‘Aron, Aron! Waar ben je!’
Aron is in de oude stal, die een stukje achter de herberg staat. Hij is juist bezig de dieren te verzorgen; een os en een kleine ezel. Vroeger waren er nog meer dieren. Maar zijn vader deed ze één voor één weg. Hij had er geen tijd meer voor. Aron zou het heel erg vinden als de dieren weg zouden zijn, want hij vindt het altijd fijn om ze te verzorgen. Daar is hij nu ook weer mee bezig. Schoon stro op de grond, vers water in de waterbak en de voederbak vullen met schillen en hooi. De kribbe die hij een paar jaar geleden met zijn vader nog in elkaar had getimmerd. Hij moest er niet aan denken dat er geen stal meer zou zijn.
‘Aron, Aron! Waar zit je nou. Komen!’
Aron hoort zijn vader wel. Tjonge, wat is papa weer gestrest, denkt hij. Het is altijd hetzelfde liedje: als het druk is in de herberg moet ik weer op komen draven. Oké, het was vandaag ook een gekkenhuis in Bethlehem. Al die mensen op reis, om zich in te laten schrijven op de plek waar ze geboren zijn. Voor een volkstelling. Wat een ideeën heeft die keizer uit Rome toch. Maar vader heeft er goede zaken aan. De hele herberg zit vol. Hij heeft zelfs al een paar keer nee moeten verkopen.
Aron stapt de herberg binnen. Waar zou zijn vader zijn? In de werkplaats? In de eetzaal of in de keuken? Daar treft hij hem uiteindelijk aan.
‘Oh, Aron, daar ben je eindelijk. Waar zat je nou? Zeker weer in de stal. Luister, je moet me helpen. Het stookhout is bijna op. En we hebben vanavond nog veel nodig voor het vuur in de keuken. Er zijn veel gasten; en die moeten wij een maaltijd voorzetten. Ga jij hout halen, want anders valt er straks weinig te koken’.
‘Maar er is haast geen hout meer papa. Dat heb ik gisteren ook al gezegd’.
‘Ach, hier en daar zal best nog wel wat liggen. En wat we anders kunnen doen is die kribbe die we toen gemaakt hebben in stukken zagen. Dat is ook prima brandhout. Als de dieren weg zijn hebben we die voerbak toch niet meer nodig’.
Aron schrikt ervan. De kribbe gebruiken als brandhout? Dat mag niet. Zijn os en ezeltje kunnen toch niet zonder voederbak? ‘Maar papa, waarom halen we dan niet wat hout bij oom Jacob. Die heeft altijd wel over in zijn timmermanswerkplaats’.
De herbergier begint boos te worden. ‘Nou moet je ophouden Aron, je weet dat ik niets meer met die broer van mij te maken wil hebben sinds hij met die . . . bij die . . . ach, ik wil het er ook niet over hebben. Hup, aan de slag’.
Aron zal zijn best doen om zoveel mogelijk hout bij elkaar te sprokkelen. Hij gaat op pad. Aan de rand van het dorp staan veel oude bomen. Daar liggen vaak droge takken op de grond. Maar het is niet veel wat hij vindt. Het lijkt wel of iedereen aan het zoeken is geweest. Op de terugweg naar huis kwam oom Jacob nog tegen en maakte een praatje met hem, maar hij durfde niet om hout te vragen. Wat stom dat papa ruzie heeft met hem. Hij vindt hem juist zo’n aardige oom.
Teruggekomen in de herberg vulde hij het beetje hout in de keuken aan. Vader zag het, en was niet tevreden. ‘Veel te weinig. Dat is zo weer op. Kom op, ga die kribbe halen en zet hem in de werkplaats. Dan zoek ik zo de bijl’.
‘Ja maar papa, de dieren moeten toch ook eten’. ‘Hou toch op over die stomme os en ezel. Die moeten ook maar gauw weg. Dan kan die hele stal als stookhout dienen’.
Boos en bang loopt Aron terug naar de stal. De dieren waren nog uit de voederbak aan het eten. Hij kon toch niet hun eten uit de voederbak gooien? Maar hij moest naar zijn vader luisteren. Met tranen in zijn ogen trapt hij de kribbe om. Het beetje voedsel wat er nog in zat valt op de grond. Aron sleept de kribbe naar buiten. Hij kijkt nog even om. De os en de ezel gapen hem met verbaasde ogen aan. Ze lijken tegen hem te zeggen: ‘zorg jij zo voor ons? Een mooie ben je’.
Aron voelt zich schuldig. Tegenstrijdige stemmen gaan door zijn hoofd: ‘Je moet doen wat je vader zegt’. Maar ook: ‘Slappeling, kies partij voor de dieren!’.
Aron zet de kribbe in een donker hoekje van de werkplaats. Misschien denkt zijn vader er straks niet meer aan. Maar hij vergist zich, want daar stapt hij met zijn bijl de werkplaats binnen.
‘Nou, heb je dat houten geval nu eindelijk gehaald? Waar staat hij?’ Aron kan niet anders dan de kribbe uit de donkere hoek halen. Hij zet hem midden in de werkplaats neer.
‘Ah, goed zo. Kijk toch eens wat een mooi hout. Brede planken, dikke balken. Als dat in stukken is geslagen kunnen we voorlopig weer heel wat potjes koken’.
De herbergier controleert zijn bijl en wil zijn eerste slag slaan. Op dat moment wordt er aan de buitenpoort gebeld. De herbergier laat zijn bijl weer zakken. ‘Hè toch, alweer zeker gasten die ik geen plaats in mijn herberg kan bieden. Zo schiet het ook niet op’. Hij legt zijn bijl neer en gaat naar de poort.
Aron blijft alleen achter. Hij staat te trillen op zijn benen en zijn hart bonkt in zijn keel. Als er niet was gebeld, dan had de kribbe in stukken gelegen. Maar nu staat hij er nog. Hij kan er nog steeds voor zorgen dat de kribbe wordt gered. En op dat zelfde moment, zonder verder na te denken over wat de gevolgen zouden kunnen zijn, neemt hij een besluit. Hij tilt de kribbe op en neemt hem mee naar buiten, loopt ermee naar de stal en verstopt hem daarachter tussen de struiken. Niemand die het ziet. Morgen kijken we wel verder.
Dan gaat hij terug naar de herberg en sluipt hij zachtjes naar zijn slaapkamer die zich boven de keuken bevind. Misschien vergeet papa de kribbe nu wel denkt hij. Hoopt hij.
Aron ligt op zijn bed. Hij hoort zijn vader naar de werkplaats lopen. De herbergier neemt de bijl weer in zijn hand. Verbaasd kijkt hij rond. Zijn ogen vinden niet wat hij zoekt.
‘Aron, waar heb je die kribbe gelaten. Aron, hier komen. Direct!’
De herbergier is nu echt boos. Hij loopt naar de keuken. Zijn vrouw is bezig met het voorbereiden van de maaltijd.
De herberg is erg gehorig en Aron kan het gesprek tussen zijn ouders letterlijk horen.
‘Wat zit die Aron toch vervelend te doen vandaag’ zegt de herbergier. Maar zijn vrouw gaat er niet op in. ‘Man, kom toch eens even zitten; vertel eens, wat waren dat zo net voor een jong stel mensen aan de poort. ‘O ja’ zegt de herbergier, ‘ik was het al bijna vergeten. Er stonden een jonge man en een meisje wat hoogzwanger was voor de poort. Of we nog een slaapplaats hadden’.
‘Je hebt ze toch niet weggestuurd?’ vraagt de herbergiervrouw. ‘Ik had het bijna gedaan. We hebben immers geen plek meer in de herberg? Maar ik zag het onrustige gezicht van dat meisje en de bezorgde blik van die jongen. Toen dacht ik ineens aan de stal. Daar zouden ze in elk geval beschut en zacht in het stro kunnen slapen. Nou, ze namen het maar al te graag aan. Ze leken uitgeput van hun reis’.
‘Dat was heel lief van je’ zei zijn vrouw. ‘Ik maakte me al wat bezorgd over je. Tegen Aron was je ook al steeds zo kribbig. Hier, eet wat brood. Je bent maar aan het rennen en vliegen de hele dag. Waarom vraag je je broer Jacob niet weer eens om te komen helpen als je het zo druk hebt. Hij doet dat maar al te graag’.
‘Dat weet je heel goed. Sinds hij die timmerklus bij die Romeinse hoofdman heeft aangenomen wil ik niks meer met hem te maken hebben. Een Jood gaat niet om met Romeinen, laat staan dat hij er voor werkt. Maar waar zit die Aron toch? Ik was met hem bezig het stookhout aan te vullen’.
Op dat moment wordt er weer aan de poort gebeld. Nee-schuddend gaat dit keer de herbergiervrouw kijken wie er buiten staat.
Algauw kwam ze weer terug. ‘Die goede daad die je hebt verricht met dat jonge stel wordt meteen beloond. Wie goed doet, goed ontmoet’. De herbergier kijkt vragend naar zijn vrouw. ‘Je broer Jacob staat aan de poort. Hij heeft een lading afvalhout bij zich. Hij was Aron vanmiddag tegengekomen. Die had hem verteld dat de kribbe misschien wel in stukken gezaagd zou worden. Jacob had later bedacht dat hij nog wel hout voor je had, want hij vond het zonde van die kribbe. Hij had er zelf het hout nog voor geleverd ’.
De herbergier kijkt strak voor zich uit. ‘Ik mot dat hout van Jacob niet’.
‘Wat zeg je? Maar ik wel!’ zegt de herbergiervrouw vastberaden.
‘Aron, waar zit je . . . kom je even helpen sjouwen?’
Aron had alles gehoord. Van de jongen en het meisje in de stal, van Jacobs timmerklus bij de Romeinen, zijn oom die nu met hout aan de poort stond. Natuurlijk wilde hij helpen. Als de kribbe maar bewaard kon blijven. Met een paar tellen was hij in de keuken.
‘Kom even helpen sjouwen’ zegt zijn moeder. ‘Je vader heeft last van stijfkoppigheid’.
Tevreden gaat Aron die avond naar bed. Morgenvroeg zou hij wel eens gaan kijken in de stal. Misschien was dat jonge stel er ook nog wel. Hij zou in elk geval de kribbe weer op zijn plek zetten. Met extra voer er in! Voordat hij gaat slapen kijkt hij zoals altijd even naar buiten. Het was een heldere avond. Duizenden sterren ziet hij. Wat is dat altijd prachtig. Bijna recht boven hem ziet hij een grote blinkende ster aan de hemel staan. Die ster was hem nog niet eerder opgevallen. Het leek net of de ster precies boven de stal stond.
De volgende ochtend loopt Aron naar de stal. Hoort hij nou een baby huilen? Het zal toch niet waar zijn . . . ? Aron kijkt door een kier van de deur naar binnen. Hij ziet het jonge meisje liggen op het stro. Ze heeft een kindje in haar armen, wat in doeken is gewikkeld. De jongen is bezig de stal een beetje op te ruimen en de os en de ezel kijken rustig toe.
‘Je mag wel even binnen komen hoor’ zegt de jonge moeder die Aron blijkbaar heeft opgemerkt. Schoorvoetend komt Aron de stal binnen. ‘Is het vannacht geboren?’. ‘Ja’ glimlacht ze. ‘Het is allemaal wat primitief hier, maar gelukkig is alles goed gegaan. Vind je mijn zoontje niet wonderschoon?’. De jonge vader komt er even bij staan. ‘Primitief is op zichzelf niet zo erg. Maar een stal zonder een voederbak vind ik wel heel armoedig. Ik had zo’n kribbe willen gebruiken om er een bedje voor ons kindje van te maken’.
Arons gezicht klaart ineens op. ‘Wacht maar even . . .’ zegt hij en loopt naar buiten.
Een paar tellen later komt hij weer naar binnen stappen.
‘Kijk eens wat we hier hebben!’.
Aron zet de kribbe neer bij de moeder en het kind.
Samen met de vader maken ze de kribbe een beetje schoon en vullen ze hem met schoon stro.
Dan neemt de vader het kindje over van de moeder en legt hem voorzichtig in de kribbe.
Aron knielt er even bij. Staat dan op en rent terug naar de herberg om zijn vader en moeder het grote nieuws te vertellen.
De ouders willen meteen in de stal gaan kijken en nemen allebei wat mee. De herbergier een dienblad met brood en melk. Het jonge ouderpaar zal toch moeten ontbijten! En de herbergiervrouw een wollen dekentje voor in de kribbe.
Aron wil met zijn ouders mee terug gaan maar bedenkt zich dan. Hij rent het dorp in naar het huis van oom Jacob. Ook hij moet het weten! Ook Jacob is ook verrast en gaat met Aron mee. Hij grist bij het weggaan wat stokken en een lap stof mee.
Aangekomen in de stal knielt ook oom Jacob bij de kribbe. Dan steekt hij de stok schuin achter de kribbe in de grond, plaatst er overdwars nog een stok aan en drapeert vervolgens de stof over het ontstane kruis. Zo heeft de kribbe een hemeltje gekregen is hij veranderd in een wiegje!
Iedereen is stil in de stal.
De herbergier loopt naar zijn broer en omarmt hem.
De herbergiervouw geeft haar man een kus.
Aron geeft zijn oom een high five.
De herbergier geeft zijn zoon een schouderklop. ‘We laten de stal zoals die is. Dat beloof ik’.
De jonge ouders kijken gelukkig toe.
De os laat een loei horen en de ezel balkt eenmaal. Het kindje schrikt er even van wakker, maar sluit de oogjes dan weer en slaapt verder.