Maar drie vioolconcerten hebben we van Bach. Twee voor soloviool en één voor twee violen. Dikwijls staan ze gezamenlijk op één cd. Ik heb er althans verschillende.
Componisten als Telemann en Vivaldi hebben tientallen van dit soort concerten geschreven. Ook die heb ik in bezit, in boxjes verzameld. Soms zitten er werkelijk juweeltjes tussen, maar toch heb ik altijd het gevoel van: ‘het zijn er dertien in een dozijn’.
Wat maakt dan toch dat je steeds weer terug grijpt op die vioolconcerten van Bach, terwijl je haast iedere noot denkt te kennen. Waarom vervelen deze drie concerten nooit?
Musicologen en musici met de partituren op hun studeertafel zouden hier wellicht lange verhandelingen en verklaringen over kunnen geven. Ik moet het doen met wat ik hoor en wat ik ervaar.
Als eerste valt me dan op dat bij geen enkel concert één van de drie deeltjes minder mooi of minder aansprekend is. Stuk voor stuk blijft ieder deel elke keer weer boeien. Ten tweede hoor je bij Bach voortdurend dat de andere instrumenten volwaardig mee mogen doen. Ze vervullen niet slechts een begeleidende rol maar hebben steeds een belangrijke functie in de harmonie van het totaal, en die is bij Bach dikwijls verrassend mooi. Volg de partij van de tweede violen maar eens van het o zo bekende Air uit de tweede orkestsuite. Tenslotte is het denk ik de schijnbare eenvoud van de thema’s die Bach neerzet om vandaar uit virtuoos te variëren. Neem bijvoorbeeld de eerste maat van de soloviolen uit het dubbelconcert: gewoon een dalende toonladder in d-klein.
Nooit vervelen deze concerten en steeds vallen me weer nieuwe dingen op die me raken. Bijvoorbeeld bij de uitvoering van het Vioolconcert in E-groot (BWV 1042) uitgevoerd door de Nederlandse Bachvereniging en als zodanig ook te zien op de website www.allofbach.com. Ook dit vioolconcert begint zo simpel als het maar kan: met de stijgende drieklank van het E-akkoord: E – Gis – B. Vervolgens wordt het thema uitgewerkt door het ‘orkest’ (tutti) om vervolgens plaats te maken voor de solist (concertino) die als het ware gaat wedijveren (= concerteren) met de eerste groep. Daarna gaat het heen en weer en speelt dikwijls het orkest zelfs ‘solo’ stukjes mee met solist.
Helemaal bijzonder wordt het als in het eerste deel de solist over gaat tot lange reeksen van dezelfde gebroken halve akkoorden en de tweede viool daarnaast een liefelijke melodielijn krijgt toebedeeld (maat 57, en in de opname van allofbach op 2 minuut 20).
Fabelachtig mooi.
Dit krijg je echt alleen maar van Bach.