Bach en Luther

31 oktober, Hervormingsdag. De dag dat Maarten Luther in 1518 zijn stellingen aan de deur van de hofkapel van Wittenberg bevestigde. Later zou hij uit de Rooms-Katholieke kerk gezet worden en stichtte hij de Lutherse kerk.

Stel dat Maarten Luther niet muzikaal was geweest. Dat hij niet van zingen hield; geen luit kon bespelen. Dat hij geen goede liedteksten of koralen kon schrijven. Misschien was het wat muziek betreft in de lutherse kerk dan wel net zo gegaan als in de gereformeerde kerken die Calvijn navolgden: op de gezongen psalmen na mocht er geen muziek klinken. In de zeventiende eeuw is er zelfs een periode geweest dat het orgel tijdens de kerkdienst niet bespeeld mocht worden.
Maar Maarten Luther was wel muzikaal, hij zong, hij speelde luit en hij dichtte. En hij vond dat muziek volop in de kerk ingezet moest worden. Inclusief instrumenten. Het evangelie moet je ‘fröhlich und mit lust davon singen und sagen’ was een uitspraak van hem en deze overtuiging heeft de basis gelegd voor de grote rijkdom aan kerkmuziek die onder andere vanuit zijn liederen zijn ontstaan: motetten, orgelbewerkingen, cantates en passies van tal van componisten als Schütz, Buxtehude, Pachelbel en vooral ook Bach.
Van Luther zijn negenendertig liederen bekend. Daarvan heeft hij bij zeker dertien teksten ook de melodie gecomponeerd of bewerkt. Karakteristiek hierbij was de hoge inzet (de zogenaamde hoge octaaf) met een korte toon om daarna af te dalen naar de lage tonen.
Luthers liederen hadden verschillende functies. Allereerst was die er van de propaganda. In een tijd zonder al de communicatiemiddelen die we tegenwoordig kennen was een lied een effectieve manier om een boodschap bekend te maken. Zo schreef Luther in 1523 na de terechtstelling van twee Augustijner monniken in Brussel die zijn leer volgden een ballade met maar liefst twaalf strofen over dit gebeuren[1]. Luthers liederen verschenen in kleine bundeltjes en werden populair onder het volk en droegen zo in belangrijke mate bij de verspreiding van de nieuwe leer.
Daarnaast boden de kerkliederen (koralen) de mogelijkheid voor de kerkgangers de kerkdienst veel meer betrokken en actief mee te maken dit in tegenstelling tot de katholieke mis met alleen maar Latijnse teksten die voor de gewone kerkganger onverstaanbaar waren. Ten slotte hadden veel van Luthers liederen ook een catechetisch doel. In zijn liederen legde hij zijn theologie uit of zette hij een Bijbelverhaal op tekst, zoals het kerstlied Vom Himmel hoch da komm ich herr wat eigenlijk een kinderlied is. In het werk van Bach komen we Luthers koralen veelvuldig tegen. Als eerste in de vorm van de zogenaamde koraalcantates die Bach vooral in zijn tweede cantate jaargang componeerde[2]. De cantate Ein feste Burg ist unser Gott (BWV 80), geschreven voor Hervormingsdag is één van Bachs bekendste cantates op basis van Luthers meest bekende lied, maar het is geen koraalcantate. Daarnaast vinden we ettelijke koralen terug in andere cantates, passies en in het Weihnachts-Oratorium (waaronder natuurlijk strofen uit het hierboven genoemde kerstlied). Ten slotte componeerde Bachtal van orgelbewerkingen over Luthers koralen. Zo zijn er over Vom Himmel hoch da komm ich herr vijf bewerkingen bewaard gebleven[3] nog los van zijn kunststuk uit 1747 Einige canonische Veränderungen über das Weihnachtslied: Vom Himmel hoch da komm ich herr waarin Bach zijn meesterschap op het gebied van contrapunt heeft getoond ter gelegenheid van zijn lidmaatschap van Mizlers muziekgezelschap . Dat Bach koos voor dit Lutherlied mag als een hommage aan de reformator gezien worden. Zonder zijn theologie, teksten en melodieën zal Bachs oeuvre er totaal anders hebben uitgezien.

Tekst is opgenomen in het boek ‘Johann Sebastian Bach, zijn land, zijn tijdgenoten’ van Wim Faas


[1] Ein neu lied von den zwei Märtyrern Christi, zu Brussel von den Sophisten von Löven verbrannt (Een nieuw lied van de twee martelaren van Christus, door de Sofisten van Leuven in Brussel verbrand).

[2] BWV 2, 7, 10, 38, 96, 125, 126.

[3] BWV 606,700,701,738, 769.

Extra bier op Bachs dertigste verjaardag

Ter gelegenheid van ‘Happy Bachdag’ 2020 (335ste geboortedag van Johann Sebastian Bach).

Woensdag 20 maart 1715.
Hertog Wilhelm Ernst van Saksen-Weimar heeft zijn concertmeester en hoforganist Johann Sebastian Bach ontboden in zijn werkkamer.

‘Wat zou hij van me willen’ denkt Bach.
Ruim een jaar geleden heeft hij promotie gemaakt in het hoforkest. Concertmeester was hij geworden. Daar zat de opdracht bij ingesloten dat hij eens per maand voor een cantate moest zorgen. Aanstaande zondag zou dat weer een heel mooie worden: Alles, was von Gott geboren[1].
‘Als hij maar niet weer op het laatste moment met een speciale wens aankomt…alles is al klaar’. ‘En morgen ben ik nota bene jarig, dat wil ik ook nog graag vieren met vrouw en kinderen’.

Bach werkte van 1708 tot 1717 aan het hertogelijk hof in Weimar. Bij zijn aanstelling ging hij er qua salaris al fors op vooruit vergeleken met zijn organistenpost in Mühlhausen. Naast een jaarsalaris van 150 florijnen (omgerekend naar nu, zo’n €10.000,-) ontving hij als goederen achttien schepels[2] tarwe, twaalf schepels gerst, vier vadem[3] brandhout en dertig emmers belastingvrij bier. Bij zijn promotie tot concertmeester, 2 maart 1714 had hij nog weer opslag gehad en verdiende hij bijna evenveel als kapelmeester Johann Drese en diens zoon, de vice-kapelmeester.
Hertog Wilhelm Ernst moet uitermate tevreden geweest zijn met de jonge musicus. Carl Philipp Emanuel schreef daarover in de Necrologie: ‘Het plezier dat zijn spel bij de hertog wekte, vuurde bij hem het verlangen aan om in zijn behandeling van het orgel alle mogelijke kunstzinnigheden uit te proberen’. Zo was de toch ook strenge hertog een inspirator voor Bach. Gaat de aantekening hierboven over zijn orgelspel, de hertog zal ook zeer content zijn geweest over de cantates die Bach maandelijks uitvoerde. Een jaar na zijn promotie staat dan ook opgetekend in de hertogelijke notulen op 20 maart:

‘Medegedeeld is aan de kapelmeesters, Drese senior en junior, op bevel van Zijne Meest Doorluchtige Hoogheid de Regerend Hertog, dat bij de verdeling van de emolumenten en honoraria de concertmeester Bach voortaan de gage van een kapelmeester zal ontvangen’.

Bach betreedt de kamer van de hertog en maakt een beleefde buiging.
‘Sire, u had mij ontboden?’
‘Mijnheer Bach! Het is alweer een jaar geleden dat u een salarisverhoging hebt genoten. Ik blijf meer dan tevreden over uw prestaties. Het is duidelijk dat u de beste musicus van het hof bent. Daarom heb ik besloten uw salaris als ook de extra goederen die u wekelijks ontvangt gelijk te stellen met de hofkapelmeester en zijn zoon. Ik heb hen reeds op de hoogte gesteld.
À propos, u bent morgen toch jarig, dertig jaar als ik het wel heb? Het leek mij een mooi moment voor dit besluit. Ik zal morgen al een extra emmer bier op uw huisadres laten bezorgen. Een prettige verjaardag!’[4].

 

[1]De muziek is helaas verloren gegaan. Volgens de literatuur is de cantate uitgevoerd op 24 maart 2015 of 15 maart 2016. Hij heeft wel een BWV-nummer: 80a, omdat van verschillende delen de muziek later is hergebruikt voor BWV 80: Ein feste Burg ist unser Gott.

[2] Een schepel is ongeveer 10 liter.

[3] Een vadem hout was ongeveer 6 voet in het vierkant.

[4] Cursief is gedeeltelijk fictie.