gingen er als een haas vandoor. De tweede hardloopscène verhaald alleen Marcus. Een spannende beschrijving: Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg. Hardloopscene drie is niet uit de bijbel maar komt uit de Johannes Passie van Bach. Als Jezus het kruis op zijn rug moet dragen en naar Golgotha moet lopen waar de kruisiging plaats zal vinden voegt Bach een beschouwende aria toe: Eilt, ihr angefochten Seelen. In een vlot tempo wordt gezongen dat gelovigen zich moeten haasten om naar Golgotha te gaan. ‘Flieht’  wordt zelfs gezongen. Ga vliegensvlug, ijlings,  Want op Golgotha is het heil te vinden.
Hardloopscene vier is een meidenrun. Op de eerste dag van week gaan Maria van Magdala en een andere Maria in alle vroegte naar het graf. Ze zien de steen weggerold en een engel die tegen hen zegt dat Jezus is opgestaan. De engel maant de vrouwen snel naar de leerlingen te gaan om dit nieuws te melden. Ontzet en opgetogen verlieten ze haastig het graf  schrijft Mattheüs. Terug in de stad vertellen de vrouwen het nieuws buiten adem aan de leerlingen.  Dan volgt de vijfde hardloopscene die uitmondt in een ware wedstrijd. Er zijn verschillende versies: Lukas verhaalt dat de leerlingen het kletspraat vonden. Behalve Petrus. Lukas schrijft: Petrus echter stond op en rende naar het graf.  Johannes verteld dat er nog iemand anders naar het graf rende. Als een echte sportcommentator verslaat hij deze hardloopscène: Ze liepen beiden snel, maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf.
Al dit rennen op de eerste Paasdag heeft Bach geïnspireerd om zijn Paasoratorium te openen met de volgende tekst: Kommt eilet und laufet ihr flüchtige füsse wat vertaald kan worden als: komt, loop in ijltempo gij vliegensvlugge voeten.  Ren naar de plek waar het wonder is geschied. Natuurlijk staat ook hier de muziek in een snel tempo en omdat het hier om feestmuziek gaat wordt het ritme ondersteund door paukenslagen.
De eerste hardloopscènes waren als gevolg van het wegvluchten echte sprinten. De laatste hardloopscènes kunnen we typeren als middenafstandlopen. De afstand tussen de stad Jeruzalem en de graftuin buiten de stadspoort zal zo´n anderhalf tot twee kilometer geweest zijn. Ten slotte kan er ook nog een lange afstandsloop hebben plaatsgevonden, en dat wordt dan hardloopscène zes.  Lukas verteld over de zogenaamde Emmaüsgangers, enkele leerlingen van Jezus die ´s middags, nog onder de indruk wat er zich in Jeruzalem allemaal heeft afgespeeld, terugwandelen naar hun woonplaats Emmaüs. Lukas noemt een exacte afstand: zestig stadia, wat ongeveer twaalf kilometer is. Dan voegt Jezus zich bij hen, maar zij herkennen hem niet. Aangekomen in Emmaüs nodigen ze Jezus bij hen thuis want het is bijna avond. Als Jezus aan tafel het brood breekt herkennen ze hem pas, maar dan verdwijnt Jezus ook plots. Lukas verteld verder: Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem. Het wordt niet expliciet vermeld, maar het kan haast niet anders dan dat ze hardlopend terug zijn gegaan want het was al avond en ze wilden zo snel mogelijk hun ervaring delen met de anderen.
Pasen en hardlopen. Ze horen bij elkaar. En niet alleen vanwege het aangename hardloopweer. Maar zeker ook omdat het Paasverhaal ook een hardloopverhaal is!

Bijbelteksten uit de Nieuwe Bijbelvertaling staan cursief.

Heilige beukennootjes

 

“Bent u iets verloren?”

Ik was van mijn fiets gestapt om wat beukennootjes van de grond te rapen. Schuin omhoog kijkend zag ik de in het zwart geklede, hoogbejaarde man met een wandelstok die mij deze vraag gesteld had.

Het was op de route van mijn werk naar huis: van Bosch en Duin naar Zeist, door het bos van Dijnselburg. Dagelijks passeer ik aan de rand van het bos de grote bungalow waar ooit kardinaal Alfrink woonde. De bungalow wordt omringd door grote beuken. Nu wordt de bungalow bewoond door een aantal bejaarde paters. Eén kamer is ingericht als kapel. Elke morgen als ik rond de klok van 8 uur voorbijfiets bevinden de oude mannen zich in de kapel en houden daar hun ochtendgebed.Door twee vierkante raampjes wordt mij dagelijks een tijdloos schouwspel geboden. Er branden kaarsen en één van de paters staat gehuld in een lichte toga achter een katheder. Dit moment heeft voor mij betekenis gekregen: zelf kom ik zo moeilijk aan bidden toe; maar deze oude mannen bidden onophoudelijk en ik voel me daarin meegenomen. Als zij bidden, zal ik wel werken…en zo bezin ik me toch nog enkele momenten, en wordt ik even uit de dagelijkse sleur opgetild.

 

“Nee,ik zoek wat beukennootjes”.

Ik ben tegenover het oude mannetje gaan staan. Een vriendelijk gezicht keek mij aan. Ik vroeg hem wanneer hij voor het laatst beukennootjes heeft gegeten. Hij dacht een tijdje na. “Dat kan wel tachtig jaar geleden zijn”. “Dan wordt het tijd om eens te ontdekken of de smaak van deze nootjes nog hetzelfde is”antwoordde ik.  Terwijl ik een beukennootje afpelde vroeg ik hem of hij een bewoner is van de bungalow. Dat was hij, zoals ik wel dacht. Hij nam het beukennootje van mij aan en stopte het in zijn mond. En ik vertelde ik mijn verhaal; van mijn dagelijkse inkijkje bij hun gebedsbijeenkomst en mijn gedachten daarbij. “Dat is heel mooi” was tenslotte zijn reactie. “Jouw mijmeringen komen via ons wel in de hemel terecht”. ‘Typisch katholiek’ was de gedachte die door me heen flitste.

Het beukennootje smaakte hem overigens net als tachtig jaar geleden.

Na hem gegroet te hebben stapte ik weer op m’n fiets en ik voelde me gelukkig met deze korte ontmoeting.

Alsof ik iets kostbaars gevonden had.

Een nieuwe pasfoto

Bij binnenkomst in de publiekshal van  het gemeentehuis waar ik ben voor een nieuw paspoort moet ik eerst een nummertje trekken. Nog 11 wachtenden voor me. Tijd genoeg dus om eerst een pasfoto te maken in het pasfotohokje. Achter het gordijntje hoor ik iemand mopperen. Ik lees alvast de werkwijze aan de zijkant van de automaat. Door één zin kom ik in een dilemma: “Uw bril kan door de flitslichtweerkaatsingen veroorzaken waardoor de foto wordt afgekeurd. Advies uw bril af te zetten”.  Verdikkeme. Heb ik net een nieuwe bril die ik juist zo goed vindt staan. Ik waag het er maar op.”Kan” staat er in de bewuste zin.
Achter het gordijntje hoor ik nog steeds gemopper. Maar dan gaat het gordijntje open en komt er een bejaarde vrouw naar buiten. Haar foto moet klaar zijn, maar ze kan hem nergens vinden. Ik wijs haar op de gleuf aan de buitenkant van het hokje. Opgelucht  neemt ze de foto en vertrekt richting de balies.
Het nemen van de foto in het hokje is eenvoudig. Het krukje wat lager draaien.Mijn gezicht moet precies in de ovaal passen die op de  spiegel staat  waar ik in kijk.  Dan kan ik door een druk op de knop de foto nemen. Op het scherm zie ik het resultaat.  Ik mag besluiten om nog een nieuwe poging te wagen, maar ik ben direct tevreden.  Ik druk op de knop ‘afdrukken’ en verlaat het hokje.  Een struise vrouw van een jaar of 60, geheelin het rood gekleed met lang, volgens mij geblondeerd, haar  stapt nu in het hokje.
Na een minuutje wordt mijn fotokaart uitgespuugd door de automaat. Ik sta er goed op! Alleen, bij de bril wel wat lichtvlekken. Ai….hopelijk kan het er nog mee door.
Bij de balies moet ik nog een tijdje wachten. De vrouw in het rood blijkt nog eerder aan de beurt dan ik. Maar dan verschijnt ‘mijn nummer’ op een scherm. Ik mag naar balie 3. De gebruikelijke formaliteiten worden afgenomen. Dan komt  het moment dat ik mijn pasfoto moetoverhandigen. De baliemedewerker heeft de schaar al in zijn hand om één van devier pasfoto’s eruit te knippen.  Dankomt de opmerking waar ik al bang voor was. Niet goed. Teveel lichtvlekken opde bril. Helaas. Gelukkig krijg ik een munt om een nieuwe foto te maken. Dat istoch weer coulant van de gemeente. Anders had ik opnieuw x805,- moeten betalen.De gemeenteambtenaar verteld er wel bij dat er maar eenmaal een extra muntwordt verstrekt. Als ik weer een foute foto maak mag ik zelf weer dokken. Primadenk ik. Het zal me niet meer overkomen. Bij de volgende foto zal ik mijn brilmaar afzetten. Jammer, maar er zijn ergere dingen.
Tegelijk met de dame in het rood kom ik weer aan bij het fotohokje.  Ook zij moest de foto overnemen. En wat blijkt, ook teveel lichtvlekken op de bril. Dan valt het mij pas echt op: wat een knots van een bril zij op heeft,  en: knalrood!
De bejaarde vrouw  komt warempel weer het hokje uit. Ook haar foto was blijkbaar niet goed gekeurd. Intussen was ik met de vrouw in het rood in gesprek geraakt. Dat ik op mijn paspoortfoto brilloos zou verschijnen,  oké. Maar zij… Met volle overtuiging zeg ik dan ook tegen haar: “Maar mevrouw, als u zonder bril op de foto gaat, dan verliest u uw identiteit!”. Ze kijkt me verbaasd aan. “Ja,dat is helemaal waar” zegt ze  “Maar wat moet ik dan?”. “U kunt een pasfoto laten maken bij een fotograaf, die hebben een flits volgens mij niet  nodig”. “Dat ga ik doen, dank u wel voor de tip meneer”. De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat mijn baliemedewerker dit tegen mij had gezegd, de hare blijkbaar niet.
Intussen is de oude vrouw naar buiten gekomen.  Ze pakt haar tweede foto uit de gleuf en kijk ter beteuterd naar. “Helemaal mislukt”.  Ik bekijk de foto ook. Haar gezicht staat er half op. Ze heeft het krukje niet omhoog gedraaid.  “Maar u kon toch op het scherm zien of uw hoofd in de ovaal zat?” vroeg ik haar. “Nee, meneer, ik moest mijn bril afzetten, dus ik kon dat allemaal niet zien”. Ik wilde nog tegen haar zeggen dat ze haar bril pas had af kunnen zetten op het moment dat ze de foto nam, maar ik kwam er niet tussen. Jammerend zocht ze in haar portefeuille naar genoeg euromunten, want nu ging het haar weer €5,- kosten.
De vrouw in het rood had inmiddels iets verderop haar jas aangetrokken (echt waar; ook rood!) en stond op het punt te vertrekken.  Toen ik kreeg ik een idee. “Mevrouw, u heeft uw munt nu niet gebruikt. Wilt u die geven aan deze mevrouw wiens tweede foto ook mislukt is?”

Dat was natuurlijk geen probleem.  En terwijl ik een oogje in het zeil hield maakte het oude vrouwtje haar derde foto. En die was uiteindelijk goed!