Filemon de fluiter

Heb ik jullie wel eens van Filemon verteld? Filemon de fluiter?
Filemon woonde in Bethlehem. Zijn vader was herder.
Als kind vond Filemon het heerlijk om met zijn vader de schapen op de velden te weiden. Hij genoot van het heuvelachtige landschap met zijn mooie uitzichten. Zijn vader leerde hem van alles over de natuur. Waar het beste gras groeide voor de schapen, welke besjes je kon eten en welke giftig waren. Filemon leerde de namen van alle vogels, en hij herkende ze op een gegeven moment ook aan hun gefluit.
Het was heerlijk om buiten te zijn. Later zou Filemon vast ook herder worden. Dat wist hij zeker.

Op een dag was Filemon met zijn moeder op de markt. Het was er heel druk. Er werd muziek gemaakt en kinderen waren aan het dansen. Filemon vond het prachtig! Vooral het vrolijke spel van een fluitspeler!
Toen hij ’s avonds op bed lag hoorde hij de muziek nog steeds in zijn hoofd. Oh… ik wou dat ik dat kon. Ik wil ook zo’n fluit hebben.

De volgende dag was de fluitspeler weer op de markt en hij vertelde Filemon dat hij zijn eigen fluiten sneed van harde rietstengels. Hij boorde er kleine gaatjes in waardoor er een melodietje gespeeld kon worden. Dat was een heel precies werkje. Maar volgens hem zou Filemon, als hij geduld had, het ook kunnen leren.
Meteen diezelfde dag ging Filemon aan de slag. Bij een smalle beek in de buurt vond hij stevige rietstengels. Wekenlang was hij bezig met holle stengels in de goede maat te snijden en er gaatjes in te prikken op precies de juiste afstand. Het koste ook veel tijd om te ontdekken hoe hij op de fluit moest blazen. Zijn eerste fluit klonk als een schorre duif maar elke volgende fluit die af was klonk beter en zuiverder. Het vingervlug spelen op de fluit leerde hij zichzelf aan. Dat vond hij helemaal niet moeilijk. Filemon verzon zelf allerlei melodieën . En als hij met zijn vader het veld op ging nam hij zijn fluit mee en probeerde hij het zingen van de vogels na te doen. Wat was dat leuk! Soms floten de vogels hem zelfs na!

Filemon genoot zo van het fluitspelen dat hij bedacht dat hij liever fluitspeler wilde worden dan herder. Dan zou hij in de tempel in Jeruzalem mee kunnen spelen met de muzikanten. Net zoals het in de laatste Psalm staat: “Loof Hem met dans en tamboerijn, loof Hem met snaren en fluit”. Maar Filemon wist ook wel dat dit nooit zou gebeuren. De muzikanten in de tempel waren Levieten. Daar zou hij nooit bij kunnen horen als eenvoudige herder.

Filemon werd ouder en werd herder van een eigen kudde. Hij kreeg een mooie staf van zijn vader maar wat hij ook altijd bij zich hield was zijn fluit. Vaak had hij zelfs meerdere fluiten in zijn herderstas. Hij speelde de mooiste liederen. Andere herders luisterden graag naar zijn muziekspel. Hij kon weglopende schapen er mee teruglokken. Het lukte hem zelfs om met hele schelle tonen wilde dieren af te schrikken. Iedereen kende hem als Filemon de fluiter. En als het feest was in de stad speelde hij op de markt en dansten de kinderen in het rond. Met zijn fluit en met zijn werk als herder was hij een gelukkig mens, al bleef hij soms dromen om eens in de tempel God te loven met zijn fluitspel.

En toen kwam die bijzondere nacht die hij nooit zou vergeten. Samen met een paar andere herders zaten ze rond het kampvuur. Het was een rustige nacht. De schapen sliepen allemaal. Hij had nog gewerkt aan zijn nieuwste fluit die hij had gesneden uit een stengel bamboe. De stengels van deze plant had hij gekocht van een handelsreiziger uit het verre oosten. Het leek hem uitstekend materiaal voor een fluit. De klank van de fluit was de mooiste van al zijn fluiten. Helder, zacht en rond. Alleen moesten er nog een paar gaatjes bij om al zijn melodieën te kunnen spelen.
Terwijl hij aan het snijden was stond daar ineens die engel in het volle licht. De engel vertelde over de geboorte van de Messias. Het was ongelooflijk, en zeker ook wat er daarna kwam: een koor van engelen in het luchtruim zong het mooiste lied wat hij ooit had gehoord: “Eer aan God in hemel en vrede op aarde voor de mensen die hij liefheeft”.
Zo plotseling als dit allemaal plaats vond, zo plotseling was ook alles weer stil. Maar de herders waren verre van stil: ‘kom, we gaan naar Bethlehem, we willen het met eigen ogen zien!’. Filemon stopte zijn fluit in zijn tas en volgde de andere herders.

Als vanzelf vonden ze de plek waar het kindje geboren was. Op hun tenen liepen ze naar de stal. Ze hoorden het kindje huilen. Filemon opende voorzichtig de deur en keek naar binnen. Mogen we binnen komen? De vader keek verrast op en wenkte de herders naar binnen. Wat ze zagen was zo mooi en wat er gebeurde zo bijzonder! Een kindje, in doeken gewonden, in de armen van zijn moeder. Het kindje huilde. Het had net gedronken maar het lukte nog niet om in slaap te vallen. Filemon dacht er eigenlijk niet bij na. Hij pakte zijn nieuwe fluit uit zijn herderstas en begon er zacht op te spelen. In een flits dacht hij nog even: klinkt hij wel zuiver genoeg, want ik was vanavond nog met de fluit bezig. Maar het geluid van de fluit was hemels mooi. Filemon verzon een heerlijk slaapliedje en het kindje stopte met huilen. Zijn oogjes zochten de richting waar het fluitspel vandaan kwam en vielen toen langzaam dicht. Het kindje sliep. Voorzichtig legde de moeder haar baby in de voederbak.
Langzaam haalde Filemon zijn fluit van zijn lippen.
‘Loof hem met snaren en fluit’ zei hij zacht.
En hij dacht: ‘dit was mooier dan fluiten in de tempel ooit kan zijn’.


Kerstverhaal is geschreven voor de kerstavonddienst van de NoorderLichtgemeente te Zeist, 24 december 2022. Tussendoor klonk blokfluitmuziek van onder andere Jacob van Eijck en Johan Sebastian Bach. Te zien en te beluisteren op het YouTubekanaal van de NoorderLichtgemeente.

Illustraties: Johannes Baeck en Georges de la Tour.

De lichtende steen

De herders

‘Halleluja! Hij is geboren: de Redder, de Messias, de Heer[1]!
Hier in Bethlehem, in de stal achter de herberg! Laten we blij zijn!’


Het is nog vroeg in de ochtend in Bethlehem. Een paar herders lopen vrolijk door de straten en spreken iedereen aan die ze tegenkomen.

‘Mevrouw! Heeft u het gehoord? Hij is geboren, de Redder! We gaan niet verloren, er is hoop! We hoeven niet in het donker te blijven wandelen. Er gaat licht schijnen in de duisternis!’
De vrouw, die net een sieradenwinkeltje wil binnengaan kijkt verbaasd op. Wat doen die herders zo vroeg  in de stad denkt ze, en waar hebben ze het in hemelsnaam over? Wat een paniekzaaiers. ‘Ach beste herders, trek je daar toch niets van aan. Zo donker is het toch niet? Een redder hebben we helemaal niet nodig. We kunnen onszelf prima redden, en als het even tegenzit: maak je niet druk, het komt vanzelf wel weer goed. Diegenen die het niet redden hebben het waarschijnlijk aan zichzelf te danken. Licht in de duisternis? Nee hoor, het is gewoon: na regen komt zonneschijn’.

De herders lopen verder. Niet minder enthousiast na de nonchalante, onverschillige reactie van de vrouw.
‘Halleluja! Hij is geboren: de Redder, de Messias, de Heer! Hier in Bethlehem, in de stal achter de herberg! Laten we blij zijn!’

Even verderop komen ze een man tegen. Een herder herkent hem, hij is de rabbi. ‘Rabbi! Heeft u het goede nieuws gehoord? Hij is geboren, de Messias! Hij is de koning, de hemelse koning! Hij is de lichtende ster. Kijk! Daar schijnt hij al, boven Bethlehem waar hij geboren is in een stal’.

Verbaasd blijft de rabbi staan. Zijn reactie is vol van ontkenning. ‘Daar geloof je toch niet in? Een nieuwe ster aan het firmament? Er hebben er al zoveel verkondigd dat ze de verwachtte Messias zijn. Dit is weer een typisch staaltje van nepnieuws, waarschijnlijk ingebracht door de Romeinen, die tweespalt willen zaaien onder ons Joden. Het zal wel een complot zijn! Het is niet waar! En echt, de Messias die ooit zal komen zal heus niet geboren worden in een stal’.

De rabbi loopt door en de herders kijken elkaar vertwijfeld aan. Hoe kan het nou toch dat hun blijde boodschap niet wordt gehoord? Zelfs niet door de rabbi. Iets minder enthousiast vervolgen ze hun weg terug naar het veld.
‘Halleluja! Hij is geboren: de Redder, de Messias, de Heer! Hier in Bethlehem, in de stal achter de herberg! Laten we blij zijn!’

Bijna buiten de stad lopen ze tegen een Romeinse soldaat aan die hen sommeert stil te staan. ‘In naam van de Keizer, wat roepen jullie daar?’.

‘Soldaat! Heeft u het niet gehoord? Hij is geboren, de Heer! Hij zal ons leiden als een herder. Hij zal ons de goede richting wijzen en een lichtend voorbeeld voor ons zijn’.De Romeinse soldaat reageert resoluut: ‘Wat zeg je daar? Een nieuwe leider? Eén is onze leider en dat is onze keizer die zetelt in Rome. Hij is de geheiligde, de verhevene. Hij straalt als de zon over het gehele Romeinse rijk. Niemand kan zich meten met Keizer Augustus. En zij die denken het tegen hem op te moeten nemen zullen het met de dood bekopen. Ga dat maar zeggen tegen dat zogenaamde heertje in de stal. En dat geschreeuw van jullie wil ik niet meer horen’.

Stom geslagen vervolgen de herders hun weg richting de stadspoort. ‘Horen jullie dat allemaal?’ zegt een herder, ‘ik was zo blij en vrolijk! Maar niemand lijkt het grote nieuws van de geboorte van de Redder, de Messias de Heer serieus te nemen. Verbaasd zijn ze wel maar de één is onverschillig, de ander ontkent het en een derde wijst het af. Ik word hier toch wel een beetje verdrietig van’.

De herders lopen door en komen bij de stadspoort een meisje tegen. Eén van de herders wil de boodschap nog een keer verkondigen maar komt bijna direct tot het besef dat hij een roepende in de woestijn is:  ‘Halleluja! Hij is geboren…   ach, laat ook maar’.
Ze verlaten de stad door de poort richting het veld waar hun schapen hopelijk nog grazen.

Magdalena

Magdalena is vroeg van huis gegaan. Met haar moeder en broertje woont ze in een klein huisje vlakbij de stadspoort. Haar vader is een paar jaar geleden overleden. Haar moeder is kleermaakster maar verdiend weinig geld. Het lukt vaak niet om rond te komen. Nu is de olie op en kan de enige lamp die ze hebben niet branden. Magdalena heeft bedacht om een mooie steen, die ze ooit van haar grootvader heeft gekregen, te verkopen. Dan zou ze daarmee weer een kruik olie kunnen kopen. Het is een bijzondere steen. Grootvader heeft gezegd dat hij licht kan geven. Was dat maar zo, dacht Magdalena, dan hadden we helemaal geen olie nodig gehad. Toch klopte er wel iets van wat grootvader had gezegd. Overdag lijkt het een gewone steen maar bij maanlicht twinkelen er allemaal mini-kristalletjes en dan is hij echt bijzonder. Toch jammer dat ze de steen moet verkopen. Maar echt licht is toch belangrijker.

Magdalena ziet de herders door de poort de stad uitlopen. Vreemd, denkt ze, die zie je normaal nooit zo vroeg op de dag. Ze hoort wat een herder roept: ‘hij is geboren!’ Magdalena roept hem na: ‘Herder, wie is er geboren?’. Maar de herder hoort haar niet. Ze zijn de stadspoort al door.
Magdalena loopt de stad in en gaat naar een sieradenwinkeltje. Ze laat de steen zien aan de vrouw die achter de toonbank staat. ‘Mevrouw, ik heb een mooie lichtgevende steen. Wilt u die van me kopen?’. ‘Ach meisje’ zegt de vrouw, ‘dat is toch helemaal geen mooie steen? En hij geeft helemaal geen licht. En al zou hij dat doen, wat heb je eraan?  Ik heb hier veel mooiere edelstenen en blinkende sieraden. Het is me wat vandaag. Lichtgevende baby’s en nu weer lichtgevende stenen. Het moet toch niet gekker worden, anders wordt ik nog licht in mijn hoofd’.

Magdalena loopt het winkeltje uit. Ze denkt na over wat de vrouw tegen haar zei. Geen mooie steen… het is toch een prachtige steen. En wat zei ze nou over een baby die licht geeft.  De herder had het ook al over een geboorte. Zou er toch iets bijzonders aan de hand zijn?


Toen Magdalena dat dacht lichtte haar steen heel eventjes op.


Zag ik dat nou goed? Mijn steen gaf even een helder licht. Verbeeldde ik me dat nou of zou het iets te maken kunnen hebben met de geboorte van dat kind?

Toen zag Magdalena de rabbi van de synagoge aankomen wandelen. ‘Rabbi, ik heb een mooie lichtgevende steen. Hij gaf net nog echt licht. Wilt u die van me kopen? Het geld hebben we nodig voor olie om thuis onze lamp te laten branden. En de olie is zo duur geworden de laatste tijd’. De rabbi keek Magdalena verbaasd aan. ‘Ach meisje. Een steen kan geen licht geven. Laat je toch niets wijs maken. Allemaal nep. Net als die nieuw geboren Messias waarvan ik zo even hoorde, een nieuwe ster… dan is jouw steen zeker een rockstar ha ha ha! Maar even serieus, jammer dat jullie thuis in het donker zitten. Hier heb je wat geld om olie te kopen, want een steen gaat je daarbij echt niet helpen’.
Magdalena bedankte de rabbi voor het geld. Gelukkig, ik heb wat geld gekregen voor olie. Dat is voor een paar dagen wel weer genoeg. Maar hoorde ik nou goed wat de rabbi zei? Hij had het ook al over de geboorte van een kind. Een nieuwe ster. Een Messias. Wat dat is zou ik niet weten, maar het is vast heel bijzonder.


En precies op dat moment lichtte haar steen weer op. En nu een paar keer!

Kijk! Mijn steen geeft weer licht. Ik zag het echt. Hoe kan dat nou? Dit kan toch geen toeval zijn. Het moet te maken hebben met de geboorte van die Messias. Daar komt een Romeinse soldaat aan. Misschien weet hij er meer van. ‘Soldaat, mag ik u wat vragen? Klopt het dat er een bijzonder kind is geboren? Een Messias, iemand die licht zal brengen?’. De soldaat hield halt en luisterde bedachtzaam naar Magdalena. ‘Daar heb ik geen officiële berichten over gehoord, meisje.  Maar er was zo juist wel een herder die iets dergelijks vertelde. Over een heer, een nieuwe leider, die geboren zou zijn in een stal. Een raar verhaal. Maar ook gevaarlijk denk ik. Er kan opstand van komen.  Ik zal het doorgeven aan mijn centurion. Wij dulden geen nieuwe leider, de keizer is onze heer. Pas maar op met dit soort verhalen, meisje’. En de soldaat vervolgde zijn weg.

Magdalena’s hart bonsde van spanning. Het is dus echt waar. Er is een bijzonder kind geboren. Iedereen heeft het erover. Allemaal zijn ze  verbaasd maar ze trekken zich er vervolgens niets van aan. Ze geloven het gewoon niet! Ik moet er meer van weten. De soldaat had het over een stal. Dat moet dan de stal achter de herberg zijn.

Bij die gedachte begon de steen plots weer op te lichten. Hij knipperde zachtjes en ging niet meer uit.  

Magdalena keek er vol verwachting naar. Ik ben er vlakbij! Toen ze opkeek zag ze even verderop de herberg met daar achter de stal. Hoog daarboven scheen een grote blinkende ster. Toen begreep ze het: die ster steekt mijn steen aan. Ze wist het zeker. Ik ga naar de stal. Ik ga mijn steen aan het kindje geven.
Voorzichtig deed ze de staldeur open en ging naar binnen.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is tekeningklasina2.jpg
Tekening van Klasina van Schothorst

Het licht

Nog helemaal vol van alle indrukken van wat ze had meegemaakt was Magdalena later die morgen weer thuis gekomen. Ze kon niet ophouden haar moeder te vertellen wat ze allemaal had gezien en beleefd.
‘Het was zo mooi. Een kindje, in doeken gewonden, lag lief te slapen in een voederbak.
En wat zo bijzonder was, toen ik het kindje zag begon mijn steen fel te schijnen. Het verlichte de hele stal en ging niet meer uit.
Ik vertelde de ouders hoe ik de stal had gevonden. Zo grappig vonden ze dat: ik vond hem via drie mensen die er juist niks mee te maken wilde hebben!
Ik wilde de lichtende steen aan het kindje geven. Maar van de ouders mocht ik de steen houden.
Dan zouden we thuis altijd licht hebben.
‘Wie gering is geeft hij aanzien’[2] zei de moeder, toen ze haar kindje liefdevol uit de voederbak optilde en in haar armen nam. Apart hè?

Kijk, de steen brandt nog steeds. Is hij niet schitterend?


[1] Lukas 2:11: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de Messias, de Heer.

[2] Lukas 1:52: heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien. (Lofzang van Maria).

Een kersttekening van Tim

Tim is chagrijnig.
Hij verveelt zich stierlijk.
Door de corona is het voetballen gestopt.
De school is gesloten.
En nu is zijn spelcomputer ook nog eens stuk.
Wat moet hij nou toch doen?

Eva, zijn moeder kan het er eigenlijk niet bij hebben.
Door de corona staat het hele leven thuis op zijn kop. Bovendien maakt ze zich zorgen om de gezondheid van haar vader die sinds kort in een verpleeghuis zit. Al weken heeft ze hem niet echt kunnen bezoeken. Een paar keer voor het raam. En twee keer in de week hebben ze video contact via de tablet.

Kom, zegt ze tegen Tim. We gaan proberen opa te bellen.
Daar heb ik geen zin in zegt Tim. Opa is zo saai…
Dat snap ik wel, denkt Eva. Sinds haar vader in het verpleeghuis zit praat hij heel weinig. Is hij in zichzelf gekeerd en is het moeilijk om te weten wat er in hem omgaat.

Als Eva even later haar vader belt is zij het vooral die aan het woord is. Ze verteld hoe thuis alles gaat tijdens de lockdown en ook hoe het er aan toe gaat in de kerk. Er mogen maar dertig mensen aanwezig zijn.
Dan reikt ze de tablet aan Tim. Hier, praat jij ook maar even met opa.
Tim neemt de tablet over. Dag opa, hoe gaat het?
Ach jongen, het gaat allemaal wel hoor. Je moeder zei dat je je zo verveelde. Weet je wat ik altijd ga doen als ik me verveel? Ik ga tekenen. Dat zou jij ook eens moeten doen.
Maar opa, tekenen is saai.
Echt niet hoor. Kijk maar bijvoorbeeld naar al die computerspelletjes die jullie thuis spelen, eigenlijk zijn dat allemaal tekeningen.

Ja, daar heeft opa gelijk in. Dat had hij nog nooit zo  bekeken.
Mama, mag ik een schetsblok kopen?
Natuurlijk mag dat. Wat een goede tip van opa.

En zo begon Tim tekeningen te maken. Hij begon eerst van alles na te tekenen. Eerst de figuren van zijn favoriete computerspel. Dat was helemaal niet zo moeilijk. Toen ook dingen die hij buiten zag. Vogels, bomen, een fiets. Maar ook probeerde hij zijn vader en moeder na te tekenen en zijn zusje.  En wat ging hem dat goed af! Alleen zijn zusje vond dat het niet leek.

In augustus werd er een neefje geboren en Tim maakte voor zijn tante een mooie tekening van haar met haar baby in de armen. Wat was die goed gelukt! Het lijken Maria en haar kindje Jezus wel had iemand gezegd. Tim maakte er een kopie van en stuurde die naar zijn opa in het verpleeghuis.  Die was er wat trots op. Hij liet hem aan iedereen zien.

Maar met zijn opa ging het langzaam achteruit.  Begin december kwam het bericht dat hij niet meer zo lang zou leven. Hij was al heel oud en had gezegd dat hij het niet erg vond om dood te gaan maar dat hij wel hoopte dat hij de kerst nog zou meemaken want dat vond hij het mooiste feest van het jaar.
Moeder dacht dat hij dat niet meer halen, zo zwak hij al was. Tekenen deed hij al weken niet meer…

Toen kreeg Tim een idee. Want natuurlijk moest de wens van zijn oude opa uitkomen. Dit jaar moest hij nog kerst vieren.
Meteen pakte hij zijn schetsblok en begon aan een tekening met een engel die een bezoek bracht aan Maria. Die engel vertelde Maria dat ze een kindje zou krijgen. Toen de tekening af was stuurde hij hem naar zijn opa.
De volgende dag maakte hij een tekening van de Romeinse keizer die een bevel liet uitgaan dat iedereen zich in zijn rijk moest inschrijven. Dat was niet zo moeilijk want in de Asterix had hij gezien hoe je een Romeinse keizer kan tekenen. Ook die  ging op de post.
Want dat was het plan van Tim: hij zou een serie tekeningen maken van het kerstverhaal en die één voor één deze maand naar zijn opa opsturen.

De volgende tekening was die van Jozef en Maria op reis. En zo kreeg de opa van Tim om de  twee, drie dagen een enveloppe met daar in een tekening van zijn kleinzoon. Natuurlijk ook één van de herbergier die zegt dat hij geen plaats heeft…  Elke dag weer keek opa er naar uit en het leek zelfs of hij er weer sterker door aan het worden was.
Opa genoot van de tekening van de stal waar Jozef en Maria in naar binnen waren gegaan. Echt een huisje uit het Midden-Oosten.

Op woensdag 23 december kreeg hij een prachtige tekening met Jozef die voor Maria een bed opmaakt in een stal. Een os staat er bij te kijken. Wat heeft hij die os mooi getekend! Hij geeft de tekening door aan de andere bewoners van zijn groep in het verpleeghuis, want die genieten inmiddels ook steeds van de tekeningen van Tim.
Morgen is het kerstavond. Dan zal de laatste tekening komen!

Dan is 24 december, maar er komt er niks met de post… hoe kan dat nou?
Ach, het is ook zo druk bij de post, denkt opa, misschien is de bezorging wel later op de dag.
Maar ‘s middags wordt er helaas geen tekening bezorgd.

De huiskamer van het  verpleeghuis  is mooi versierd voor de kerstavond. Opa heeft de tekeningen van Tim aan een touwtje naast elkaar laten hangen. Dat was een goede tip geweest van de geestelijk verzorger van het verpleeghuis. Maar nu ontbreekt de laatste, belangrijkste tekening. Iedereen in het verpleeghuis is teleurgesteld.

Maar dan gebeurd er iets onverwachts. Tijdens het kerstdiner  staan opeens Tim en zijn moeder in de huiskamer en Tim heeft een hele stapel enveloppen in zijn handen.
Ik kom de laatste tekening brengen, en heb kopieën laten maken voor jullie allemaal.
De mensen zijn compleet verrast.
Opa mag natuurlijk als eerste zijn enveloppe openmaken en daar ziet hij de meest bijzondere kerststal die hij ooit gezien heeft.

Maria, Jozef en het kindje in het midden, en daarbij de os en ezel. Maar daarnaast een jongetje en een oude man die vol verwondering bij het kindje staan. En hij ziet het goed: dat zijn Tim en hijzelf.
Tranen lopen over zijn wangen. Hij kan geen woord uitbrengen.
Tim geeft zijn opa een kus, terwijl dat eigenlijk niet mag. Bedankt lieve opa, dankzij u ben ik gaan tekenen.
Fijne kerstdagen gewenst!
En ook jullie fijne kerstdagen, zegt hij tegen de andere bewoners.
Dank je wel Tim, wordt er gezegd en ze geven hem een hartelijk applaus.

Dankbaar gaat opa later die avond naar bed. Hij is moe. Zo is het mooi geweest denkt hij. Hij sluit zijn ogen en terwijl hij inslaapt ziet hij zichzelf staan met zijn kleinzoon.
Hand in hand.
Bij het kerstkind.

Tekeningen van Myrthe Naumann

Het stralende licht

‘Ik ga niet mee vannacht!’
David schreeuwt het nog een keer luid uit.

David is twaalf jaar. En volgens de gewoonte van de familie ga je dan voor het eerst ’s nachts mee om op de schaapskudde te passen. Zo is het altijd gegaan. Ook bij zijn vader en bij zijn grootvader.
David komt uit een familie van herders. En zijn vader heeft een grote kudde. De grootste van de omgeving. Daar is David altijd trots op geweest. En herder, ja dat zou hij ook gaan worden. Dat stond vast. Hij wilde niets liever. Maar de kudde weiden in de nacht… dat zou hij nooit doen.

‘Ik ga niet mee vannacht!’

Vader wist het wel. David is bang in het donker. Dat is hij altijd al geweest. Er moest altijd een lichtje branden bij zijn bed als hij ging slapen. Nog steeds! Anders durfde hij niet te gaan slapen. Hij had geen idee waar die angst vandaan kwam. Maar nu hij twaalf is geworden zal hij er toch aan moeten geloven. Bang of niet. Over de kudde moet ook ’s nachts gewaakt worden. Vooral ’s nachts! Als er veedieven rondsluipen of roofdieren! De laatste tijd waren het vooral wolven die het op de schapen gemunt hebben. Ze waren uit het naburige land hun omgeving in getrokken en bezorgden veel overlast. Maar een herder is toch nergens bang voor. Niet voor wolven en zeker niet voor het donker.

‘Je zal vannacht toch echt meemoeten David!’

Ja, waarom was David eigenlijk bang voor het donker? Eigenlijk wist hij dat zelf niet. ‘Omdat je niets ziet!’ was meestal zijn antwoord. Want verder was David eigenlijk niet bang uitgevallen. Hij was best sterk en slim en kon ook een goed potje vechten. Zelfs voor wolven was hij niet bang dacht hij. Maar in het donker voelde hij zich onveilig, angstig. Als hij ‘s nachts wakker werd en zijn olielampje was uitgegaan raakte hij in paniek en kon hij het wel uitgillen. En nu moest hij ’s nachts mee… Stel je voor dat het ging regenen, en het licht van de maan en de sterren achter de wolken verborgen bleef. En het kampvuur zou doven… pikdonker zou het dan zijn op het veld. Hij moest er niet aan denken.
‘Ik ga niet mee vannacht!’

Maar David wist het. Hij moet mee. Twaalf jaar was hij. Het kon niet anders. Hij moest herder worden. Zijn moeder had hem een extra grote olielamp meegegeven. Samen gingen ze op pad.

*

Koud was het. En pikdonker. Geen ster te zien. Gelukkig hadden ze een flink kampvuur gestookt. Dat was heerlijk warm, en het gaf ook een beetje licht…
Het leek erop dat het een rustige nacht zou worden maar op een gegeven moment was er onrust in de kudde. Vader wist het meteen: er zijn wolven in aantocht. Kom mee David. Die moeten weggejaagd worden…
David was al een beetje slaperig geworden maar direct was hij klaarwakker. Voor hij er erg in had liep hij achter zijn vader aan het veld in. ‘Je hoeft niet bang te zijn hoor David, de wolven zullen vluchten vanwege onze fakkels en ons geschreeuw’. Maar David had geen fakkel gepakt. Hij had zijn lampje meegenomen. En zou hij kunnen schreeuwen? Zijn hart bonkte in zijn keel.
‘Doorlopen’ zei vader, ‘anders komen we te laat en zijn we een lammetje kwijt’. David versnelde zijn pas. Maar toen gebeurde het ergste. Hij struikelde over een steen en zijn lampje viel stuk op de grond. ‘Au au, help, help!’ gilde David het uit, want hij was hard op zijn knie gevallen.
‘Dat was de perfecte schreeuw’ lachte vader. ‘Hoor, de wolven huilen, ze vluchten er van weg!’.

Terug in het kamp vertelde vader aan de andere herders hoe David de wolven had weggejaagd. Maar David was helemaal niet trots op zichzelf. Dit was een stom ongeluk of moet je zeggen stom geluk… en nu zat hij zonder lampje helemaal in het donker.
Of toch niet? Het leek of de lucht helderder werd. Er verscheen iets van licht aan de hemel. David verwachtte dat de maan te voorschijn zou komen, maar die was het niet. Het was een felle ster die plots stond te schijnen boven hun stadje Bethlehem.

David wilde zijn vader wijzen op de ster maar op datzelfde moment gebeurde er iets wat hij zijn hele leven niet meer zou vergeten. Uit die ster kwam plotseling een felle lichtflits recht op de herders af en in dat licht verscheen een blinkende gedaante die in hun midden kwam staan. Davids vader en ook de andere herders, ze vielen achterover van schrik. ‘Help’ gilden ze het uit. ‘Help!’
David schrok niet. Hij keek zijn ogen uit. Licht, het is licht! En wat een schitterend wezen stond er voor hem. Dit moet een engel zijn. David kon zijn ogen er niet van af houden. Het was zo wonderlijk, want niet die engel was lichtgevend, nee, die engel stond in het licht. Het mooiste licht wat hij ooit gezien heeft. De herders hielden hun handen nog voor hun ogen en trilden van angst, maar David was niet bang. Hij keek zijn ogen uit. Licht! En wat voor licht: een heerlijkheid.

80782395_3144238575592677_7331368264984952832_o
Even keek de engel hem aan en gaf hem een knipoogje. Toen zei de engel: ‘wees niet bang! wees niet bang, want ik kom jullie groot nieuws brengen waar iedereen blij mee zal zijn. Deze nacht is er een kindje geboren. En dat kindje zal een redder zijn. Voor jullie allemaal. Ga het kindje maar zoeken. Jullie zullen het vinden; in een voederbak, gewikkeld in doeken’.
De engel was nog niet uitgesproken of aan de hemel verscheen een gigantisch koor van engelen die zongen het hoogste lied:

Eer aan God in de hoogste hemelen
en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft

Zo plotseling als het engelenkoor was gekomen, zo plotseling waren ze weer verdwenen en ineens was het weer stil en donker op het veld. Aardedonker zelfs. De ogen van David moesten er weer aan wennen. Maar gek, hij vond het niet meer eng. Het warme licht had hem van binnen rust gegeven. De herders om hem heen en zelfs zijn vader nog leken nog na te beven van alles wat er was gebeurd. Ze waren helemaal van hun stuk. ‘Wat moeten we nu’, zeiden ze.
‘Wat moeten we nu?’, zei David, ‘we gaan naar Bethlehem. Met de hele kudde! We gaan het kindje de eer brengen!’.
Op dat moment was er opeens een prachtige lamp waar een schitterend zacht licht vanuit straalde. Waar kwam die nou ineens vandaan? Zo’n mooi exemplaar had hij nog nooit gezien. Was het wel een lamp? Het had niet eens vorm. En hij leek ook niet op olie te branden, hij brandde vanzelf. Op lichtenergie van de hemel bedacht David. Dat was nog eens energiezuinig. David nam het stralende licht in zijn handen en zei tegen de herders: ‘kom, laten we naar Bethlehem gaan. Ik ga voorop!’.

*

En zo kwamen ze even later in Bethlehem aan. Het licht in Davids handen wees met een lichtbundel de richting die ze op moesten. Aan de rand van de stad vonden ze zo een oude stal. Voorzichtig opende David de deur. Binnen scheen het zelfde zachte licht als van zijn lamp. En warempel, zijn lamp verdween uit zijn handen en het licht ervan ging op in het licht van de stal. In het midden lag een moeder op een geïmproviseerd bed en naast haar, in een voederbak lag een stralende baby. David knipperde met zijn ogen: het warme, zachte licht wat hij zojuist nog bij zich had gedragen kwam van dit kind.
David en de andere herders konden niet anders dan knielen voor dit lichtende kind.

80394250_3144238278926040_7405677328124084224_o

Hierna vertelde hij aan de jonge ouders wat ze hadden meegemaakt op het veld. De moeder hoorde het met open mond aan. Haar kind. Een lichtend voorbeeld… een reddende engel…

Toen was het tijd om te gaan. De herders trokken met hun schapen weer terug naar het veld. Het was nog steeds donker. De nacht was nog niet voorbij.

David had geen licht meer in zijn handen. Het licht brandde in zijn hart.
Hij was niet meer bang voor het donker. Nooit meer.

 

(Foto’s: kerstspel NoorderLichtkerk Zeist, 24 december 2019)

De herberg in de steigers

Kerstspel NoorderLichtgemeente 2018

(Inspiratie: de NoorderLichtkerk in Zeist stond in 2018 in de steigers wegens renovatie)

Scene 1 – 2018

Het is eind november. De NoorderLichtkerk in Zeist heeft een half jaar in de steigers gestaan. Een grondige renovatie heeft plaatsgevonden. De koster en de aannemer lopen een rondje om het gebouw. De aannemer legt uit: ‘zoals u ziet vordert het werk gestaag. De toren is al uit de steigers. We zijn nu met de linkerzijkant van de kerk bezig. Het glas in lood wordt gerepareerd, er komt nieuwe dubbele beglazing voor en we plaatsen zinken regenpijpen. Wat denkt u ervan, meneer de koster? Deze knikt tevreden: ‘het ziet er allemaal prachtig uit. Volgens mij lopen we precies op schema zodat over een paar weken met kerst de kerk er weer als nieuw uitziet’. ‘Daar mag u op rekenen’ antwoord de aannemer. ‘Maar wat is dit nou? Kinderen hebben hier een tent gebouwd met     allemaal rommel uit de container als ik het zo bekijk. Dat moet u toch niet toelaten? Dat staat toch niet hier, bij zo’n mooie opgeknapte kerk?’. ‘Ach, dat is van kinderen hier uit de buurt. Ik heb daar niet zoveel moeite mee. Ze spelen alsof het hun eigen kerkje is. Dat neem je toch niet van ze af?’. De aannemer kijkt bedenkelijk. ‘Nou, ik had de zaak allang terug in de container gemikt. Maar goed, het is uw kerk…’. De aannemer en de dominee gaan de kerk binnen. Op het zelfde moment komt er een meisje aangerend. ‘Yara, kijk eens wat ik in de container gevonden heb: een sterretje!’. Uit de tent steekt het hoofd van Myrthe. Yara en Myrthe zijn vriendinnen. De afgelopen weken hebben ze spelenderwijs van allemaal bouwafval uit de container een tent gemaakt. ‘Ze zijn zeker ook de kelder van de kerk aan het opruimen. Het sterretje is wel een beetje kapot maar dat geeft niets’. ‘O, wat mooi’ zegt Myrthe, ‘die hangen we op in onze tent’. ‘Ja, dat past heel goed want het is over een paar weken kerst’. ‘Net liep die meneer van de bouw hier rond. Hij wilde de tent hier weg hebben omdat het niet mooi stond bij de opgeknapte kerk. Gelukkig was de koster van kerk het er niet mee eens’. ‘Super! Trouwens, er liggen ook nog een paar ouwe kussens in de container. Je weet wel, die op         de kerkbanken lagen. Laten we er een paar gaan pakken, dan kunnen we nog beter in onze kerk zitten’. ‘We kunnen er wel een keer in slapen’. ‘Dat zal wel niet mogen. Het is in december ook veel te koud’. Myrthe en Yara rennen naar de container en slepen een paar kussen naar hun tent. Zo spelen ze nog een uurtje in hun zelfbedachte kerk waar ze het sterretje bij de ingang ervan hebben opgehangen. Dan begint het te schemeren en begeven de kinderen zich naar  huis.

Tegen middernacht loopt een man over het kerkplein. Hij zoekt een slaapplek. Zijn oog valt op de tent die staat achter de container met puin. Met een zaklampje inspecteert hij de binnenzijde van de tent. De lichtbundel verlicht het sterretje wat bovenin de tent hangt. Dan ziet hij ook de kussens op de grond liggen. ‘Dit is een goede slaapplek voor vannacht’ zegt de man in zichzelf en hij neemt zijn intrek in de tent.

Scene 2 – het jaar 0

‘Kinderen, het is al bijna donker. Het wordt tijd om naar binnen te gaan’. De herbergier loopt een rondje om zijn herberg die volledig in de steigers staat. Hij heeft zich erbij neergelegd dat hij vanwege de verbouwing geen gasten kan ontvangen. Anders had hij zeker vol gezeten vanwege al die reizigers die zich in Bethlehem moesten inschrijven vanwege de volkstelling. Toch een strop voor hem maar hij wist dit nou eenmaal ook niet van te voren.
‘Ah, papa, nog even. We hebben de tent net weer mooier gemaakt. U moet zo even komen kijken’. De zoons van de herbergier hebben van allerhande bouwafval een soort tent gemaakt. De kinderherberg noemen ze het. ‘Ik heb het daar veels te druk voor jongens. Er moeten nog een paar dingen af vandaag. Ik loop al achter op het schema van de verbouwing. Over een paar maanden is het paasfeest, en dan moet de herberg weer open zijn. Morgen moeten jullie die tent maar eens gaan opruimen. Er is al rommel genoeg’. ‘Nee toch papa?’zegt Jacob, ‘hij is zo mooi gemaakt! Met allemaal spullen die u zelf hebt weggegooid. We kunnen er zelfs in slapen want er ligt een oud matras uit de herberg in. Die had u ook weggedaan’. ‘Nou, daar gaan we mooi niet aan beginnen jongens. Bovendien staat die tent ook nog eens in de weg als we morgen met de steigers aan de slag gaan. We hebben als haast geen ruimte. En straks komt er nog een vreemdeling in die tent slapen. Dat moeten we echt niet hebben’.

Terwijl de kinderen nog even verder gaan met hun spel en de herbergier de klus waarmee hij bezig was afrond komen een meisje en een jongen aangelopen. Duidelijk is dat het meisje hoogzwanger is. De jongen spreekt de herbergier aan: ‘beste herbergier, heeft u voor ons nog een plekje om te overnachten?’. De herbergier kijkt verbaasd op. ‘Nee helaas beste man. We hebben op dit moment helemaal geen gasten. We zijn aan het verbouwen! Volgend jaar hebben we de mooiste herberg van de stad. Kom dan nog maar eens terug’. De jonge man laat zich echter niet zomaar wegsturen. ‘Maar mijn vrouw is hoogzwanger en het wordt al laat. Weet u, ik ben timmerman van beroep en als ik zo naar uw herberg kijk heb ik de indruk dat er nog wel het een en ander te doen is. Als u ons een paar dagen een slaapplek geeft, help ik u met alle timmerklussen. En als ik het zo zie kunnen er volgens mij ook wel wat steigers verstevigd worden’. De herbergier blijft echter bij zijn standpunt: ‘Dat is een mooi aanbod kerel, maar echt, er is nu geen plaats in de herberg. Ik heb niet eens bedden.  Probeer het een eind verderop nog maar’.
Het jonge stel gaat zichtbaar teleurgesteld verder. Als ze langs de tent komen kijkt de jongen nog even geïnteresseerd om. Op het zelfde moment komen de kinderen de tent weer uit. ‘Papa, mogen we de schaar lenen?’  zegt Jacob, en Matthias vult aan: ‘ja we willen een gat knippen uit het doek. Dan hebben we een raampje. ‘Waar is dat nou weer voor nodig. Het is zo goed als donker. En morgen gaat de tent toch al op de brandstapel’. ‘ Nee papa dat moet u niet doen! , heeft u die grote ster niet gezien die hier recht boven aan de hemel staat?’ ‘Als we een raampje hebben kunnen we de ster vanuit de tent zien en is het er binnen ook wat lichter’. De herbergier ziet ook dat de ster recht boven de herberg een bijzondere is. ‘Nou goed, voor deze keer dan. Ik zal een schaar gaan halen. Maar morgen gaan we opruimen en zo meteen: naar bed! De kinderen zijn enthousiast: ‘Ja papa. Dankjewel papa!’.
De herbergier geeft de kinderen een schaar en die knippen meteen een gat uit de oude stof. Ze kijken door het raampje naar de ster en gaan daarna de herberg binnen.

Het is donker geworden. Het jonge stel loopt weer langs de herberg. Nog steeds hebben ze geen slaapplek gevonden. Het meisje is doodop. Ze ziet de tent die naast de herberg staat. ‘Zouden we daar niet in kunnen slapen?’. De jongen bekijkt de tent aan de binnenkant en constateert dat er zelfs twee oude matrassen in liggen. ‘Ja, dit is een goede slaapplek voor vannacht’.

*

De volgende ochtend komen de kinderen weer naar de tent en tot hun grote schrik komt net de jongeman daar uit naar buiten. Hij stelt ze meteen gerust. ‘Kom eens binnen kijken?’. En dan ontdekken ze tot hun stomme verbazing dat er in de tent zich een moeder en een heel kleine baby bevindt…

Dwarriël, een eigenzinnig engeltje

 

download

Een hemels kerstverhaal

Dwarriël:
Ik ga daar niet aan mee doen!
Heb je die tekst gelezen?
‘Vrede op aarde’!  Daar geloof je toch niet in.
Dat ga ik echt niet zingen Gabri
ël.
Ik stap uit het engelenkoor.

Gabriël:
Luister eens Dwarri
ël,
Jij bent een engel, dus je zingt in het engelenkoor.
De tekst, daar ga jij niet over.
En je weet dat we binnenkort als engelen aan de bak moeten.
Het grootste optreden ooit!
Dus opgefladderd! Naar de repetitie.


Verteller:

Het was niet de eerste keer dat Dwarriël  zo tegendraads was. Ze was een eigenzinnig engeltje, met een eigen mening. Maar denk niet dat Dwarriël nou een vervelende engel was. Hij was juist lief en zorgzaam. Maar ze hield nou eenmaal niet van de gebaande paden, of beter gezegd, van de vaste vliegroutes.
Het gebeurde eens dat ze haar vleugels roze had geverfd. Dat gaf wel wat consternatie in de hemel.
`Ja, alle engelen zien er ook hetzelfde uit´ had ze gezegd.
´De mensen op aarde, die zijn man, vrouw, of wat dan ook, maar wij zijn allemaal gender-neutraal’!
Dat roze is nooit helemaal uit haar vleugels gegaan. Net als haar streken trouwens, die bleven ook altijd haar doen en laten kleuren.

En nu dus weer die scene met niet mee willen zingen.
Terwijl er een groots optreden op stapel stond. Nog nooit vertoond! En dat alles ter gelegenheid van de geboorte van het hemelse kind op aarde. Het publiek zou in eerste instantie niet veel voorstellen. Slechts een handjevol herders. Maar daarna, en eeuwenlang door, zou hun lied een grote hit blijken. Ere zij God in de hoge, Gloria in excelsis Deo!
Maar Dwarriël lag weer eens dwars.  Ze gooide de kont weer eens tegen de kribbe.

D: Waarom zou ik mee moeten doen, er zijn toch engelen genoeg?
G: Zonder jouw stem is het engelenkoor niet compleet Dwarriël.
D: Maar Gabri
ël, zeg nou zelf, vrede op aarde: daar gelooft toch geen engel nog in?
G: Het is maar hoe je het bekijkt Dwarriël. Maar ik ga je niet overtuigen. Je zal het zelf        moeten ontdekken.
D: En hoe zal ik dat in ’s hemelsnaam moeten doen?
G: Je gaat mee naar het grote optreden. En ik beloof:  je hoeft niet mee te zingen. Kijk         gewoon maar eens  wat er gebeurd.

Verteller:
Het was weer een knap staaltje engelengeduld van Gabriël. Maar zou dit goed uitpakken? Als Dwarriël iets in z´n kop had, dan had hij het niet in …  nou ja, je weet wel.

De grote dag, of beter gezegd, de grote nacht was aangebroken. Gabriël daalde  met zijn hemelse engelenschaar af naar de aarde. Om precies te zijn naar de velden van Efratha vlakbij Bethlehem.
Dwarriël had zich wat achter in de rijen aangesloten. Stiekem had hij weer een paar likjes roze verf op een paar veren gesmeerd. De bengel.

Hoe het gebeurde, ze snapte er zelf ook niets van, maar van het ene op het andere moment zat ze tussen een stel herders bij een kampvuur.
Haar vleugels en witte engelenkleed waren verdwenen. Ze had herderskleren aan, met een prachtig kleed van roze stof. Wat stond dat goed! Een hele knappe engel in de hemel die dat genaaid heeft…
Het leek voor de herders of het de gewoonste zaak was dat ze bij hen zat. Zagen ze hem wel?
Ze maakten ruzie. Er waren een paar schapen kwijt geraakt en de één gaf de ander de schuld. Het ging er fel aan toe. Ze gingen bijna op de vuist!
Toen, opeens, stond Gabriël tussen hen. De herders schrokken zich lam! Dwarriël natuurlijk niet. Toch was hij onder de indruk van de woorden van Gabriël. ‘Er is een kind geboren; een redder en hij is te vinden in een stal’. Dwarriël begreep dat niet meteen. Een stal? Het was toch een kind uit de hemel? Hij dacht daar nog over na toen plots de hemel gevuld werd met het grote engelenkoor. Ere zij God in de hoge, vrede op aarde, God houdt van de mensen. Dwarriël zong het lied in gedachten mee.
Oef… dat klonk toch wel mooi.

En opeens waren de engelen verdwenen, maar bevond Dwarriël zich nog bij de herders. Ze leken haar nog steeds niet op te merken. ‘Kom’ zeiden ze, ‘we gaan zoeken naar dat kind’. Dwarriël sloot zich aan bij de groep. ‘Maar waar kunnen we dat kind vinden’ zei één van de herders. Voordat Dwarriël  er erg in had wenkte ze van: ‘kom, volg mij maar, ik denk dat ik het weet’ en de herders liepen zo achter hem aan!
In zijn hoofd galmde het lied van de engelen nog na. ‘Vrede op aarde’. Wat betekende dat toch? En gek, maar al lopend voelde Dwarriël al iets van vrede in haar hart.
Het was niet ver. Dwarriël was onbekend in deze omgeving. Maar op de één of andere manier wist ze precies waar ze moesten zijn. ´Daar, in dat schuurtje, daar is het´, wees ze.
De herders gingen naar binnen en vonden het kindje. Het lag te slapen in een kribbe.
Vol verwondering keek ook Dwarriël  er naar. Dit kind, is dit nou de reddende engel? Het kind van de Allerhoogste, die voor ‘vrede op aarde’ gaat zorgen?
Even voelde Dwarriël het protest weer in zich naar boven komen. ‘Dat kan toch helemaal niet’.
Maar toen zag hij hoe al die ruziënde herders stil waren geworden en voor het kindje knielden. Er was vrede in de stal. En op dat moment begon er iets te dagen bij Dwarriël…
Dit kind gaat de vrede niet regelen, dit kind is de vrede.
De Allerhoogste heeft het gegeven. Klein en kwetsbaar. Het laat zien dat als je je open stelt voor de liefde die daar van uit gaat, als je jezelf klein maakt, er vrede in je wordt opgewekt. Dwarriël ziet het aan de herders: ze zijn nog steeds stoer en sterk maar ze zijn ook veranderd. De herders zijn vrienden van elkaar zijn geworden. Als ze de stal verlaten beginnen ze zelfs het lied van de engelen te zingen: Ere zij God in hoge, vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.
Voor dat Dwarriël de stal verlaat knielt ze ook neer bij de kribbe. Dan gaat ze naar buiten en sluit ze zich aan bij de herders. Als vanzelf zingt Dwarriël met ze mee: ‘Vrede op aarde’ en in een flits beseft hij dát hij het zingt…
… en op hetzelfde moment staat ze weer als engel tegenover Gabriël in
het hemelrijk.


G: Zo Dwarriël, heb je je vleugels weer eens roze geverfd?
D: Oeps… sorry Gabri
ël, tja, het wil  er niet meer af…
G: Ach, je blijft een buitenbeentje. Maar vertel; hoe staat het met de vrede op aarde?
D: Ik heb de vrede gezien Gabri
ël! Het was een hemels kindje in een armoedige stal,          maar ik had daar het gevoel alsof ik in de zevende hemel was!
G: Ik hoorde je net zelfs meezingen: Vrede op aarde.
D: Ja, want ik begrijp nu een beetje wat er mee bedoeld wordt.
G: En?
D: De Allerhoogste heeft het mooiste van zichzelf gegeven:  Vrede, liefde, vergeving…
Niet als iets wat vanzelf komt, maar om te volgen, om te doen.
Klein durven zijn, net als dat kind.
Durven te dienen, net zoals het kind zal doen als het groot is.
Dan komt vrede vanzelf. Ik zag het bij de herders!
G: Mooi Dwarriël. Dus je zingt voortaan weer met ons mee?
D: Als dat mag, met m’n roze vleugels…
G: Natuurlijk. Die horen toch bij jou?

 

 

Illustratie: Jan Toorop, 1920

Vioolspel bij de kribbe

 

Kerstverhaal                                                                          NoorderLichtgemeente 24-11-2011

Situatie: Het podium leeg; alleen de verhalenverteller zit op de baal stro. Het is donker. Van achter uit de kerk wordt het podium met een lichtbundel belicht richting de plek waar er een activiteit plaatsvindt.

Vaak gaan kerstverhalen over vroeger.
Maar dit kerstverhaal gaat over vandaag. Sterker nog, het speelt zich voor een groot gedeelte af op dit moment.  Ja, zelfs op deze plek!
Het gaat over Henry. Henry is een violist.
Met z’n vioolkist onder zijn arm kwam hij zojuist de kerk binnen wandelen.
Gelukkig had hij zijn vioolkist bij zich, want anders had hij zeker met zijn ziel onder zijn arm gelopen.
De hele dag was Henry al op pad. Op zoek, kan je beter zeggen. Op zoek om ergens viool te spelen.
Want dat deed hij het liefst:  viool spelen.
Nog liever:  viool spelen in de kerk.
Maar het allerliefst:  viool spelen in de kerk tijdens de kerstnacht.
Bij verschillende kerken was hij al langs geweest.  Maar nergens was meer een plaats.
‘Wij hebben al een koor’ kreeg hij een paar keer te horen.  ‘Wij hebben  2  trompettisten bij het orgel’  hoorde hij.  ‘Wij doen dit jaar een musical’. . . .
Zo liep Henry vandaag door Zeist.
Natuurlijk, de deuren van de kerken zouden vanavond open gaan. Ook wel voor hem. Maar zijn vioolkist zou dicht blijven, en dat stemde hem  in mineur.  Hij wilde zo graag spelen. Niet alleen voor de kerkgangers, nee vioolspelen wilde hij vooral voor dat kind in de kribbe.

Het was inmiddels avond en Henry had zich er zo onderhand bij neergelegd dat hij deze kerstavond niet op zijn viool zou spelen.  Maar opeens hoorde hij in de verte gezang. Hij luisterde nog eens goed: ja, hij hoorde duidelijk Christmas carols zingen. Zijn hart ging weer sneller kloppen. Hij ging op het gezang af. Even later zag hij inderdaad een koor voor een kerk gebouw zingen. ’Zou hij hier dan . . . .?’

Het was tegen half 8 toen hij het kerkplein opliep. Het  koor stopte juist  met zingen.  Met de koorleden en nog een paar late kerkgangers ging Henry mee naar binnen. In de hal zag hij links de deur van een toilet.  ‘Daar moet ik eerst even heen’ dacht onze violist. Toen hij uit het toilet kwam was de hal leeg, en bleek de kerkdienst reeds begonnen. Hij zag op tafel nog een liturgie liggen.  ‘Kerstnachtdienst van de Noorderlichtgemeente. Met medewerking van: een organist, een pianist, een carolkoor, een kinderkoor . . . .’.  De moed schoot hem in zijn schoenen.  Dan zal hier waarschijnlijk helemaal  geen plaats meer zijn voor een violist.
‘Wat nu?’ zei Henry in zichzelf. ‘Toch naar binnen gaan? Gewoon maar doen. Wie niet waagt, die niet wint’ besloot Henry.  Hij luisterde aan de deur. Hij hoorde iemand een verhaal vertellen.
Zachtjes opende hij de deur, liep naar binnen en beklom het podium.

Henry komt nu binnen, en volgt verder met gebaren,  mimiek e.d. samen met de andere genoemde personen  het verhaal.

De man die een verhaal aan het vertellen was keek verbaasd op.  Ordeverstoring? Gelukkig was de koster snel ter plaatse.  Deze vroeg aan Henry wat hij wel kwam doen.  ‘Ik wil viool spelen. Voor het kerstkind’ zei Henry.  ‘Tja’ zei de koster, ‘maar we zitten al midden in de dienst, en er is al zo veel muziek, dat gaat niet meer lukken hoor’.
De organist boven in de kerk keek over de balustrade om te zien wat er aan de hand was beneden. Henry kreeg hem in de gaten.  ‘Organist, mag ik niet samen met u wat spelen’.  De organist zwaaide echter afkeurend met zijn armen.
Henry liep verder over het podium. Daar stond dat koor wat daarstraks buiten stond te zingen. De dirigent leek hem wel een vriendelijke man. ‘Dirigent, zou het niet leuk zijn als ik viool speel bij een kerstlied wat jullie nog gaan zingen?’ De dirigent keek eens naar zijn koor, maar hij zag verschillende nee-schuddende gezichten. ‘Nee beste violist, dat gaat ook niet. Wij zingen de kerstliederen  a-kapella’.

Bijna had Henry zich erbij neergelegd dat het ook in deze kerk niet zou lukken, maar toen zag hij nog iemand achter een vleugel zitten. ‘Mijn laatste kans’ dacht hij. Hij liep op de pianist af en stelde wederom dezelfde vraag: ‘Ik zou zo graag vioolspelen. Voor het kerstkind’.  De pianist reageerde  anders dan de anderen. Hij legde uit dat het natuurlijk eigenlijk niet kan; zomaar een kerkgebouw inlopen om viool te spelen. En dan nog wel tijdens de kerstnachtdienst. Alles is tot in de puntjes voorbereid en ingestudeerd. Dan kun je toch niet op het laatste moment aankomen om even mee te doen?
Maar misschien, zei de pianist, als de verhalenverteller het goed vindt,  mag je wel even solo voor het kerstkind een lied spelen. De pianist keek de verhalenverteller aan; en die knikte: Ja.

Henry liep naar de kribbe. Hij trok zijn jas uit.
Hij mocht spelen! Wat voelde hij zich gelukkig. Hij moest weer denken aan zijn kinderjaren toen hij in een combo ook tijdens dit soort diensten in de kerk mocht spelen. Nu kwam hij eigenlijk weinig meer in de kerk. Het geloof in God; ergens diep van binnen was het er wel, maar zo veel dingen begreep hij niet. Het gekste vond hij eigenlijk nog Kerst. De zoon van God, als baby in een kribbe. Om later redder van mensen te worden. Kan je dat begrijpen?

Hij deed zijn vioolkist open en haalde zijn viool eruit.
Maar tegelijk, hij voelde diep van binnen dat het toch iets heel bijzonders was, datgene waar het met kerst omging.  Daarom wilde hij met kerst toch altijd weer naar de kerk.  Licht schijnt in het donker. Vrede op aarde.  Hoop op een betere wereld . . . .  en, een kind  dat niet zomaar een baby was, maar alles te maken had met die mooie woorden.

Hij nam de strijkstok en bracht  die op spanning.
“Woorden” bedacht Henry. Dat is het precies wat ik zo moeilijk vind om eraan te geven.  Ik zou iets willen zeggen tegen dat kerstkind, maar ik weet gewoon niet wat. Ik zou willen bidden, maar zou niet weten  wat ik moet zeggen.  Maar op de één of andere manier zou ik een dankbaar gevoel willen uiten omdat ik toch geloof dat wat  uitgaat van dit kerstkind van de grootste waarde is.
Gelukkig heb ik mijn viool . . . . .

Hij zet het instrument  onder zijn kin en begint  te spelen.

Henry speelt ingetogen solo  ‘o kindeke klein o kindeke teer’.
Na één couplet mengt de pianist zich in zijn spel. Tijdens dit spel komt het kinderkoor erbij staan en zingen tenslotte het eerste couplet nog eenmaal mee.

Elke vogel zingt zijn lied

Kerstverhaal Kerstavond NoorderLichtgemeente 24-12-2014

NLG kerst 2014 ┬® foto Fred Manschot IMG_9743

Als alle mensen in het dorp slapen, en het ook rondom de kerk stil en donker is, gebeurd er soms iets wonderlijks. Vorige week nog.
De haan boven op te toren klimt voorzichtig naar beneden.
De duif op de deksel van het doopvont klapwiekt, en vliegt de kerk in.
De adelaar op de lezenaar schudt het gebeden boek van zich af en springt op een kerkbank.
De drie vogels ontmoeten elkaar op het podium waar net die dag een kerstboom is neergezet.

Fijn dat jullie zijn gekomen zegt de duif. Ik wil wat met jullie bespreken.
De haan en de adelaar kijken vragend naar de duif. Ze heeft altijd iets bijzonders.
Waarom kijk je eigenlijk altijd achterom, duif?
O, dat komt omdat ik de hoop op een goede toekomst verbeeldt. Daarom ga ik voorop, en kijk ik achterom of jullie mij wel volgen.

Maar luister, zoals jullie zien staat die boom er weer. De haan en de adelaar knikken.
En jullie weten wat dat betekent. De haan en de adelaar knikken weer.
Kerstversieringen, kerststallen, kerstverhalen…en wij doen weer niet meer mee.
Het hele jaar zijn we trouw aanwezig in de kerk, en nota bene op het belangrijkste feest worden we buitenspel gezet. Een ezel mag Maria rijden, een os en een ezel staan in de stal, een stel schapen komen achter de herders aan. Er staat er hier nota bene ieder jaar eentje met zijn neus vooraan. Het valt me nog mee dat ze hier geen rendieren neergezet hebben. Maar wij, vogels, mogen nooit mee doen. Dat moet dit jaar anders.
Helemaal mee eens, zegt de haan.
Wij willen dit jaar ook een rol in het kerstverhaal.
Helemaal mee eens, zegt de adelaar, en dan denk ik dat ik de hoofdrol wel mag spelen.
Ahum? zegt de duif.
Ja, ik ben de oudste hier in de kerk en ben van blinkend brons.
Oh…zegt de duif. Ik sta altijd vooraan op het podium, en ik ben van zuiver zilver. Die hoofdrol die komt mij toe.
Nee nee, zegt de haan. Die hoofdrol is natuurlijk voor mij. Ik sta altijd al aan de top en ben bovendien van glanzend goud.
Ach haantje de voorste, hou toch op. Je komt net kijken, je staat pas een paar maanden op de toren, zegt de adelaar. Het gaat er toch ook om welke rol je kan spelen in het kerstverhaal? Ik ben sterk, ik kan het kerstkindje met mijn adelaarsvleugels beschermen.
Nee joh, dat doet Jozef wel. Ik kan als postduif het blijde nieuws aan iedereen berichten.
Dat is helemaal niet nodig. Als het kerstkindje is geboren kraai ik op m’n hardst en weet iedereen het. Kukeleku!

En zo kibbelden, kwetterden en kakelden de drie vogels verder en was het helemaal niet meer gezellig daar onder de kerstboom.
Nietes, welles! Nietes!
Ik. Nee ik. Nee ik!
Ach jij ook altijd.
Vlieg op!
Vlieg zelf op.

De vogels waren zo aan het ruziën dat ze niet in de gaten hadden dat er een klein vogeltje aan kwam vliegen. Het was een musje.
Zeg vogels, houden jullie eens even je snavels!
De adelaar, de haan en de duif keken verbaasd op. Waar kom jij nou vandaan  mus?

Ik woon hier ook in de kerk.
Da’s waar, zei de Adelaar, dat staat in het boek: zelfs vindt de mus een huis o Heer.
Klopt zei de mus. Maar vandaag ben ik ook een engeltje, want ik heb een belangrijke boodschap voor jullie.
Een engel? Laat me niet lachen kraait de haan. Die zien er heel anders uit.
Niet waar zei de duif, een engel kan verschillende gedaanten aannemen. Ja zei de adelaar, laten we naar hem luisteren.

Goed zo, zei de mus.
Mijn boodschap is dat jullie mee mogen spelen in het kerstverhaal.
Echt waar? Zeiden de vogels.
Ja, maar jullie moeten daar natuurlijk geen ruzie over maken. Dat past toch helemaal niet.
Kerstfeest gaat juist over vrede. Over dat God van mensen houdt. Over een kind dat de mensen weer hoop geeft.
Ja, dat is waar ook zei de duif. Maar wat moeten we dan spelen? Zei de adelaar. Precies, welke rol krijg ik dan? Zei de haan.

De boodschap van Jezus is dat ieder mens gelijk is. De een is niet meer dan de ander. Als iedereen daar naar zou leven zal vrede op aarde al een stuk dichter bij komen.

Ja. En? Wat betekent dat voor onze rol?

Jullie moeten gewoon jullie eigen rol spelen, jezelf zijn. Accepteer jezelf en respecteer elkaar. Zo heeft God het bedoeld.
Elke vogel zingt zijn lied!

Dus ik blijf gewoon het boek dragen? Zei de adelaar.
Ja, zei de mus. Het boek moet open blijven. Het verhaal moet verteld blijven worden. De oude verhalen uit de bijbel, het kerstverhaal, maar ook de verhalen van de mensen van nu zoals die staan in het gebedenboek.

En ik blijf gewoon op het doopvont zitten, lieve mus?
Natuurlijk duifje. Maar bedenk: de kerststal is over een week  weer weg. Maar jij bent het hele jaar zichtbaar als teken van vrede en hoop. Je verbeeld immers de geest van God in de hemel? Met jou is het elke week een beetje kerst in de kerk en natuurlijk helemaal als er een kindje wordt gedoopt.

De haan hoorde het allemaal aan. Dus ik moet maar weer gewoon m’n plek op de toren opzoeken?  Ik zit daar altijd zo ver van alles vandaan, zei hij een beetje verdrietig.
Tja, zei de mus. Dat is eenmaal jouw taak. De mensen wakker houden. Zorgen dat ze waakzaam  en scherp blijven. Als jij er niet meer zou staan komt er straks geen kip meer in de kerk, en daar kraait dan geen haan meer naar.
Maar, je hoeft niet direct naar je vaste plek. Voor deze keer mag je samen met de os, de ezel en de schapen wat rondscharrelen in de stal. Uiteindelijk ben jij ook een boerderijdier. Dan kun je het grote wonder wat is geschied nu  ook eens van heel dichtbij bekijken.
Mag dat echt? Wat vind ik dat geweldig. Dank je wel mus, je bent een engel… of uhh… dank je engel, je bent een mus… uhh… laat ook maar…

De haan nam zijn plek in in de kerststal. Om goed in de kribbe te kunnen kijken sprong hij op de rug van de os en vandaar af op de rand van de kribbe.
En toen het kindje in de kribbe de haan boven zich zag staan, kraaide het van plezier.

NLG kerst 2014 ┬® foto Fred Manschot IMG_9733

De vroedvrouw van de koning

de-geboorte-van-christus

Een kerstverhaal

Monoloog aangevuld met enkele stemmen

Zal ik jullie eens vertellen wie ik ben?
Ik ben de vroedvrouw van de koning.
Ja, dat klinkt hè. En jullie denken zeker dat ik daar wel trots op ben. Dat is ook zo hoor, maar denk niet dat dit altijd zo leuk is geweest.
Luister maar naar mijn verhaal.

Jullie weten toch wel wat een vroedvrouw is? Tegenwoordig heet dat een verloskundige. Ik heb altijd vrouwen bijgestaan bij de zwangerschap en bij de bevalling. Heel veel kinderen heb ik op de wereld geholpen.
Heel lang geleden, ik was net begonnen als vroedvrouw, is er iets bijzonders gebeurd. Ik werd  geroepen om eerste hulp te verlenen. Er was een reizende koopman in onze stad gekomen. Hij handelde in dure stoffen en was afkomstig uit een ver land in het oosten. Hij had zich fors in zijn hand gesneden toen hij een lap stof wilde halveren. Men had hem naar mij toe gestuurd, want ik zou in zijn staat om de wond te hechten, zo had men gezegd. Er was blijkbaar geen dokter in de buurt. Ik heb de arme man geholpen. Het was een nare wond die hij had. Gelukkig lukte het hechten. Om de hand rust te geven om te kunnen genezen legde ik zijn arm in een doek die ik om zijn hals bond. Na een paar dagen kon hij weer verder reizen. Hij was zo blij voor wat ik voor hem gedaan had dat ik een bijzonder geschenk van hem kreeg. Nooit zal ik meer vergeten wat hij tegen mij zei:

Stem:

Lieve vroedvrouw, door jouw kundige handelen en zorgzaamheid zal mijn hand weer helemaal genezen. Ik ben je zo dankbaar. Als blijk daarvan wil ik je dit stapeltje linnen doeken geven. Het is het meest kostbare linnen wat er bestaat. Door de beste weefsters uit mijn land geweven uit de meest zuivere vlasvezels. Wees hier heel zuinig op. Ik heb een droom gekregen, en die droom zal uitkomen.
Jij zult de vroedvrouw van de koning worden. En het kind wat geboren wordt zal je wikkelen in deze doeken.

Toen vertrok de koopman. Ik heb hem nooit meer gezien. Het linnen was inderdaad van een prachtige kwaliteit. Glanzend en witgoud van kleur, geen enkele oneffenheid. Een heerlijke geur ook. Zorgvuldig heb ik het opgeborgen.
Zou ik echt de vroedvrouw van de koning worden? Ik kon het me haast niet voorstellen. Maar diep van binnen geloofde ik die mysterieuze koopman uit het verre oosten. Ik besloot me te gaan melden in het paleis waar de koning woonde. Men moest toch van mij weten. De koning kreeg ik niet te spreken. Ik mocht mijn verhaal doen bij een adviseur van de koning. Hij leek me weinig serieus te nemen. Ik moest even wachten, dan zou ik een antwoord krijgen. Na een paar minuten kreeg ik dat. Ik geloof niet eens dat hij het met de koning heeft overlegd.

Stem:

Beste jongedame. Uw verzoek om de vroedvrouw van de koning te worden is met de koning besproken. De koning moest hier erg om lachen.  Als er iemand een vroedvrouw nodig zou hebben is het wel de koningin, zei hij. Maar laat ik er geen doekjes om winden. Uw verzoek is totaal misplaatst. U denkt toch niet dat, mocht de koningin in verwachting zijn, wij de geboorte laten begeleiden door een simpele vroedvrouw als u? Wij beschikken over de beste doktoren en vrouwenartsen die alle kennis en vaardigheden hebben om een mogelijk toekomstige koning op de wereld te zetten. Blijft u maar gerust de kindjes halen in uw eigen stadje. Gegroet.

Teleurgesteld keerde ik terug naar huis. Zou de koopman uit het oosten toch niet zo wijs geweest zijn als ik dacht? Ik keek nog weer eens in de kast. Haalde het stapeltje linnen eruit en streek er over met mijn handen, ik drukte het tegen mijn wangen. Het was zo zacht als een netgeboren baby… nee…het moet echt waar zijn wat de koopman heeft voorspeld.
Een paar dagen later was ik op weg naar een gezin waar een kindje was geboren. Er stonden een paar mensen op straat die met elkaar aan het smoezen waren. Ze wezen met hun vingers naar me. Toen riep er iemand: ‘Kijk, daar gaat de vroedvrouw van de koning’. Het hele groepje proestte het uit van het lachen. Het bleek dat het verhaal van mijn mislukte sollicitatie was uitgelekt. Het werd de roddel van het jaar. Men vond het blijkbaar van hoogmoed spreken dat ik, een eenvoudig meisje, wel even dacht de vroedvrouw van de koning te kunnen zijn. Ik heb het geweten, want de scheldpartijen waren een tijdje niet van de lucht.

Stemmen:

(Vrouw)  Buig mensen, daar komt de vroedvrouw van de koning

(Man)  Hé vroedvrouw wanneer ga je weer eens wat bevroeden?

(Kind)  Hallo! Is er al een koning geboren vandaag?

(Vrouw)  Vroedvrouw, doe nog weer eens iets uit de doeken?

(Kind)  Vroedvrouw, waarom vraag je niet of je koningin mag worden?

(Man)  Verloskundige! Kun je ook jezelf verlossen?

Ik liet het beledigen over me heen komen. Wat kon ik anders? Gelukkig werd het naroepen na verloop van tijd minder. Op een gegeven moment stopte het gelukkig helemaal. Maar als vroedvrouw ben ik nooit meer serieus genomen. Ik werd de tweede keus. Men ging liever niet naar mij. En de bevallingen die de andere vroedvrouwen liever niet wilden doen, die kreeg ik. Van arme mensen, gehandicapten, hoeren, de vrouwen van de tollenaars. Van die laatste groep kreeg ik nog wel eens wat extra’s zodat ik wel altijd in mijn levensonderhoud kon voorzien.
Met nog wat spaarcentjes geniet ik nu van mijn oude dag. Ik heb achter mijn huis een paar geitjes die ik kan melken en waar ik soms het vlees van kan eten. Ik heb het niet breed. Soms heb ik in twijfel gestaan om de linnen doeken te verkopen. Dat zou me veel geld opleveren. Gelukkig heb ik dit nooit gedaan, want wat er gisteren gebeurde…

Een jong stel klopte bij mij aan. Het meisje… hoogzwanger, ik zag het meteen, en ik voelde dat de bevalling aanstaande was. Ze hadden nog nergens een plek gevonden om te overnachten. Een herbergier had hen naar mij verwezen. Natuurlijk bood ik hen onderdak!

En wat ik al had aangevoeld gebeurde: het meisje beviel die nacht van een zoon en ik mocht haar als vroedvrouw helpen.
Zoveel baby’s heb ik geboren zien worden, maar deze geboorte was de meest bijzondere. En het jongetje wat ter wereld kwam, zo mooi was hij. Opeens kwam het in me op dit jongetje in de lang bewaarde linnen doeken te wikkelen. Ik bedacht niet eens dat dit eigenlijk niet de bedoeling was. Toen het meisje haar in doeken gewikkelde kind zag klaarde ze op. ´Wat blinken die doeken prachtig´, zei ze. ´Zijn eerste koningskleed. Want weet je, dit kind zal later een koning worden. Een engel heeft het mij gezegd ´.
Talloze gedachten  schoten toen door mij heen. De koning! Dit is hem! Dit is wat de reizende koopman mij ooit heeft voorspeld. De doeken waren voor dit kind! Ik legde het kindje in de voederbak van de geitjes die door de jonge vader was omgetoverd tot een wiegje. Ik kon mijn ogen niet van hem afhouden.
Alles van mijn lange leven viel in deze nacht op z’n plaats.
De vroedvrouw van de koning. Altijd was ik het al geweest.
Maar nu was ik het echt.

 

Afbeelding: De geboorte van Christus, Wasili Wasin. http://www.wasili.nl/nl/galerie.html

De zoon van de herbergier

‘Aron, Aron! Waar ben je!’

Aron is in de oude stal, die een stukje achter de herberg staat. Hij is juist bezig de dieren te verzorgen; een os en een kleine ezel. Vroeger waren er nog meer dieren. Maar zijn vader deed ze één voor één weg. Hij had er geen tijd meer voor. Aron zou het heel erg vinden als de dieren weg zouden zijn, want hij vindt het altijd fijn om ze te verzorgen. Daar is hij nu ook weer mee bezig. Schoon stro op de grond, vers water in de waterbak en de voederbak vullen met schillen en hooi. De kribbe die hij een paar jaar geleden met zijn vader nog in elkaar had getimmerd. Hij moest er niet aan denken dat er geen stal meer zou zijn.
‘Aron, Aron! Waar zit je nou. Komen!’
Aron hoort zijn vader wel. Tjonge, wat is papa weer gestrest, denkt hij. Het is altijd hetzelfde liedje: als het druk is in de herberg moet ik weer op komen draven. Oké, het was vandaag ook een gekkenhuis in Bethlehem. Al die mensen op reis, om zich in te laten schrijven op de plek waar ze geboren zijn. Voor een volkstelling. Wat een ideeën heeft die keizer uit Rome toch. Maar vader heeft er goede zaken aan. De hele herberg zit vol. Hij heeft zelfs al een paar keer nee moeten verkopen.
Aron stapt de herberg binnen. Waar zou zijn vader zijn? In de werkplaats? In de eetzaal of in de keuken? Daar treft hij hem uiteindelijk aan.
‘Oh, Aron, daar ben je eindelijk. Waar zat je nou? Zeker weer in de stal. Luister, je moet me helpen. Het stookhout is bijna op. En we hebben vanavond nog veel nodig voor het vuur in de keuken. Er zijn veel gasten; en die moeten wij een maaltijd voorzetten. Ga jij hout halen, want anders valt er straks weinig te koken’.
‘Maar er is haast geen hout meer papa. Dat heb ik gisteren ook al gezegd’.
‘Ach, hier en daar zal best nog wel wat liggen. En wat we anders kunnen doen is die kribbe die we toen gemaakt hebben in stukken zagen. Dat is ook prima brandhout. Als de dieren weg zijn hebben we die voerbak toch niet meer nodig’.
Aron schrikt ervan. De kribbe gebruiken als brandhout? Dat mag niet. Zijn os en ezeltje kunnen toch niet zonder voederbak? ‘Maar papa, waarom halen we dan niet wat hout bij oom Jacob. Die heeft altijd wel over in zijn timmermanswerkplaats’.
De herbergier begint boos te worden. ‘Nou moet je ophouden Aron, je weet dat ik niets meer met die broer van mij te maken wil hebben sinds hij met die . . . bij die . . . ach, ik wil het er ook niet over hebben. Hup, aan de slag’.
Aron zal zijn best doen om zoveel mogelijk hout bij elkaar te sprokkelen. Hij gaat op pad. Aan de rand van het dorp staan veel oude bomen. Daar liggen vaak droge takken op de grond. Maar het is niet veel wat hij vindt. Het lijkt wel of iedereen aan het zoeken is geweest. Op de terugweg naar huis kwam oom Jacob nog tegen en maakte een praatje met hem, maar hij durfde niet om hout te vragen. Wat stom dat papa ruzie heeft met hem. Hij vindt hem juist zo’n aardige oom.

Teruggekomen in de herberg vulde hij het beetje hout in de keuken aan. Vader zag het, en was niet tevreden. ‘Veel te weinig. Dat is zo weer op. Kom op, ga die kribbe halen en zet hem in de werkplaats. Dan zoek ik zo de bijl’.
‘Ja maar papa, de dieren moeten toch ook eten’. ‘Hou toch op over die stomme os en ezel. Die moeten ook maar gauw weg. Dan kan die hele stal als stookhout dienen’.
Boos en bang loopt Aron terug naar de stal. De dieren waren nog uit de voederbak aan het eten. Hij kon toch niet hun eten uit de voederbak gooien? Maar hij moest naar zijn vader luisteren. Met tranen in zijn ogen trapt hij de kribbe om. Het beetje voedsel wat er nog in zat valt op de grond. Aron sleept de kribbe naar buiten. Hij kijkt nog even om. De os en de ezel gapen hem met verbaasde ogen aan. Ze lijken tegen hem te zeggen: ‘zorg jij zo voor ons? Een mooie ben je’.
Aron voelt zich schuldig. Tegenstrijdige stemmen gaan door zijn hoofd: ‘Je moet doen wat je vader zegt’. Maar ook: ‘Slappeling, kies partij voor de dieren!’.

Aron zet de kribbe in een donker hoekje van de werkplaats. Misschien denkt zijn vader er straks niet meer aan. Maar hij vergist zich, want daar stapt hij met zijn bijl de werkplaats binnen.
‘Nou, heb je dat houten geval nu eindelijk gehaald? Waar staat hij?’ Aron kan niet anders dan de kribbe uit de donkere hoek halen. Hij zet hem midden in de werkplaats neer.
‘Ah, goed zo. Kijk toch eens wat een mooi hout. Brede planken, dikke balken. Als dat in stukken is geslagen kunnen we voorlopig weer heel wat potjes koken’.
De herbergier controleert zijn bijl en wil zijn eerste slag slaan. Op dat moment wordt er aan de buitenpoort gebeld. De herbergier laat zijn bijl weer zakken. ‘Hè toch, alweer zeker gasten die ik geen plaats in mijn herberg kan bieden. Zo schiet het ook niet op’. Hij legt zijn bijl neer en gaat naar de poort.

phoca_thumb_l_IMG_6725

Aron blijft alleen achter. Hij staat te trillen op zijn benen en zijn hart bonkt in zijn keel. Als er niet was gebeld, dan had de kribbe in stukken gelegen. Maar nu staat hij er nog. Hij kan er nog steeds voor zorgen dat de kribbe wordt gered. En op dat zelfde moment, zonder verder na te denken over wat de gevolgen zouden kunnen zijn, neemt hij een besluit. Hij tilt de kribbe op en neemt hem mee naar buiten, loopt ermee naar de stal en verstopt hem daarachter tussen de struiken. Niemand die het ziet. Morgen kijken we wel verder.
Dan gaat hij terug naar de herberg en sluipt hij zachtjes naar zijn slaapkamer die zich boven de keuken bevind. Misschien vergeet papa de kribbe nu wel denkt hij. Hoopt hij.

Aron ligt op zijn bed. Hij hoort zijn vader naar de werkplaats lopen. De herbergier neemt de bijl weer in zijn hand. Verbaasd kijkt hij rond. Zijn ogen vinden niet wat hij zoekt.
‘Aron, waar heb je die kribbe gelaten. Aron, hier komen. Direct!’
De herbergier is nu echt boos. Hij loopt naar de keuken. Zijn vrouw is bezig met het voorbereiden van de maaltijd.
De herberg is erg gehorig en Aron kan het gesprek tussen zijn ouders letterlijk horen.
‘Wat zit die Aron toch vervelend te doen vandaag’ zegt de herbergier. Maar zijn vrouw gaat er niet op in. ‘Man, kom toch eens even zitten; vertel eens, wat waren dat zo net voor een jong stel mensen aan de poort. ‘O ja’ zegt de herbergier, ‘ik was het al bijna vergeten. Er stonden een jonge man en een meisje wat hoogzwanger was voor de poort. Of we nog een slaapplaats hadden’.
‘Je hebt ze toch niet weggestuurd?’ vraagt de herbergiervrouw. ‘Ik had het bijna gedaan. We hebben immers geen plek meer in de herberg? Maar ik zag het onrustige gezicht van dat meisje en de bezorgde blik van die jongen. Toen dacht ik ineens aan de stal. Daar zouden ze in elk geval beschut en zacht in het stro kunnen slapen. Nou, ze namen het maar al te graag aan. Ze leken uitgeput van hun reis’.
‘Dat was heel lief van je’ zei zijn vrouw. ‘Ik maakte me al wat bezorgd over je. Tegen Aron was je ook al steeds zo kribbig. Hier, eet wat brood. Je bent maar aan het rennen en vliegen de hele dag. Waarom vraag je je broer Jacob niet weer eens om te komen helpen als je het zo druk hebt. Hij doet dat maar al te graag’.
‘Dat weet je heel goed. Sinds hij die timmerklus bij die Romeinse hoofdman heeft aangenomen wil ik niks meer met hem te maken hebben. Een Jood gaat niet om met Romeinen, laat staan dat hij er voor werkt. Maar waar zit die Aron toch? Ik was met hem bezig het stookhout aan te vullen’.
Op dat moment wordt er weer aan de poort gebeld. Nee-schuddend gaat dit keer de herbergiervrouw kijken wie er buiten staat.
Algauw kwam ze weer terug. ‘Die goede daad die je hebt verricht met dat jonge stel wordt meteen beloond. Wie goed doet, goed ontmoet’. De herbergier kijkt vragend naar zijn vrouw. ‘Je broer Jacob staat aan de poort. Hij heeft een lading afvalhout bij zich. Hij was Aron vanmiddag tegengekomen. Die had hem verteld dat de kribbe misschien wel in stukken gezaagd zou worden. Jacob had later bedacht dat hij nog wel hout voor je had, want hij vond het zonde van die kribbe. Hij had er zelf het hout nog voor geleverd ’.
De herbergier kijkt strak voor zich uit. ‘Ik mot dat hout van Jacob niet’.
‘Wat zeg je? Maar ik wel!’ zegt de herbergiervrouw vastberaden.
‘Aron, waar zit je . . . kom je even helpen sjouwen?’
Aron had alles gehoord. Van de jongen en het meisje in de stal, van Jacobs timmerklus bij de Romeinen, zijn oom die nu met hout aan de poort stond. Natuurlijk wilde hij helpen. Als de kribbe maar bewaard kon blijven. Met een paar tellen was hij in de keuken.
‘Kom even helpen sjouwen’ zegt zijn moeder. ‘Je vader heeft last van stijfkoppigheid’.

Tevreden gaat Aron die avond naar bed. Morgenvroeg zou hij wel eens gaan kijken in de stal. Misschien was dat jonge stel er ook nog wel. Hij zou in elk geval de kribbe weer op zijn plek zetten. Met extra voer er in! Voordat hij gaat slapen kijkt hij zoals altijd even naar buiten. Het was een heldere avond. Duizenden sterren ziet hij. Wat is dat altijd prachtig. Bijna recht boven hem ziet hij een grote blinkende ster aan de hemel staan. Die ster was hem nog niet eerder opgevallen. Het leek net of de ster precies boven de stal stond.
De volgende ochtend loopt Aron naar de stal. Hoort hij nou een baby huilen? Het zal toch niet waar zijn . . . ? Aron kijkt door een kier van de deur naar binnen. Hij ziet het jonge meisje liggen op het stro. Ze heeft een kindje in haar armen, wat in doeken is gewikkeld. De jongen is bezig de stal een beetje op te ruimen en de os en de ezel kijken rustig toe.
‘Je mag wel even binnen komen hoor’ zegt de jonge moeder die Aron blijkbaar heeft opgemerkt. Schoorvoetend komt Aron de stal binnen. ‘Is het vannacht geboren?’. ‘Ja’ glimlacht ze. ‘Het is allemaal wat primitief hier, maar gelukkig is alles goed gegaan. Vind je mijn zoontje niet wonderschoon?’. De jonge vader komt er even bij staan. ‘Primitief is op zichzelf niet zo erg. Maar een stal zonder een voederbak vind ik wel heel armoedig. Ik had zo’n kribbe willen gebruiken om er een bedje voor ons kindje van te maken’.
Arons gezicht klaart ineens op. ‘Wacht maar even . . .’ zegt hij en loopt naar buiten.
Een paar tellen later komt hij weer naar binnen stappen.
‘Kijk eens wat we hier hebben!’.

Aron zet de kribbe neer bij de moeder en het kind.
Samen met de vader maken ze de kribbe een beetje schoon en vullen ze hem met schoon stro.
Dan neemt de vader het kindje over van de moeder en legt hem voorzichtig in de kribbe.
Aron knielt er even bij. Staat dan op en rent terug naar de herberg om zijn vader en moeder het grote nieuws te vertellen.
De ouders willen meteen in de stal gaan kijken en nemen allebei wat mee. De herbergier een dienblad met brood en melk. Het jonge ouderpaar zal toch moeten ontbijten! En de herbergiervrouw een wollen dekentje voor in de kribbe.
Aron wil met zijn ouders mee terug gaan maar bedenkt zich dan. Hij rent het dorp in naar het huis van oom Jacob. Ook hij moet het weten! Ook Jacob is ook verrast en gaat met Aron mee. Hij grist bij het weggaan wat stokken en een lap stof mee.
Aangekomen in de stal knielt ook oom Jacob bij de kribbe. Dan steekt hij de stok schuin achter de kribbe in de grond, plaatst er overdwars nog een stok aan en drapeert vervolgens de stof over het ontstane kruis. Zo heeft de kribbe een hemeltje gekregen is hij veranderd in een wiegje!
Iedereen is stil in de stal.
De herbergier loopt naar zijn broer en omarmt hem.
De herbergiervouw geeft haar man een kus.
Aron geeft zijn oom een high five.
De herbergier geeft zijn zoon een schouderklop. ‘We laten de stal zoals die is. Dat beloof ik’.
De jonge ouders kijken gelukkig toe.
De os laat een loei horen en de ezel balkt eenmaal. Het kindje schrikt er even van wakker, maar sluit de oogjes dan weer en slaapt verder.

phoca_thumb_l_IMG_6737