Dansen met Bach

9789461533722

Ten tijde van het koningschap van Lodewijk de Veertiende van 1643 (Lodewijk was toen vier jaar oud) tot aan zijn dood in 1715, werden balletten en opera’s waarin werd gedanst tomeloos populair aan het hof van Versailles. Was het dansen in eerste instantie voorbehouden aan geschoolde dansers en danseressen, en diende het dansen dus alleen om naar te kijken in het theater, al gauw wilden de edele dames en heren zelf ook de dansen leren uitvoeren. Lodewijk zelf ging hen hierbij voor, want hij was een fervent dansliefhebber. Hij danste als tiener al mee in balletten. Op deze manier ontstonden de pompeuze balfeesten in de rijkversierde balzalen van Versailles en Parijs. Dit had een grote uitstraling naar de gegoede burgerij zowel in binnen- als buitenland en zeker in Duitsland was men in de ban van de Franse hofdansen.
Zo’n ‘bal’ was altijd strak georganiseerd op grond van allerlei regels. Het stond vast waar je moest zitten of staan en welke plek je op de dansvloer kreeg. De voornaamste gasten kregen natuurlijk de beste plek. Ook de volgorde van wanneer men zich op de dansvloer mocht begeven was van te voren bepaald.
Er werd aan het hof natuurlijk niet ‘gevolksdanst’. De gebruikte dansritmes kwamen weliswaar voort uit de oorspronkelijke volksdansen, zoals het menuet en de gavotte, maar de dansvormen zelf, zoals de pasjes en de bewegingen, werden ontwikkeld vanuit de balletkunst. De door Lodewijk de Veertiende in 1661 gestichte ‘Koninklijke academie voor de Dans’ heeft daarbij een grote invloed gehad. Hieruit kregen de ‘hoofse dansen’ verder hun vorm en eigenlijk werd hier de basis van het moderne ballet gelegd.
Karakteristiek voor de ‘hoofse dansen’ was dat er gestileerd en elegant in groepjes werd gedanst. Dit gebeurde gewoonlijk in rijen of in kringen. Soms ook wel in paren, maar dan ging het niet om vaste paren zoals dat tegenwoordig gewoon is, maar steeds met afwisselende paren. Het is dus niet te vergelijken met het huidige stijldansen. Verder waren de dansen gebonden aan strenge regels en houdingsvormen. Zo moest de rug recht blijven en mochten bij het bewegen van de armen de schouders niet opgetrokken worden. Ten slotte waren de grondpatronen die op de dansvloer afgelegd moesten worden misschien wel net zo belangrijk als de lichaamsbewegingen zelf. In deze patronen vallen dezelfde barokelementen op (zoals symmetrie en versieringen) die we ook herkennen in de architectuur van paleizen met de daarbij horende tuinen uit die tijd (zie illustratie). Alles bij elkaar hadden deze hoofse dansen veel rituele kenmerken. Zaken als discipline, in balans zijn en het bezitten van een zekere waardigheid konden op deze manier uitgedrukt worden. Al deze zaken waren terug te voeren op het strenge hofleven onder Lodewijk de Veertiende; hoe beter je kon dansen hoe hoger je status was aan het hof.
Dit hoofse dansen bleef natuurlijk niet voorbehouden aan het hofleven. Ook de gegoede burgerij ging dit overnemen en op die manier ontstond er een nieuwe (dans)cultuur die zich verspreidde over West-Europa. Franse hoffelijkheid raakte zogezegd in de mode waarbij ook het taalgebruik werd beïnvloed. Een gezegde als ‘iemand het hof maken’ was afkomstig van het hof waar het oorspronkelijk de betekenis had van ‘in de gunst van de koning komen’. In de nieuwe betekenis ging dit meer de kant op van in de gunst van een meisje komen waar je je oog op hebt laten vallen. De hofdansen, waarbij  in rijen werd gedanst en je dus steeds een andere partner voor je kreeg, bleken uitermate geschikt bij het op zoek gaan naar een geschikte partner. Ook om deze reden waren deze georganiseerde bals erg populair.
Belangrijk voor de ontwikkeling en het aanleren van deze dansvormen waren de Franse dansmeesters. Deze kunstenaars waren daarnaast ook dikwijls musicus en componist. Jean Baptiste Lully was zo’n veelkunner, evenals verschillende van zijn leerlingen. Met twee van hen zullen we in dit hoofdstuk nader kennismaken omdat onder andere deze twee de Franse dans- en muziekkunsten binnen de Duitse hoven introduceerden. Omdat Bach vanwege zijn belangstelling en zijn werk in contact stond met deze hoven, leerde hij deze dansmeesters uit Parijs ook kennen. Zij fungeerden als een belangrijke inspiratiebron voor hem, zeker voor wat betreft de Franse muziek.

Voordat ik echter deze dansmeesters op de dansvloer laat verschijnen, wil ik eerst nog een prangende vraag aan de orde stellen.

Als nu al een aantal hoofdstukken lang geschreven wordt over Bach en de dansmuziek die hij heeft gecomponeerd, dan is het toch eigenlijk niet zo vreemd om de volgende vraag te stellen: danste Bach zelf ook? Was Bach een danser? Het is op zichzelf al een vreemd klinkende vraag. De vraag stellen is hem beantwoorden: want hoeveel muzikale kwaliteiten we Bach ook op allerlei gebieden toedichten, we kunnen ons een dansende Bach eigenlijk niet voorstellen. Dat past eenvoudigweg niet bij het beeld dat we nu van hem hebben. We zien hem als een statige, serieuze, zware en enigszins stijve man die in zijn vrije tijd het liefst ontspannen een pijp rookte met een goed glas wijn er bij. Misschien dat hij op een familiefeest meedeed met een rondedansje, maar of hij zich mee liet voeren in het hierboven beschreven Frans gedans? Ik kan het me eigenlijk niet voorstellen. Maar hiermee is op de zo juist gestelde vraag nog geen bevredigend antwoord gegeven.

In alle literatuur die ik over Bach heb gelezen, komt een ‘letterlijk’ dansende Bach niet voor. Toch is ook dit stilzwijgen hierover nog geen bewijs dat Bach zelf niet danste. Of hij dus van dansen hield of dat hij bijvoorbeeld in zijn jeugd zelf dansles heeft gehad, op deze vragen valt niet met zekerheid een antwoord te geven. De kans dat Bach in zijn jeugd dansles heeft gehad, lijkt me overigens niet zo groot. Bach woonde tot zijn negende jaar in zijn ouderlijk huis in Eisenach. Op die leeftijd, of de jaren nog daarvoor, ging men nog niet op dansles. In zijn tienertijd, toen hij danslessen zou kunnen gaan volgen, woonde Bach reeds bij zijn oudere broer Johann Christoff in Ohrdruf. Hij had zijn twee jongste broers, Johann Jacob en Johann Sebastian in zijn gezin opgenomen nadat beide ouders waren overleden. Deze plotselinge gezinsuitbreiding kostte Johann Christoff, die als organist niet erg bemiddeld was, veel extra uitgaven. Hij zorgde dan ook voor het hoognodige, en daar zullen danslessen vast en zeker niet bij gezeten hebben. Toen Bach vijftien jaar oud werd, moest hij dan ook zelf de kost gaan verdienen. Hij kwam toen in Lüneburg terecht. Hierover dadelijk meer.

Het zou kunnen dat Bach samen met zijn vrouw Maria Barbara dansles heeft gehad van Adam Immanuel Weldig. In 1708 vestigde het jonge paar zich in Weimar en ze betrokken een woning aan het marktplein die in bezit was van deze Weldig. Hij woonde zelf ook in dit pand. Bach en zijn vrouw kregen hier hun eerste kinderen. Weldig werkte net als Bach voor het hoforkest van de hertog. Hij was een falsettist, een mannensopraan. Tevens was hij de baas van de pages aan het hof en gaf hij ook nog danslessen. Bach en Weldig raakten bevriend met elkaar wat tot uiting kwam in het feit dat deze zanger en dansleraar de peetvader werd van Bachs derde kind Carl Philipp Emanuel (Georg Philipp Telemann was de andere peetvader). Het kan toch haast niet anders dat Weldig het één en ander aan dansvormen aan het jonge stel heeft geleerd.

Ook in de fase van Bachs leven dat hij thuis kinderen had zou hij gedanst kunnen hebben (en die fase heeft tot aan zijn dood geduurd). Tim Dowley schrijft hierover dat de eenvoudige muziekstukjes uit het Notenbüchlein für Anna Magdalena uitstekend geschikt zouden zijn om op te dansen. Ook in het gezin van de Thomascantor: ‘en het kan zijn dat hun zoons en dochters ze gebruikt hebben tijdens de traditionele danslessen’. Hij doelt hier dan op de menuetten, polonaises en marsen in Anna Magdalena’s notenboekje. Maar ook hier weer: ‘het kan zijn dat…’

Al die menuetjes heb ik vroeger ook geleerd, al was dat voor orgelles. (Dansles heb ik zelf ook nooit genoten. Dat paste niet in het milieu waar ik uitkom.) De stukjes stonden in het lesboekje: ‘Doremi van pruikentijd’. Allemaal makkelijke stukjes uit de barok. Mijn orgelleraar, Gert van Surksum, vertelde daar al bij dat men vroeger met die grote pruiken op heel deftig op deze muziek kon dansen.

Een menuet was een populaire dans die zijn oorsprong had in Frankrijk rond 1670. De dans heeft een driedelige maatsoort en een vrij rustig tempo. Oorspronkelijk is het menuet afkomstig uit de provincie Poitou-Charentes (midden-west Frankrijk). De naam is afgeleid van ‘pas menus’ dat ‘kleine stapjes’ betekent. Over rituelen gesproken: lange tijd had het grondpatroon van deze dans een S-vorm, verwijzend naar ‘soleil’ (zon), de Zonnekoning dus. Het menuet werd één van de meest populaire dansen uit de klassieke muziek. Zelfs Mahler verwerkte in 1894 nog een menuet in zijn tweede symfonie. Aanvankelijk werd het menuet individueel gedanst maar later vooral in groepjes van vier. Echt een dansje om thuis met de kinderen te doen zou je zeggen. Maar of Bach dat deed? Het lijkt erop dat hij toch voornamelijk zijn menuetjes en polonaises schreef voor de klavecimbellessen van zijn kroost, en natuurlijk voor zijn Anna Magdalena.

Wat wel een feit is, is dat Bach in zijn leven een aantal keren te maken heeft gehad met zeker voor die tijd bekende dansmeesters: Thomas de la Selle en Jean Baptiste Volumier. Beiden waren opgeleid aan het Franse hof en hebben wellicht ook de Dansacademie gevolgd.
Bach ging toen hij vijftien jaar was, naar Lüneburg in Noord-West Duitsland om te studeren aan het gymnasium aldaar. De jongens uit de minder bemiddelde gezinnen (en dat gold ook voor de familie Bach) werden op deze school aangenomen wanneer ze muzikaal onderlegd waren en over een goede sopraanstem beschikten. Ze konden dan zingen in het Mettenkoor van de Sankt Michaeliskerk. Hiervoor kregen ze zelfs een bescheiden salaris. Bachs broer Johann Christoff hoefde hem nu niet meer te onderhouden. Aan dit Gymnasium was ook de zogenaamde ‘Ritteracademie’ verbonden. Dit was een speciale afdeling voor de jongens van adellijke afkomst. Naast het gebruikelijke onderwijs kregen deze jongens les in de etiquette die bij hun stand behoorde. En zeker in die tijd was dat heel Frans georiënteerd. De jongens kregen les in de Franse taal en natuurlijk hoorden daar ook danslessen bij. En ook dit dansen ging op de Franse manier. Speciaal hiervoor had de school de Fransman Thomas de la Selle ingehuurd, een musicus en dansmeester die aangesteld was aan het ook zeer Frans georiënteerde hof Braunschweig-Lüneburg in Celle, zo’n tachtig kilometer van Lüneburg vandaan. Hertog Georg Wilhelm was namelijk getrouwd met een Franse Hugenote, Eléonore Desmier d’Olbreuse en deze Française zorgde er wel voor dat het er Frans aan toe kon gaan in het paleis. Zij maakte van het hof van Celle een ‘klein Versailles’. Het is zo goed als zeker dat Bach met deze Thomas de la Selle een aantal keren naar Celle heen en weer is gereisd waardoor Bach zich heeft kunnen verdiepen in de Franse muziek, de suites en de dansstijlen. Het zou goed kunnen dat deze De la Selle de vijftienjarige Sebastian de verschillende Franse dansstapjes heeft aangeleerd. Maar waarschijnlijk was Bach toch meer geïnteresseerd in de Franse muziek. Als hij zelf niet eens heeft meegespeeld met het hoforkestje van De la Selle, dan heeft hij vast wel de repetities bijgewoond. Thomas de la Selle zelf was ooit nog in de leer geweest bij de grote Jean Baptiste Lully, de hofcomponist van Lodewijk de Veertiende. Lully was naast musicus en componist ook dansmeester en had in zijn jeugd zelf ook in balletten gedanst, samen met Lodewijk de Veertiende.

Het is inmiddels een bekend gegeven: de invloeden van de Franse muziek zijn een vaste waarde geworden in het gehele werk van Bach. In cantates, in werken voor klavecimbel en andere werken voor solo-instrumenten; Franse invloeden komen steeds terug en dit zijn dan voornamelijk dansinvloeden. Ook in de orkestwerken zoals de vier Orkestsuites. De eerste suite heeft bijvoorbeeld een vorm die Lully ook al toepaste: na een dans kwam er een variatie op die dans om ten slotte de eerste dans weer te herhalen. De officiële titel die Bach aan zijn eerste suite gaf was: ‘C Dur Ouverture à 2 Hautbois 2 Violini Viola Fagotto con Cembalo di Johan Sebatian Bach’. Hij noemt dus de hele suite naar het openingsdeel en noemt daarbij de toonsoort (C-groot) en de benodigde instrumenten: twee hobo’s, twee violen, een altviool, een fagot en een klavecimbel. Een klein kamerorkestje dus. Bach schreef deze suite (BWV 1066) evenals zijn vierde (BWV 1070) toen hij aan het hof van Cöthen werkte, wellicht met het oog op een bal in het kasteel.

In die Cöthense jaren (1717 – 1723) begaf hij zich ook regelmatig in kringen van het hof van Dresden. Daar werkte voor het hoforkest ene Jean Baptiste Volumier die Bach tot zijn vriendenkring mocht rekenen. Deze Volumier was een bijzonder, en naar ik meen ook nogal excentriek persoon. Een kunstenaar die niet vies was van wat show. Naast componist en vermaard violist was hij ook dansmeester aan het hof, dat wil zeggen, hij schreef de balletten en leerde de dansen aan. Tegenwoordig noemen we zo iemand een choreograaf. Alweer dus een danser. Volumier was een Vlaming van geboorte. Zijn oorspronkelijk naam was de nu nog steeds Vlaams klinkende naam Woulmyer. Waarschijnlijk al tijdens zijn leerperiode aan het Franse hof veranderde deze naam in het Franse ‘Volumier’. Het was in die tijd niet ongewoon om je naam aan te passen aan de taal van het land waar je werkzaam was. Volumier is geen letterlijke vertaling van Woulmyer, het lijkt alsof er wat geschoven is met letters. De uitkomst van dit geschuif moet Volumier echter goed uitgekomen zijn omdat in het Frans volumier kan staan voor geluidsterkte. Een mooie naam dus voor een musicus en dansmeester!

Deze Volumier was in 1717 (toen Bach nog in Weimar werkte) degene die in Dresden de ‘klavier- wedstrijd’ organiseerde tussen Bach en de Franse organist Louis Marchand, die ook nog voor Lodewijk de Veertiende heeft gewerkt. Wat nu precies de toedracht van dit gebeuren was, is nooit duidelijk geworden. Moest de als arrogant bekend staande Marchand een lesje geleerd worden? Of wilde Volumier juist de Franse suprematie bewijzen? Het zou ook kunnen dat het Volumier ging om zijn eigen status; dat hij het voor elkaar kreeg deze twee grootheden met elkaar te laten strijden.[1] Het past overigens ook helemaal bij zijn persoonlijkheid dat hij voor het eerst in de geschiedenis de musici en dansers een gelijktijdige buiging liet maken voor het applaudisserende publiek.
Volumier bleef tot aan zijn dood in 1728 in Dresden werkzaam en Bach heeft nog regelmatig contact gehad met hem, ook in de jaren dat Bach in Leipzig werkte (vanaf 1723). Het is heel goed mogelijk dat Volumier ook één of meer van Bachs Orkestsuites heeft uitgevoerd. Dit vermoeden kan beargumenteerd worden met het feit dat Bach, ook in de periode dat hij in Leipzig verbleef, zich nog steeds bezighield met dansmuziek. In 1724 en 1725 zijn er nieuw geschreven versies van de hierboven genoemde Eerste Orkestsuite gemaakt. Dat moet natuurlijk met de bedoeling geweest zijn om uitgevoerd te kunnen worden, en wie weet was dat wel voor uitvoeringen door Volumier in Dresden. En vast en zeker kon erop deze muziek stijlvol gedanst worden op een choreografie van Volumier himself! Zeker het menuet, de vijfde beweging uit deze Orkestsuite, is typisch zo’n werkje om op te dansen. Bij het beluisteren ervan kun je je gemakkelijk inbeelden hoe de deftige dames met hoge pruiken en wit bepoederde gezichten en hun edele heren, ook bepruikt, in kleine stapjes elegant in S-vormen om elkaar heen draaiden. Op de rustige driekwartsmaat van het menuet spelen de violen een toegankelijke melodie. Na dit korte menuet volgt dan een variatie (‘alternativement’) die wat zachter wordt gespeeld. Hierna wordt het eerste deel nog een keer herhaald. Precies volgens het voorbeeld van Lully in Versailles.

1725 werd genoemd. Bachs tweede jaar in Leipzig. Hij is inmiddels veertig jaar. Op de toppen van zijn kunnen. Hij heeft zich gestort op het wekelijks componeren van een cantate. Hij is begonnen met het schrijven van zijn grote Passionen. Maar in dit jaar komt hij ook met zijn tweede Notenbüchlein für Anna Magdalena met eenvoudige menuetten en polonaises. Het jaartal wordt genoemd op het titelblad van de officiële uitgave. Ook schrijft Bach zijn oude Orkestsuites over in het net en componeert hij nieuwe. Al zullen we nooit weten of Bach zelf een danser was, zeker is wel dat het maken van dansmuziek in zijn bloed zat.

*

De balzaal in het kasteel van Cöthen. In gedachten zien we het kleine orkest aan de zijkant van de dansvloer het menuet uit de suite uitvoeren. Bach dirigeert, dit keer spelend vanachter zijn klavecimbel. Violen en hobo’s spelen hun strakke melodielijnen begeleid door een staccato lopend continuo van cello, fagot en klavecimbel. Bach beziet het deftig dansende gezelschap vanuit zijn ooghoeken. De dansmeester trippelt opgewonden heen en weer om alles in goede banen te leiden. Het menuet is niet makkelijk met dat S-patroon op de dansvloer! Horen de dames en heren wel hoe prachtig de muziek van deze dans eigenlijk is? Bach schudt zijn hoofd, hij moet glimlachen. ‘Het is toch allemaal wat verwijfd, dat Franse gedoe’, denkt hij bij zichzelf.

‘Laat mij maar gewoon muziek maken’.

[1] Lees verder over deze geschiedenis  in het hoofdstuk Musette.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s