Vijf opmerkelijke aria’s uit wereldlijke cantates van Bach.


Deel 4: ‘Mit verlangen’

Mit Verlangen
drück ich deine zarten Wangen
holder, schöner Hyazinth.
Und dein’ Augen küß ich gerne,
weil sie meine Morgensterne
Und der Seele Sonne sind.

Deze basaria is deel 5 van de cantate Geschwinde ihr wirbelnde Winde (BWV 201), ook bekend als de ‘dramma per musica’ Der Streit zwischen Phoebus und Pan. De cantate behandelt de Griekse mythe, de muzikale strijd tussen Phoebus en Pan. De sater Pan (met zijn fluit) daagt de god Phoebus (Apollo) met zijn lier uit. Wie zal de mooiste muziek maken? In deze strijd zingt Pan ‘Zu Tanze, zu Sprunge so wackelt das Herz’ een nogal platvloers lied, terwijl  Phoebus het lied ‘Mit Verlangen’ ten gehore brengt. Hij wint hiermee glansrijk.

Hyacinthus is een jonge Spartaan waar Phoebus verliefd op is. Hij sterft in de armen van Phoebus als hij bij een spel discuswerpen de discus op zijn hoofd heeft gekregen. Dat Bach ervoor gekozen heeft om Phoebus over Hyacinthus te laten zingen mag als zeer opmerkelijk gezien worden want hoe je het ook wendt of keert, het gaat in deze mythe over een homo-erotische relatie. In de Bach literatuur krijgt dit aspect nauwelijks de aandacht terwijl deze aria misschien wel het eerste expliciet homo-erotische lied uit de westerse klassieke muziekgeschiedenis is. En dat nog wel van Johann Sebastian Bach!

De aria ‘Mit Verlangen’ is één van Bachs mooiste basaria’s. De instrumentatie is breed: naast het continu spelen een viool 1, viool 2, altviool (allen ‘con sordino’, gedempt’) , traverso (fluit) en hobo d’amore (!). Gezamenlijk leiden deze instrumenten in een kalm en liefelijk samenspel de zangpartij in. Steeds neemt een ander instrument een versierinkje op zich, en zo gaat het de hele aria door.

Het is een aanrader om ‘Mit Verlangen’ via Youtube met een doorlopende partituur te beluisteren en te bekijken. Dan wordt nog beter zicht- en hoorbaar hoe Bach subtiel alle instrumenten laat samenwerken. Soms unisono dan weer aanvullend op elkaar of als echo en hoe ze uiteindelijk de stem van de bas de hele aria door omringen met warme klanken en eigen lijnen en soms muzikaal uitdrukken wat er letterlijk gezongen wordt. Zo wordt het ‘zacht tegen zich aandrukken’ uitgebeeld door achtereenvolgens de fluit, de hobo en de twee violen na elkaar steeds korte en dalende motiefjes te laten spelen die steeds lager klinken. Alsof de ander steeds dichter bij je komt.

Meer over deze aria en het verhaal over Phoebus en Hyacinthus:

https://wimfaas.com/2017/11/02/mit-verlangen-een-homo-erotische-aria-van-bach/




Deel 3: ‘Unter deinem Purpersaum’

Dit duet voor bas en sopraan is deel 4 uit de cantate Durchlauster Leopold (BWV 173a). Bach noemde het werk een Serenata. Het werd uitgevoerd op 10 december (waarschijnlijk 1723) ter gelegenheid van de verjaardag van Prins Leopold, Bachs broodheer in Köthen. Ook in deze huldigingscantate wordt de toegezongen persoon de hemel in geprezen. Daarbij ligt het voor de hand dat Bach en zijn vrouw zelf de zangpartijen voor hun rekening hebben genomen. Anna Magdalena was immers in dienst bij het hof.


Het duet ‘Unter deinem Purpursaum ist die Freude’ is uitzonderlijk in Bachs oeuvre. Een lied met drie strofen die achtereenvolgens door de sopraan, de bas en tweestemmig worden gezongen. Daarbij wordt per strofe ook de instrumentatie, de ritmiek (steeds snellere noten) en de toonsoort (G, D, A) aangepast.
Zoals vaak in Bachs feestcantates is veel muziek geënt op Franse hofdansen. Bij het genoemde duet noteerde Bach: tempo di menuetto.
Op 2e Pinksterdag 1724 kreeg de verjaardagscantate in Leipzig een tweede leven. Met nieuwe teksten, maar dezelfde muziek voerde Bach Erhöhtes Fleisch und Blut (BWV 173) uit, en werd deel 4 ‘So hat Gott die Welt geliebt’. Maar nu mocht Anna Magdalena niet meer meezingen…

Deel 2: ‘Unser trefflicher, lieber Kammerherr’

Deze korte sopraanaria is afkomstig uit de cantate ‘Mer hahn en neue Oberkeet’ (Saksisch dialect voor ‘we hebben een nieuwe overheid’, BWV 212), beter bekend als de ‘Boerencantate’. Feitelijk een ‘laat’ werk van Bach. Hij werd uitgevoerd op 10 augustus 1742 ter ere van de 36ste verjaardag van Carl Heinrich von Dieskau. De uitvoering vond plaats in Kleinzschorzen, een gehucht ten zuiden van Leipzig waar von Dieskau een landgoed had.
Een bord herinnert aan de gebeurtenis destijds:

Von Dieskau was directeur van de Leipzigger belastingen en had een belangrijke positie in het bestuur van het district. Onder de bewoners van het platteland was hij geliefd, vandaar wellicht het ‘decor’ van de cantate. Een boer en diens vrouw, die niet vies zijn van een vrijpartij en een borrel in het café, nemen hun landheer goedmoedig op de hak.

Unser trefflicher,
lieber Kammerherr
ist ein kumpabler Mann,
den niemand tadeln kann.

Onze voortreffelijke
geliefde landheer
is een capabele man
op wie niets valt aan te merken.

Het opmerkelijke is dat Bach de aria schreef op basis van ‘La Folia’. Een dansant muzikaal thema van acht maten op basis van vaste akkoorden. In heel Europa was dit deuntje bekend en talloze componisten hebben variaties geschreven op dit thema waaronder Lully, Corelli, Vivaldi en Handel. En ook Bach schaart zich dus in dit rijtje. Met een nieuwe melodie en gracieuze vioolpartij.

Beluister de aria via de volgende link:



https://www.youtube.com/watch?v=z5IIJ74b45I


Deel 1: ‘Weil die wollenreichen Herden’.

De aria voor sopraan is deel 14 van Bach’s ‘Jachtcantate’ Was mir behagt ist nur die muntre Jagt. Bach schreef deze gelukwenscantate in opdracht van zijn broodheer Willem Ernst von Sachsen-Weimar bedoeld voor de verjaardag van een naburige vorst, Christian von Sachsen-Weissenfels. Bach verzorgde zelf de uitvoering, waarschijnlijk tijdens een banket na een jachtpartij. Op een tekst van Salomon Franck keuvelen vier mythologische figuren over de jacht en de liefde om uiteindelijk de jarige vorst in verschillende aria’s de hemel in te prijzen. Zo ook in deel 14:

Weil die wollenreichen Herden, durch dies weitgepriesne Feld
lustig ausgetrieben werden, lebe dieser Sachsenheld!

Terwijl de wolrijke kudden, door dit alomgeprezen veld
vrolijk worden geweid, leve deze Saksische held!

Begeleid door het continuo speelt de cello als inleiding op de zangpartij een bourée. Alleen al als dit solo gespeeld zou worden (denk de andere instrumenten weg), zou het al passen in één van Bachs cellosuites. Dan volgt de sopraan met haar lied, terwijl de cello op de achtergrond vrolijk doordanst. Als de sopraan is uitgezongen, verwacht je als afsluiting een herhaling van de instrumentale opening. Die komt er ook, maar Bach voegt onverwacht een hobo en een viool toe, en wat dan volgt is een heerlijke variatie in canon-vorm op het bourée thema. Een vrolijk trio met echo-elementen. Ik ken geen aria van Bach die op deze creatieve wijze eindigt. Bach moet zelf ook met deze aria zijn ingenomen, want hij hergebruikte (en verbeterde) het later voor de aria ‘Mein gläubiges Herze, frohlocke’  uit de cantate Also hat Gott die Welt geliebt (BWV 68).

Himmelskönig sei wilkommen (BWV 182)

Mijn inleiding voor deze cantate (Utrecht, 2 april 2023) bestaat uit het voorlezen van een verslag van Bernard George Ulrich, fagottist van het hoforkest van Saksen-Weimar ten tijde dat Johann Sebastian Bach concertmeester was.
Helaas is het geen origineel verslag. Het fictief, doch wel op feiten gebaseerd.

*

25 maart 1714

Al een aantal jaren ben ik de fagottist van het hoforkest van Saksen-Weimar. Net als andere musici heb ik daarnaast een andere functie in het kasteel. Als lakei schrijf ik de brieven voor de hertog. De sfeer in het kasteel is helaas niet altijd even prettig. Hertog Willem-Ernst is een autoritaire vorst en hanteert strenge regels voor zijn personeel. In de winter moet iedereen bijvoorbeeld al om acht uur ’s avonds naar bed! En we moeten verplicht bijbelonderricht volgen.
Mijn grootste geluk haal ik uit het meespelen met het orkest onder leiding van hofkapelmeester Johann Drese. In het orkest zitten getalenteerde musici waarbij Johann Sebastian Bach er nog eens met kop en schouders bovenuit steekt. Hij is virtuoos op de viool, en natuurlijk ook geweldig als organist van de Himmelsburg, onze kapel. Prachtige orgelwerken heeft hij hier al laten horen. Vier dagen geleden werd hij negenentwintig jaar en juist deze maand heeft hij promotie gemaakt tot concertmeester van het orkest. Er wordt gefluisterd dat hij nu zelfs meer salaris ontvangt dan Johann Drese.
Bach moet nu iedere maand een cantate schrijven en uitvoeren en vandaag was dat de eerste keer. Dit was voor mij zo bijzonder dat ik er vanmiddag direct een uitgebreid verslag over heb geschreven.
 
We keken als orkestleden er naar uit waarmee Bach op de repetitie tevoorschijn zou komen. In eerste instantie was mijn teleurstelling groot toen hij meldde dat er geen partij voor de fagot was. Maar die teleurstelling sloeg om in enthousiasme toen hij me vroeg om solo te spelen op de blokfluit. Net als veel fagottisten en hoboïsten beheerste ik dat instrument ook. Voor de opening van de cantate had Bach een duet gecomponeerd voor viool en blokfluit. Als concertmeester zou hij zelf de vioolpartij spelen. Apetrots was ik, want ook in andere delen van de cantate zou ik een prominente partij krijgen.
De cantate was voor Palmzondag. Met puntig vioolspel opende Bach de sonate en na twee maten volgde ik hem met dezelfde melodie. De begeleiding bestond uit pizzicatospel van de strijkers. Wat een mooie muzikale verbeelding van Jezus’ intocht in Jeruzalem.
Dan volgde het openingskoor: ‘Himmelskönig sei wilkommen’. Een prachtige koorfuga voor de vier zangstemmen met een volgende verrassing voor mij: speelden de violen mee met de zangstemmen, ik mocht met mijn blokfluit een vijfde stem aan de fuga toevoegen en in het tweede deel zelfs boven alles uit soleren!
Na een kort recitatief kwamen er drie aria’s op teksten van Salomon Franck, hofdichter en bibliothecaris in Weimar en dus een goede bekende van mij. De strekking van de teksten is dat Jezus, die intocht houdt in Jeruzalem, ook ontvangen moet worden in ons eigen hart.
In de eerste aria speelde Bach de solo-viool terwijl de bas zong over de liefde van Jezus. Ik mocht even rust nemen en kon geboeid Bach observeren. Wat een heerlijk thema had hij gecomponeerd, en wat speelde hij dat lichtvoetig. Ik keek over het muziekbalkon naar beneden en zag de hertog tevreden knikken. Ja, hij heeft een goede zet gedaan om Bach promotie te geven. Misschien is hij morgen wel wat minder streng met zijn overhoringen van de preek van vandaag onder zijn hofpersoneel. Verschrikkelijk zijn die bijeenkomsten…
Ondertussen hield ik mijn blokfluit warm in mijn handen want in de volgende aria mocht ik soleren. Dit was voor mij toch wel heel speciaal. Voor een fagottist zijn solo’s immers zeldzaam. Een aria waarin de alt oproept om je klein te maken voor Christus en je leven aan hem te wijden. Zijn laagste noot viel steeds op het woord unter. Met alleen begeleiding van het continuo had Bach voor mij een eerbiedig thema op muziek gezet met steeds dalende tonenreeksen. Wat galmde mijn fluit prachtig door de Himmelsburg! In het snellere middendeel had Bach zelfs een paar virtuoze loopjes voor mij in petto. Ik voelde ik me volledig in mijn element. Na afloop van de aria ontving ik een dikke knipoog van Bach.
De derde aria voor tenor werd alleen begeleid door het orgel en de cello. Maar wat een bijzondere partij had Bach voor de cellist geschreven. Het volgen van Jezus is geen gemakkelijke opgave. Zou hij dat hebben willen uitbeelden?
De cantate eindigde met twee koorstukken. Wat liet Bach hierin ook weer zijn grote klasse zien. Eerst een bewerking van de koraalstrofe ‘Jesus, deine Passion’. Iedere regel werd door de verschillende koorstemmen gevarieerd ingeleid en uiteindelijk door de sopranen afgesloten met de eigenlijke melodie van de koraalregel. Een compositievorm die al heel oud is. De tekst is diepzinnig. Het lijden van Jezus is voor ons een vreugde. Eigenlijk kan ik er zelf niet bij. En toch deed het meespelen mij heel veel. Samen met Bach op viool speelde ik de melodielijn unisono met de sopranen mee. Ik voelde me opgenomen in een groot geheel.
Was dit één na laatste koordeel gedragen en ingehouden getoonzet, uit het slotdeel klonk één en al vrolijkheid. We mogen Jezus in vreugde volgen. Hij gaat voorop. Maar wie gaat vooraan in de hem volgende stoet? Bach heeft bedacht dat dat de fluitist is! Opgetogen introduceerde ik het stijgende motief van het slotkoor gevolgd door Bach op zijn viool en daarna de stemmen van het koor.

Zo was het vandaag een heerlijke Palmzondag.
We gaan inderdaad met vreugde de Stille week in. Op weg naar Goede Vrijdag, maar ook op weg naar Pasen.
De muziek van ‘Himmelskönig sei wilkommen’ zingt nog na in mijn hoofd, maar daarbij zit ook de gedachte: ‘Concertmeister sei wilkommen’. We zien uit naar nog heel veel muzikale scheppingen van jou. En op mijn fagot of op mijn fluit wil ik daar heel graag mijn bijdragen in hebben.

Bernard George Ulrich

*

Afbeelding: Wasili Wasin (Rusland): Intocht in Jeruzalem. Lindehout, vislijm, krijtpoeder, pigment, tempera, olieverf en bladgoud.

Jesus schläft, was soll ich hoffen                         

De cantate Jesus schläft, was soll ich hoffen (BWV 81) schreef Bach voor de vierde zondag na Epifanie en werd voor het eerst uitgevoerd op zondag 30 januari 1724. De schriftlezing was uit Mattheüs 8, het verhaal van de storm op het meer. Terwijl de discipelen denken dat het schip in het noodweer vergaat, slaapt Jezus.
De vierde zondag na Driekoningen. Dat is het vandaag ook. Kerst lijkt al weer een mensenheugenis geleden. Jezus kwam als Licht van de wereld op aarde. Er was hoop op vrede! Maar wat is er over van al dat optimisme? Het harde leven heeft zijn keer genomen. Waar is God? Slaapt hij? De kortgeleden overleden Margriet Eshuis zong het al: ‘The morningpaper is staring at my face, the headlines still the same. God is asleep, leaving the world to our trust’.
Jezus slaapt, terwijl de dood ons tegemoet snelt. Wat moet ik hopen?
Cantate 81 is een Blue-Monday cantate van het zuiverste soort…

Bij de opening van de cantate voel je direct de onrust en wanhoop. Een klagend, zelfs dreigend motief wat door de klank van de blokfluiten nog wordt versterkt. De slapende Jezus wordt door de alt muzikaal uitgebeeld met een laag en lang aanhoudend ‘Schläft’. En om het nog erger te maken: ook het woord ‘offen’ klinkt lang en doordringend. De open afgrond van de dood gaapt ons werkelijk aan en de steeds terugkerende afdalende loopjes van de cello wijzen ons precies in die richting.
‘God is asleep, and he has no time for us’.
Je vraagt je af hoe deze muziek tegelijk zo mooi kan zijn…

Met een sprong van een lage e naar een hoge f op ‘ferne’ maakt de tenor in het eerste recitatief duidelijk hoe ver God voor zijn gevoel van hem afstaat. Het zijn woorden uit psalm 10 wat ook duidelijk maakt dat dit een gevoel van alle tijden kan zijn. Nog even wordt herinnerd aan de ster die de Wijzen uit het Oosten de richting wees en is er de vraag om het licht van Gods’ ogen. Maar hij heeft zijn ogen toch gesloten?

En voor er een antwoord komt op deze vraag breekt het noodweer dan echt los. Code rood. Het wordt alle hens aan dek. Niet alleen voor de discipelen, maar zeker ook voor de dirigent en de orkestleden om in dit geweld koers te houden. Belial, de duivel himself, laat met pompende bastonen de golven tegen de wand van het schip beuken terwijl de strijkers met korte nootjes de schuimkoppen over de reling laten schieten. Ja, je moet sterk staan om dit geweld te trotseren.
In mijn werk in de psychiatrie maak ik regelmatig mee dat patiënten in een diepe depressie of psychose alle zeilen moeten bijzetten om hun hoofd boven water te houden.
Wat het dan nog moeilijker maakt is dat steun en betrokkenheid van familie of hulpverlening, die er wel is, moeilijk ervaren kan worden. En als het geloof in God altijd een steunende factor was, kan dat opeens helemaal weg zijn. Dan is het wel heel donker.

Centraal in de cantate komt dan eindelijk de bas aan het woord met woorden uit het evangelie van de inmiddels opgestane Christus. De vraag uit het recitatief ‘waarom bent u zover weg’ wordt beantwoord met een tegenvraag: ‘waarom ben je zo bevreesd?’. Twaalf keer klinkt het woord ‘warum’, voor elk van de twaalf discipelen in het schip. De vraag krijgt zo een heel persoonlijk karakter.

Nog voor we een antwoord op deze vraag kunnen bedenken treedt Jezus op tegen het duivelse geweld. Weer horen we de golven torenhoog op ons afkomen; in de zangpartij prachtig uitgebeeld met eerst een hoge g op ‘Meer’, (zee) en de tweede keer op een lage g. Maar daar tussendoor klinken nu ook strijdbare hobo’s die de gebiedende zang van de bas ondersteunen: ‘Schweig, aufgetürmtes Meer!’
Hoewel het misschien mooi zou zijn maakt Bach er niet echt opera van door de aria te laten eindigen in een kalme zee. Conform het stramien van de da-capo aria eindigt dit deel dan ook weer zoals het begon.

Dat de storm is gaan liggen blijkt uit het laatste recitatief. De alt, in de eerste aria nog vol wanhoop, heeft de rust en het vertrouwen hervonden.

Dit vertrouwen klinkt ook door in het slotkoraal, een strofe uit het bekende koraal Jesu meine Freude van Johann Franck.  De tekst maakt duidelijk: in het leven van de mens kunnen stormen hevig woeden. Dat is onze tijd niet anders. Zeker ook bij jonge mensen. Maar je kan het volhouden en er door heen komen door verbinding te houden met God en/of met mensen om je heen.
Laat je bijstaan, laat je beschermen.

Ik wil afsluiten met het slot van het lied wat Claudia de Breij zong op oudejaarsavond, waarin ze suïcidale jongeren toezingt:

Het is nog nooit
Nog nooit zo donker geweest
Of ’t werd altijd wel weer licht

Het is nog nooit
Nog nooit zo donker geweest
Of ’t werd altijd wel weer licht

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

Nederlandse vertaling (Ria van Hengel)

1. Aria (A)

Jezus slaapt, wat moet ik hopen?
Zie ik niet met doodsbleek gezicht
de afgrond van de dood al open?

2. Recitatief (T)

Heer, Waarom blijft u zo ver weg?
Waarom verbergt gij u in de tijd van de nood, nu alles mij dreigt met een ellendig einde?
Ach, raakt mijn nood uw ogen niet, die anders toch nooit sluimeren?
U wees destijds toch met een ster de pasbekeerde wijzen de goede weg te nemen.
Ach, leid mij met behulp van het licht van uw ogen omdat deze weg een en al gevaar belooft.

3. Aria (T)

De schuimende golven van Belials beken verdubbelen het woeden.
Een christen moet wel als een bolwerk staan als winden van tegenspoed om hem heen gieren,
maar de aanstormende vloed probeert de krachten van het geloof te verzwakken.

4. Arioso (B)

Gij kleingelovigen, waarom zijt gij zo bevreesd?

5. Aria (B)

Zwijg, torenhoge zee! Verstom, storm en wind!
Laat het afgelopen met je zijn, opdat geen ongeluk ooit mijn uitverkoren kind verwondt.

6. Recitatief (A)

Gelukkig, mijn Jezus spreekt een woord mijn helper is ontwaakt,
dan moeten de storm van de golven, de nacht van het ongeluk en alle smart verdwijnen.

7. Koraal

Onder uw hoede
ben ik vrij tegenover de stormen
van alle vijanden.
Laat de satan woeden,
laat de vijand  tieren,
Jezus staat mij bij.
Of het nu dondert en bliksemt,
of zonde en hel mij nu angst aanjagen,
Jezus wil mij beschermen.

Een gedicht van Johann Sebastian

Uitgelicht


In 1725 gaf Bach Anna Magdalena een notenboekje. Op het kaft tekende hij haar initialen: AMB. Hij noteerde op de eerste pagina’s een aantal stukken van hemzelf, maar verder was het boekje nog leeg. Naast Bach schreef vooral Anna Magdalena er stukjes in; klavierstukken, liederen en koralen. Ook verschillende kinderen hebben er een bijdrage in gehad. Muziek ook van andere componisten: bijvoorbeeld Couperin, Telemann en zoon Carl Philipp Emanuel. Van een paar menuetten en polonaises is niet eens vastgesteld wie de componist is. Zou Anna Magdalena zelf de schepper van deze dansjes zijn geweest?
Een ander – en nauwelijks onderzocht of bediscussieerd – item is het zogenaamde ‘Hochzeitsgedicht’ achter in het boekje. Overdwars noteerde Anna Magdalena (dat is zeker) twee strofen van een gedicht:

Ihr Diener, werthe Jungfer Braut,
Viel Glücks zur heutgen Freude!
Wer sie in ihrem Kränzchen schaut
Und schönen Hochzeit-Kleide,
Dem lacht das Herz vor lauter Lust
Bei ihrem Wohlergehen;
Was Wunder, wenn mir Mund und Brust
Vor Freuden übergehen.

Cupido, der vertraute Schalk,
Läßt keinen ungeschoren.
Zum Bauen braucht man Stein und Kalk,
Die Löcher muß man bohren,
Und baut man nur ein Hennen-Haus,
Gebraucht man Holz und Nägel,
Der Bauer drischt den Weizen aus
Mit groß und kleinem Flegel.

Zeker is het natuurlijk niet, maar het lijkt toch zeer aannemelijk dat, als Anna Magdalena dit in haar boekje heeft geschreven, dit gedicht op haar bruiloft is voorgedragen door Johann Sebastian Bach zelf. Het is immers de bruidegom die de bruid toespreekt. Bach trouwde op 3 december 1721 met Anna Magdalena nadat anderhalf jaar eerder zijn eerste vrouw Maria Barbara overleed.
Een letterlijke vertaling van het gedicht:

Uw dienaar, gewaardeerde juffrouw bruid
Veel geluk gewenst bij de vreugde van vandaag!
Degene die haar aanschouwt met haar haarkrans
En in het mooie huwelijkskleed,
Die lacht het hart van plezier
Bij haar welzijn.
Het is dus geen wonder als mond en borst mij
Voor vreugde overvloeien.

Cupido, de bekende grappenmaker
Laat niemand ongemoeid.
Om iets te bouwen heb je steen nodig en kalk
De gaten moet je boren.
En ook al bouw je slechts een kippenhok
Heb je hout nodig en spijkers
De boer dorst het tarwe
Met een grote en een kleine dorsvlegel (1)

Door de letterlijke vertaling verdwijnt het rijmschema. Duidelijk is dat we in de eerste strofe kennismaken met een gelukkige bruidegom. In strofe twee komt het liefdesgodje Cupido even om de hoek kijken waarna er een aantal stellingen volgen die iets willen suggereren dat je niets begint als je niet de juiste spullen hebt. Het lijkt er dan op dat er nog een afrondend derde couplet moet zijn maar dat wordt gemist. De kleine dorsvlegel slaat het gedicht figuurlijk dood. Was er een derde (en misschien zelfs vierde strofe)? Je zou het toch zeggen. In de Bachliteratuur wijdt alleen Phillip Spitta hier enige woorden aan: ‘wir werden den Verlust des Weiteren verschmerzen können‘ (we zullen het verlies van het vervolg moet aanvaarden). Spitta vermoedt verder dat de tekst van een Cöthener gelegenheidsdichter moet zijn geweest. Maar zou Bach zelf niet de dichter zijn geweest? Het gedicht is – behalve in het notenboekje – nergens gepubliceerd.
Zou Anna Magdalena de vervolgstrofen misschien op een inlegvel hebben geschreven? De ruimte onder strofe twee was in elk geval te klein voor een geheel nieuwe strofe. In het notenboekje bevonden zich meer inlegvellen, maar deze is dan verloren gegaan. Hoe dan ook, we moeten het met deze twee strofen doen en mogen fantaseren dat Johann Sebastian ze op 3 december 1721 heeft voorgedragen aan Anna Magdalena.
En omdat die derde strofe zo gemist wordt heb ik hem – kruipend in de huid van Bach – teruggehaald, en ook de bekende strofen eigentijds in het Nederlands berijmd.
Voor Anna Magdalena.

Ik buig voor je, mijn jonge bruid
Wat een geluk vandaag, en blijdschap
Met je haarkrans zie je er stralend uit
In je trouwjurk ben je meer dan knap
Ja, ieder die lacht van louter vreugd
Vanwege jouw blinkende schoonheid
Wat doet mij dit geweldig deugd
Ik stroom over van liefde en blijheid

Cupido, die bekende schalk
Zal iedereen eens storen
Om te bouwen gebruik je stenen en kalk
Gaten zal je moeten boren
Ook al bouw je slechts een kippenhok
Zonder hout en spijkers krijg je het niet gedaan
En met zijn grote en kleine vlegel-stok
Dorst de boer zijn korrels graan.

Ja, zonder balgentreder blijft een organist
Verstoken van wind en kan niet spelen
En zonder strijkstok kan de violist
Zijn muziek helaas nooit delen
Maar Cupido heeft raak geschoten
Ik was alleen, kreeg jou als vrouw
Dus zing ik op mijn mooiste noten:
Liefste bruid, ik hou van jou!

(1) Vertaling S. Skambraks

Schwingt freudig euch empor

Tijdens advent klonken er in Leipzig geen cantates. De periode gold als een tijd van inkeer en daar paste soberheid bij. Alleen op de eerste zondag van advent, wat ook de eerste zondag van het kerkelijk jaar is, klonk er een cantate. En juist deze waren ver van sober. Ook cantate 36 stroomt over van vreugde en levendigheid. Je wordt al vrolijk van de eerste woorden, vrij vertaald: ‘dans vrolijk omhoog’. De hele cantate, zowel tekstueel als muzikaal zit vol beweging en muziek.
Bach heeft de muziek van de cantate oorspronkelijk geschreven als een gelukwenscantate voor een collega van de Thomasschool en later heeft hij hem nog weer gebruikt voor andere gelukswenscantates. Uiteindelijk bewerkte hij de compositie voor een adventscantate. Bachs tekstschrijver schreef nieuwe teksten op het openingskoor en de twee aria’s, terwijl de recitatieven werden vervangen door kerkliederen die passen bij de adventstijd.  De enigszins luchtige toon die bij een gelukwenscantate past bleef bestaan, en dat past zeker ook bij advent: de gelovigen worden gelukgewenst met de komst van hun redder.
De cantate mag beluisterd worden met de schriftlezing van de zondag in het achterhoofd. Het verhaal van Jezus’ intocht in Jeruzalem waarbij omstanders hem met ‘Hosanna in de hemel’ begroeten en daarbij zwaaiden met palmtakken. ‘Schwingt freudig euch empor’ laat zich moeilijk letterlijk vertalen. Gangbaar is de vertaling: ‘Verhef je vol blijdschap’, ‘zu der erhebnen Sternen’, naar de verheven sterren’. Hier wordt dan het woord ‘schwingen’ echter genegeerd, terwijl dit toch ook de betekenis heeft van heen en weer bewegen en dat sluit mooi aan bij het zwaaien met palmtakken. In een Engelse vertaling wordt ‘Schwingt’ met ‘soar’ vertaald, zweven. Hoe dan ook, het orkest speelt en het koor zingt in vrolijk stijgende lijnen omhoog richting de sterren. Tussendoor wordt er met een ‘Haltet ein’ even ingehouden. Wij hoeven niet richting Jezus te gaan, hij komt zelf naar ons toe. Daarna wordt het ‘Swingt freudig’ herhaald.

In een mooi arrangement, zoals we dat tegenwoordig noemen, klinkt in deel twee de eerste strofe van ‘Nun komm der Heiden Heiland’, een lied wat zijn oorsprong heeft in de middeleeuwen en door Luther in het Duits is hertaald. Bach zet hier alleen sopranen en alten in. We horen telkens eerst een zin die daarna meerstemmig wordt uitgewerkt tot een prachtig vlechtwerk waar ook de hobo’s zich als derde stem in mengen.

In deel drie wordt een nieuw beeld ingebracht: de bruid die wacht op haar bruidegom en door zijn liefde naar hem toegetrokken wordt.  De bruid moet dan gezien worden als de Christelijke gemeente en de bruidegom als Christus zelf. De tenor zingt dit liefelijke, dansante lied begeleid door – hoe kan het ook anders – een hobo d’amore.

Met de vierde strofe van het adventslied ‘Wie schön leucht die Morgenstern’ eindigt het eerste deel van de cantate. Een loflied op de bruidegom en op het leven met hem. Speel op de snaren, jubel en juich, zing en spring. Alhoewel het koraal muzikaal eigenlijk gedragen is getoonzet, klinkt uit de tekst een en al swing!

Na de preek wordt dan het tweede deel van de cantate uitgevoerd. De bas, die hier model staat voor de gelovige, verwelkomd Jezus in zijn hart. Strijkers omlijsten met vergelijkbare muzikale lijnen als in het openingskoor deze aria.

Met de tenoraria komt er even een andere toon in de cantate en wordt er ook nog een nieuw beeld geïntroduceerd. Christus die als overwinnaar uit de strijd komt en ons zondige mensen van het ‘zieke vlees’ heeft gered. Het is het zesde couplet van ‘Nun komm der heiden Heiland’ en passend bij de tekst wordt dit nu krachtig en strijdlustig gebracht. De twee hobo’s spelen triomfantelijk en beelden de overwinning al uit. Er wordt nu niet gezwaaid met palmtakken maar met de overwinningsvlag!

Maar net als bij het ‘Haltet ein’ in het openingskoor wordt weer even gas teruggenomen. Advent is toch ook inkeer en verstilling. Zich bewust van haar zwakheid overdenkt de sopraan dat God ook geloofd kan worden met een zwakke, gedempte stem. Als het maar vervuld is van de Geest, dan wordt het in de hemel gehoord. Met allerlei echo-effecten is het een prachtig duet tussen viool en sopraanstem. Bachs tekstschrijver heeft er voor gezorgd (vast en zeker in opdracht van Bach) dat het woord ‘schallet’, wat ook in de gelukswenscantates voorkwam, op dezelfde plek bleef staan. Een mooie klankschildering kon zo blijven klinken.

Met het slotkoraal horen we de achtste en laatste strofe van ‘Nun komm der heiden Heiland’. ‘Lob sei Gott, dem Vater, ton’. Het laatste woordje moet eigenlijk ‘g’tan’ zijn, God zij lof gegeven, maar is vanwege de rijm aangepast.

Schwingt freudig euch empor.
Verhef je vol blijdschap.
Dans vrolijk omhoog.
Zweef opgetogen richting de sterren.
Hoe je het ook vertaald, met Bachs muziek worden we sowieso een beetje opgetild en lijkt het feest van kerst al op eerste advent te beginnen.

Inleiding gehouden op 20 november 2022 tijdens Cantatedienst in de NoorderLichtkerk te Zeist. Uitvoering door Barokensemble Zeist o.l.v. Paulien Kostense.

Giovanni Battista Bassani en Bach

Giovanni Battista Bassani

Het Credo uit de Mis in b-klein (Hohe Messe) opent Bach in de oude, polyfone stijl. Het roept herinneringen op aan de Gregoriaanse gezangen uit de middeleeuwen. Er wordt gedacht dat Bach met deze toonzetting de verbinding wilde maken met de kerk van vroeger, de kerk van alle tijden.  Opmerkelijk is dat Bach in dezelfde jaren dat hij met deze Mis bezig was (1747 – 1748) een Credo uit een Mis van de Italiaanse componist Bassani bewerkte: hij componeerde in plaats van een monotone, korte intonatie een zestien maten lang vierstemmig ‘Credo in unum Deum’. Luisterend naar dit deeltje (BWV 1081) roept het, door de vocalen alsook door de ostinate (zich voortdurende herhalende) basbegeleiding, direct de associatie op met Bachs Credo-opening uit de Mis in b-klein. De  aanpassing die Bach heeft aangebracht kunnen in het kader hebben gestaan van een werkelijke uitvoering door hemzelf. Veel meer wordt er echter van uitgegaan dat Bach experimenteerde met deze Credo-toonzetting, en de stijl ervan uiteindelijk toepaste in de Mis in b-klein.
Giovanni Battista Bassani werd tussen 1650 en 1657 geboren in Padua. Hij studeerde in Venetië en  Ferrara, in de laatste stad mogelijk bij Legrenzi. In 1667 werd hij benoemd tot organist in Ferrara. Vanaf 1675 bekleedde hij diverse functies als kapelmeester in Bologna en Ferrara en publiceerde hij ook zijn eerste composities, zowel geestelijke werken als opera´s. In 1712 werd Bassani muziekleider in de Santa Maria Maggiore in Bergamo in welke stad hij op 1 oktober 1716 overleed.
Naast de genoemde functies was Bassani ook een beroemd violist, en vanuit die hoedanigheid componeerde hij verschillende triosonates. Zijn leven en werk in ogenschouw genomen vallen verschillende overeenkomsten met Bach op: al op jonge leeftijd kreeg Bassani een benoeming tot organist, hij was zowel vaardig op het klavier als op de viool, hij werkte afwisselend als muziekmeester in hoven en kerken, en was ten slotte componist van zowel vocale als instrumentale werken. Zou Bach zich bewust zijn geweest van deze overeenkomsten? Hij ontdekte het werk van Bassani waarschijnlijk in de muziekbibliotheek van de Thomasschool in Leipzig. Tussen 1736 en 1740 heeft hij opdracht gegeven om Bassani’s Acroama Missala te kopiëren, een bundel met zes missen bestaande uit een Kyrie, Gloria, Credo en Sanctus. Eind jaren veertig bewerkte Bach uit de vijfde mis hiervan het Credo dat wellicht voor hem als inspiratie ging dienen voor zijn opening van het Credo uit de Mis in b-klein. Een klein juweeltje.

Lees verder over Bach en Italië in Johann Sebastian Bach en de Italiaanse barok (Alla Maniera Italiana). Wim Faas, 2017.

Een fladderende Bach

De bourée gedanst in de Auverge, begin 20ste eeuw.

Mijn verhaal over de bourrée in ‘Dansen met Bach’ (2013) heb ik ‘Vogeltjesdansen’ genoemd. Aanleiding hiertoe was de verklaring in een muziekencyclopedie (XYZ der muziek) dat ‘bourrée’ afkomstig zou zijn van het Franse ‘bourrir’ wat zoiets als met vleugels fladderen betekent. In het verhaal komen ook andere barokke dansen voor die afgeleid zijn van vogelnamen: de canarie en de pavanne (pauw). Wat de bourrée betreft heb ik me toch altijd wat onzeker gevoeld over die afkomst van bourrir, gewoonweg omdat ik het behalve in de muziekencyclopedie nergens tegenkwam.
Het ritme van de bourrée is tamelijk herkenbaar met meestal het ritme tada-dá, tada-dá. Denk maar aan de bekende bourrée uit de luitsuite (BWV 996). De meeste bourrées van Bach hebben dit ritme. Verschillende aria’s uit cantates hebben het ritme ook (zoals BWV 180/2  en 103/5).
In uitleggen over wat ‘bourrée’ betekent wordt vaak gememoreerd dat bourrée vertaald kan worden als boertig, maar ‘bour’ heeft natuurlijk niets met ‘boer’ maken. Dat het een boerendans is klopt ergens wel. Zo wordt hij ook wel ‘the French clocdance’ genoemd, de Franse klompendans. Een dans van het ‘platteland’ (omgeving Auverge) die net als veel andere volksdansen gestileerd gedanst werd aan het hof van Versailles en zo in heel West-Europa populair werd in balletten en suites. De oude, meer volkse bourrée was overigens ook in Noord-Europa en zeker ook in Nederland bekend.
Als je een vertaalmachine op het Franse bourrée zet krijg je woorden als: overtollig, zwanger en dronken. Nogal verschillende betekenissen, hoewel je als je je best doet er misschien een overeenkomst bedacht kan worden. Maar je moet nog meer je best doen om dit dan weer aan een dans te verbinden…
Zou een naam verklaring vanuit het woord bourrir dan toch plausibeler zijn?
Op de Engelse Wikipedia lees ik dat de oudste vorm van bourrée ‘borrèia’ is. Het is een oud dialectisch woord uit Zuid-Frankrijk en Noord-West Italië (het Occitaans). Hier valt trouwens de verklaring te vinden van de titel van de Italiaanse evenknie van de bourrée: de borea. In één van Bachs partita’s voor viool-solo komt die voor: de ‘Tempo di borea’ (BWV 1002). Borea betekent letterlijk noorderwind (denk aan het woord boreaal, landen van het noorden, wat de partij van Baudet heeft aangehaald). Bourrir zou dus van borrèia afgeleid kunnen zijn en daarvan is bourrée dan weer afgeleid.
Op een Franse site lees ik de volgende omschrijving van het woord bourrir: ‘faire du bruit avec les ailes en s’envolant pour un oiseau’ (het lawaai van de vleugels van vogels bij het opvliegen). Kortgezegd dus: met vleugels fladderen.
Borea en bourrir hebben in elk geval de overeenkomst dat het gaat om wind, of het verplaatsen van lucht. Het maakt geluid, en het is zichtbaar: fladdert een kip naar z’n stok dan zie je het stof en de donsveertjes opwaaien.

Ooit zou het dus zo ontstaan kunnen zijn: ergens in de Auverge werd op een nieuw ritme gedanst, wellicht met sprongen en armbewegingen. Een energieke dans. Omstanders keken verrast en enthousiast toe. ‘Borrèia!’ riep iemand. Dat was het begin.

En onze Bach? Hij moest in februari 1724 een cantatetekst van muziek voorzien: Leichtgesinnte Flattergeisten (BWV 181). Lichtgezinde fladdergeesten. Of, zoals van Hengel het meer naar de bedoeling van de tekst vertaald: oppervlakkige, wispelturige figuren, frivole windvanen. Populisten zou ik eraan toevoegen. Hoe dan ook, de Duitse tekst heeft het over fladderaars. Je ziet ze in gedachten op en neer gaan, gebakken lucht verplaatsend. Het brengt in ieder geval het één en ander in beweging.
Hoe zou Bach die fladderaars eens muzikaal uitbeelden. Is daar een muziekvorm voor? En ja hoor, hij koos bewust of onbewust op gevoel het ritme van de… bourrée!
En zo heeft Bach heeft me overtuigd. Bourrée komt van bourrir, met vleugels fladderen.

Brich dem Hungrigen dein Brot

Uitgelicht

Twee blokfluiten spelen twee korte muzieknootjes. Twee hobo’s nemen de nootjes direct over en geven ze vervolgens door aan de violen. Dan zijn de blokfluiten weer aan de beurt. Het doorgeven herhaalt zich een paar keer en langzaam maar zeker wordt dit doorgeefspel muzikaal uitgebouwd richting de zang van het koor: Brich dem Hungrigen dein Brot (BWV 39). Bach heeft het delen van het brood op deze manier prachtig uitgebeeld en leverde bovendien voor 16 juni 1726 een van zijn mooiste cantates af.

Laten we eens Bach proberen te volgen bij het tot stand komen van deze cantate. Er staan drie dingen vast: het is de eerste zondag na Trinitatis, de schriftlezing is de parabel van de rijke man en de arme Lazarus en Bach moet een cantate schrijven die hierbij aansluit.
De eerste zondag na Trinitatis is eigenlijk deel twee van het kerkelijk jaar dat met Advent is begonnen, daarna de Kerstcyclus, de Lijdenstijd, de Paastijd, Hemelvaart en Pinksteren en tenslotte Trinitatis, het feest van de Drievuldigheid. In de zondagen na Trinitatis gaan meer algemene thema’s aan de orde komen.

Bach kiest een tekst uit een bundel cantateteksten uit 1706, waarschijnlijk geschreven door Hertog Ernst Ludwig van Saksen-Meiningen. Sinds maart voerde Bach cantates uit van zijn achterneef Johann Ludwig Bach, de kapelmeester van Meiningen, met teksten van de zeer vrome hertog. Dat Bach in maart stopte met het wekelijks schrijven van een cantate zou te maken hebben gehad met dat hij tijd nodig had voor het componeren van zijn Matthäus-Passion. Uiteindelijk kwam het daar in 1726 nog niet van. Bach bleef echter dat jaar cantates uitvoeren van Johann Ludwig wat er niet anders op kan wijzen dan dat hij content was met de muziek van zijn achterneef alsook met de teksten van de hertog uit Meiningen. Want toen Bach zelf weer cantates ging componeren bleef hij die teksten nog een periode gebruiken. De teksten waren op Italiaanse leest geschoeid, dat wil zeggen met aria’s en recitatieven. Bovendien kende de libretto’s een zelfde symmetrische opbouw: een openingskoor met een tekst uit het Oude Testament, daarna een recitatief en een aria. Vervolgens, in het midden, een tekst uit het Nieuwe Testament gevolgd door een aria en een recitatief. En als slotdeel een koraal. De cantate bestond dan uit een gedeelte voor de preek en een gedeelte na de preek, te beginnen met de tekst uit het Nieuwe Testament.  De cantateteksten waren niet toegeschreven aan specifieke zondagen voor het kerkelijk jaar met bijbehorende Bijbellezingen. Bach koos deze tekst dus omdat hij vond dat hij aansloot bij de lezing van deze zondag. Het is een tekst die voor ons nog angstig actueel is. Brood delen met hongerigen, in huis nemen van ellendigen, vluchtelingen. Het bijzondere is dat de schrijver deze handelingen niet gewoon als ‘goede werken’ ziet, maar als een vanzelfsprekendheid voor de gelovige die zo al een afspiegeling kan zijn van God die via de rijken ook de armen in alles voorziet. De tekst moet ook ons aan het denken zetten. Staat onze rijkdom en ons overmatig gebruik van energiebronnen niet direct in verband met de armoede en klimaatproblematiek in zoveel andere delen van de wereld?  En is er in principe ook niet voor iedereen voldoende zoals gesuggereerd wordt in het eerste recitatief? De vrome hertog schrijft een pittige tekst en heeft hopelijk beseft dat ook hij erg veel lijkt op de rijke man uit de gelijkenis. Het hof leefde op veel te grote voet en ging gebukt onder een grote schuldenlast die door de hoge belastingen helaas vooral gevoeld werd door de burgerij.

Dan nu terug naar Bach en de toonzetting van de cantate. Terug naar de twee blokfluitjes die beginnen met het uitdelen. Op het autograaf van Bach kunnen we veel opmaken hoe Bach verder te werk is gegaan.
Links zien we de letters JJ, die staan voor Jesu Juva. Jezus help. Bach geeft er mee aan dat hij bij het componeren hulp van boven verwacht. Daarnaast zien we het woord Doica, een afkorting van Dominica, Latijns voor zondag en wel de eerste na Trinitatis.
Vervolgens lezen we Concerto voor twee fluiten, twee hobo’s, strijkers en Basso continuo. Dit laatste staat voor de begeleiding met het orgel of klavecimbel en de bas.
Wat opvalt is het woord ‘Concerto’. Waarom staat er geen ‘Cantate’, het stuk is toch geen concert? We moeten dan bedenken dat het woord ‘Cantate’ in die tijd in Duitsland nog niet gangbaar was. Bach noemde de werken meestal een ‘Kirchenstück’. ‘Concerto’ staat er dan ook niet als titel maar als aanduiding voor de vorm en de techniek van de compositie. Er wordt geconcerteerd. Het uit Italië afkomstige concerteren kan vertaald worden als wedijveren of overleggen. Solo-instrumenten, maar ook zangstemmen, gaan in ‘conclaaf’ met elkaar en brengen elkaar op een hoger muzikaal plan. Is concurreren er op gericht sterker te worden ten koste van de ander, het wedijveren bij concerteren maakt dat iedereen beter wordt. Dit horen we precies gebeuren in het openingsdeel van de cantate. Dit alles nog afgezien van de knappe tekstuitbeelding die Bach ook nu weer hanteert: de ingevoegde rust bij het breken van het brood die de ruimte illustreert tussen twee gebroken delen brood of de chromatische notendaling op het woord Elenden die je de triestheid van het uitlandig zijn laat voelen.

Volop geconcerteerd wordt er ook in de eerste aria. Hobo en viool  bootsen elkaar voortdurend na, misschien wel om te illustreren dat het de bedoeling is dat wij ook onze Schepper na bootsen in het bieden van ontferming, zoals de tekst vermeldt.
En zelfs is er sprake van ‘concerto’ in het vierde deel als de bas, als stem van Jezus, de opdracht geeft om te delen. De cello speelt niet slechts begeleidende noten, maar geeft een zanglijn door aan de bas en varieert daar zelf verder op voort.
Dat doorgeven van een thema komt ook weer terug in de laatste aria waarin de sopraan de lange openingsnoten van de twee blokfluiten overneemt. De blokfluiten spelen in  tegenstelling tot het openingskoor nu unisono, samen de zelfde partij. Alsof Bach wil zeggen: nu heeft ieder het gelijke deel gekregen! Om al die snelle nootjes die volgen gelijk en zuiver te laten klinken is geen gemakkelijke opgave, zoals echt eerlijk delen in de praktijk ook vaak lastiger is dan het lijkt.
Na nog een laatste mijmering van de alt wordt de cantate afgesloten met het koraal ‘Selig sind die aus Erbarmen’ op de voor ons bekende melodie van psalm 42 van Louis Bourgeois.
‘Wees goed voor de ander, dan zal de ander ook goed zijn voor jou’ is zo de moraliserende conclusie van de cantate.
Onderaan de autograaf schrijft Bach zijn initialen: JSB en daarachter, niet goed leesbaar, de letters SDG die staan voor Soli Deo Gloria. Aan God alle eer.
Ik wens u veel plezier en inspiratie toe bij het beluisteren van dit concerto.

Uitvoering op 19 juni 2022 in de NoorderLichtkerk te Zeist
Barokensemble Zeist o.l.v. Paulien Kostense

Bachs vijftiende verjaardag.

Wandelroute Ohrdruf – Lüneburg

Op 15 maart 1700 vertrok de nog net veertien jarige Bach samen met de drie jaar oudere Georg Erdmann te voet vanuit Ohrdruf naar het driehonderd kilometer noordelijker gelegen Lüneburg om daar aan de Michaëlschule zijn gymnasium te voltooien. Het kan daarom niet anders dan dat de jonge Bach ergens onderweg op 21 maart zijn vijftiende verjaardag heeft gevierd.
Sinds hij in 1695 wees was geworden woonde Bach bij zijn oudere broer Johann Christoph. Vijf jaar later moest hij op eigen benen gaan staan. Het gezin van Johann Christoph werd alsmaar groter en er waren te weinig middelen om hem kost en inwoning te verlenen. Wellicht op aanraden van de plaatselijke cantor Elias Herda, die ook in Lüneburg had gestudeerd, was de keus op de Michaëlschule gevallen. Bach zou daar gaan zingen in het zogenaamde Mettenkoor en kon met de inkomsten daarvan zijn schoolgeld en levensonderhoud betalen.
Het is slechts gissen hoe deze reis naar Lüneburg is verlopen. Het vertrek op 15 maart weten we vanuit een notitie van schoolverlaters in Ohrdruf. ‘Bij gebrek aan hospita’ werd er (in het Latijn) bij aangetekend. Een paar weken later staan Bach en Erdmann op 3 april (Palmpasen) op de lijst van het Mettenkoor in Lüneburg. Dit moet betekenen dat ze al een aantal dagen daarvoor in Lüneburg zijn aangekomen want ze zullen repetities van het koor bijgewoond moeten hebben om mee te kunnen doen met de uitvoering op 3 april.
Wat betreft de reis schrijft Christoph Wolff in zijn biografie dat die via Gotha, Sonderhausen en Braunschweich moet zijn gegaan met een aankomst eind maart. Het zijn de steden die ook op de lijn staan in Google-maps bij de route te voet van Ohrdruf naar Lüneburg. Die is 300 kilometer. Wolff suggereert verder dat Bach wellicht bij een ver familielid, Johann Stephan Bach (1665 – 1717) heeft overnacht in Braunschweich, op 183 kilometer van Ohrdruf. Deze Johann Stephan was daar cantor aan de Blasiuskathedraal. Maar nogmaals, het is allemaal speculeren.
Juist vanwege het feit dat deze tocht voor Bach het markeerpunt was naar (jonge) volwassenheid en zelfstandigheid voedt het bij mij de verbeelding. Gingen ze geheel per voet of deden ze wel stukken per postkoets? Of – wanneer het zo uitkwam – ze zullen toch wel eens achterop een boerenkar gesprongen zijn? En had Bach zijn viool bij zich, en speelde hij in een herberg voor de gasten met als tegenprestatie een gratis Zimmer mit Frühstuck? En dan natuurlijk: waar heeft hij zijn vijftiende verjaardag gevierd?

Goslar, rond 1700

Misschien dat we die laatste vraag bij benadering kunnen beantwoorden. Als we er nu eens van uit gaan dat Bach en Erdmann dagelijks 25 kilometer aflegden. Dan hebben ze 12 dagen moeten lopen om de 300 kilometer te overbruggen. Verder stel ik me voor dat ze niet op zondag hebben gereisd. 15 maart 1700 viel op een maandag wat betekent dat ze dus tweemaal van maandag tot en met zaterdag gelopen en ze op zaterdagmiddag 27 maart in Lüneburg aankwamen. Precies een week eerder waren ze dan op de helft van hun tocht en is het mogelijk dat ze Goslar, 146 kilometer vanaf Ohrdruf, hebben uitgekozen om te overnachten, daar de zondag door te brengen en: de verjaardag van Bach te vieren!
Goslar was een vrije Rijkstad met verschillende kerken. Ik stel me zo voor dat de twee vrienden gekozen hebben om naar de oudste kerk van de stad te gaan, de Dom Sankt Simon und Judas gewijd aan twee apostelen van Christus. Overigens is de kerk in 1819 voor het grootste gedeelte afgebroken. Na de dienst zal Bach vast en zeker de orgelgalerij hebben bezocht en toestemming hebben gekregen om eigenhandig zijn vijftiende levensjaar in te luiden.

Gott ist mein König (BWV 71)

Uitgelicht

Beeld van een 22 jarige Bach voor de Blasiuskirche te Mühlhausen.

‘Moge uw ouderdom zijn zoals uw jeugd’ – Inleiding bij Bachcantates Utrecht, 6 maart 2022

Het is 4 november 1988. De Utrechtse Bachcantatediensten bestaan al 21 jaar. En op deze zondag wordt voor het eerst de cantate Gott ist mein König uitgevoerd. Misschien was ik daar wel bij want ik bezoek de cantatediensten vanaf 1983 met enige regelmaat.  Bart Barten was voorzitter, Jos Vermunt dirigent, Hans Lub de eerste violist, Gert Oost achter het orgel. Vooraan bij het publiek zat altijd een oude heer in maatpak bij een grote bandrecorder de cantates op te nemen. Zijn deze opnames er nog vraag ik me af. In het publiek zat ook Harold Engelvaart, die zichzelf Bengeltje noemde, een markant en trouw bezoeker van de cantatediensten. Ik heb vaak met hem gefilosofeerd.

De uitvoering in 1988 moet een happening geweest zijn net als een tweede uitvoering in februari 2010. Het is namelijk een cantate met alles er op en aan. Een uitbundig openings- en slotkoor met volledig orkest omsluiten meer ingetogen aria’s en koren met subtiele instrumentencombinaties. Vanavond zal hij voor de derde maal klinken in de Geertekerk.

Bach was een jaartje ouder toen hij deze cantate op 4 februari 1708 uitvoerde. 22 jaar. Misschien was het wel zijn eerste cantate uitvoering. De precieze chronologie van zijn vroege cantates in Mühlhausen zijn niet bekend. Gemeen hebben ze met elkaar – denk ook aan de cantate Gottes Zeist ist der allerbeste Zeit –  dat ze opgebouwd zijn vanuit de oude motet-structuur, dat wil zeggen dat elke zin een eigen muzikale bewerking krijgt. Er zijn nog geen da-capo aria’s en recitatieven wat later, naar Italiaans model, de standaard zou worden.

Bach zelf noemde het werk een ‘Glückwünschend Kirchen Motetto’. Het werd namelijk uitgevoerd ter gelegenheid van de jaarlijkse raadswisseling van de stad. De tekst is waarschijnlijk van Ds. Eilmar met wie Bach bevriend was. Hij putte hierbij uit teksten uit het Oude Testament, onder andere Psalm 74. Na het openingskoor waarin Gods grootheid wordt bezongen volgt in de eerste aria een overdenking over het ouder worden. Op de achtergrond klinkt een koraal, een bede om een gezegende oude dag. Er zullen enkele raadsleden en burgermeesters met pensioen gaan, vandaar de keuze voor deze teksten. In de vorm van een oude vertrouwde fuga wenst ook het koor de pensionado’s het beste toe: ‘Dein Alter sei wie deine Jugend’.  En zo horen we een oude versie van Bob Dylan’s Forever Young
Vanaf deel 4 richt de tekst zich op de stad Mühlhausen. Eerst wordt door de bas opnieuw Gods grootheid bezongen waarna in deel 5 en 6 beleden wordt dat God de stad beschermd in tijden van oorlog. En dat was op dat moment zeker actueel. Het ‘Turteltaubenchor’ is fabelachtig mooi met koerende korte nootjes van de cello. God zal zijn tortelduiven niet aan de vijand overgeven. Het is bijna niet voor te stellen dat een 22 jarige zoiets moois kan componeren. En hoe actueel is deze tekst uit psalm 74 nu wel niet, met de Russische invasie in Oekraïne in gedachten.
Tenslotte wordt in het slotkoor de nieuwe raad wijsheid en zegen toe gebeden en wordt ook de Habsburgse Keizer Josef geluk toegewenst.  Mühlhausen was immers een Vrije Rijksstad en viel direct onder het bestuur van de Keizer van het Heilig Roomse rijk waar het toenmalige Duitsland met zijn talrijke staatjes onder viel. Als het goed gaat met de keizer gaat het ook goed met zijn stad en land, zo spreekt de tekst. De uitvoering van de cantate moet een grote indruk hebben achtergelaten. Het bestuur van de stad heeft de cantate dan ook direct in druk laten verschijnen. Bachs genialiteit als componist is voor het eerst erkent.

Voor Bach kan de uitvoering van deze cantate als een soort debuut gezien worden. Tot dan toe had hij zich hoofdzakelijk als organist laten horen. We kunnen wel stellen dat in Mühlhausen zijn carrière voor het eerst glans kreeg. Hij was ook niet meer de jonge, wat recalcitrante organist die hij in Arnstadt was. Zijn standbeeld daar, op het marktplein, spreekt wat dat betreft boekdelen. Wat onverschillig hangt hij achterover op een kerkbank. Maar kijk naar het beeld wat sinds 2009 voor de Blasius kerk in Mühlhausen staat. De  beeldhouwer Klaus Messerschmidt heeft het goed begrepen. Hier nog geen Bach hoog op een sokkel als in Leipzig. Dat gaat allemaal nog komen. Wel een zelfverzekerde jonge Bach die demonstratief, als een young professional een eerste stap omhoog zet. Bepruikt, in een net pak, met de vingers gespreid alsof hij die nog even losmaakt voordat hij achter het orgel plaatsneemt. Hij mag gezien worden.
Men zag – en hoorde – hem ook graag in Mühlhausen. Zijn bezoek van een aantal maanden aan Buxtehude in Lubeck, een jaar eerder, heeft zeker bijgedragen aan zijn vorming tot een volwassen musicus. En dat niet alleen. Ook in cantate 71 horen we de stijl van Buxtehude terug. Bach maakte mee hoe Buxtehude tijdens zijn Abendmusiken dit soort werken uitvoerde. Er wordt zelfs gesuggereerd dat Gott is mein König gezien mag worden als een eerbetoon aan Buxtehude die in mei 1707 overleed, dus niet lang na Bachs bezoek.

Een jonge Bach aan het begin van zijn loopbaan, een oude Buxtehude die sterft.
Een nieuwe stadsraad, vertrekkende burgermeesters.
Een Utrechtse Bachcantatedienst die al 55 jaar oud is. Of jong?
In het jubileumboekje 25 jaar Utrechtse Bachcantatediensten uit 1992 schrijft Bart Barten in zijn voorwoord: ‘in een kwart eeuw is er echt wel iets veranderd, het stadium van de jeugd is nu wel verleden tijd’. Betekent dat dat Bachcantates Utrecht dan nu tegen haar pensioen aan zit te kijken? Ik denk te mogen concluderen dat ze eigenlijk altijd jong is gebleven. Op bladzijde 84 zien we een foto van twee kinderen met daaronder de tekst: ‘Het publiek van de toekomst’. De jongen en meisje zullen nu rond de veertig zijn. Maar ook zij hebben inmiddels weer kinderen en die zullen straks weer in het publiek zitten, of mee spelen of zingen… Net als bij Bach. In 1708 zou ook hij vader worden. Van een dochter met een mooie sopraanstem.
Zo heeft het leven zijn loop. Mensen komen, mensen gaan. Alleen God blijft altijd dezelfde. Hij is ‘König von altersher’ klinkt in het openingskoor. En: ‘Tag und Nacht ist dein’ wordt in deel 4 gezongen. God staat boven tijd en plaats.
Bach leefde vanuit dit geloof. Het gaf hem troost en kracht en het maakte dat hij – al werd hij ouder en zwakker – ook altijd jong van geest bleef. Hij bleef tot aan het eind van zijn leven actief en zichzelf voortdurend vernieuwen en verbeteren. Wat mij betreft is dat dan ook het beste recept voor gezonde ouderdom.

‘Moge uw ouderdom zijn zoals uw jeugd’.
Ik wens u dat allen toe. En in het bijzonder ‘Bachcantates Utrecht’ die ik van harte feliciteer met haar 55 jarig bestaan. Op naar de honderd zou ik zeggen. Cantates genoeg die gespeeld en gezongen moeten worden.
Om met Bob Dylan, ook al tachtig jaar en immer actief, af te sluiten:

May your heart allways be joyfull
May your song allways be sung
May you be forever young.

*

Nederlandse vertaling (Alice bij de Vaate)

1. Koor

God is van oudsher mijn koning,
die alle hulp biedt die op aarde te vinden is.

2. Aria (S, T)

Ik ben nu tachtig jaar, waarom zou uw knecht u nog tot last zijn?
Ik wil terugkeren om te sterven in mijn eigen stad,
bij het graf van mijn vader en moeder.

Als ik op deze wereld nog langer moet doorleven,
door vele moeilijke stappen heen
tot hoge ouderdom moet komen,
geef mij dan geduld,
behoed mij voor zonde en schande,
opdat ik eervol mijn grijze haar mag dragen.

3. Koor

Moge uw ouderdom zijn zoals uw jeugd,
en God is bij u in alles wat u doet.

4. Aria (B)

Dag en nacht behoren u toe.
U zorgt ervoor dat beide,
zon en sterren, hun vaste loop hebben.
U bepaalt de grenzen van ieder land.

5. Aria (A)

Door machtige kracht houdt u onze grenzen in stand,
hier zal vrede stralen als moord en krijgsrumoer zich overal verheffen,
als kroon en scepter beven, hebt u het heil gebracht door machtige kracht!

6. Koor

U hebt de ziel van uw tortelduiven niet aan de vijand willen geven.

7. Koor

Bekroon de nieuwe raad in al zijn doen met zegen!

Mogen vrede, rust en welvaart de nieuwe raad steeds terzijde staan.
Mogen geluk, voorspoed en grote zege u, Josef, dagelijks opnieuw vreugde brengen,
opdat in elke plaats en streek voortdurend voorhanden zijn geluk, voorspoed en grote zege!